Meer bedrijven nemen maatregelen voor doorwerken

Het aandeel bedrijven dat maatregelen treft gericht op langer doorwerken van het personeel stijgt gestaag. Terwijl in 2010 32% van de bedrijven maatregelen trof, liep dat de afgelopen jaren op tot 43% in 2016. Dit blijkt uit de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) 2016 van TNO.

Vooral landbouwbedrijven en overheidsorganisaties nemen actie op dit vlak. Het gaat in het bijzonder om de maatregel taakverlichting en/of aanpassing takenpakket.
Ook op andere terreinen in HR-organisatiebeleid zijn meer bedrijven actief dan in de voorbije crisisjaren. Zo hebben meer organisaties scholings-, promotie- en loopbaanmogelijkheden voor personeel beschikbaar en is er meer ruimte voor zorgtaken. Sinds 2012 zien de onderzoekers ook dat in steeds meer bedrijven ruimte is voor leidinggevende en medewerker om individuele maatwerkafspraken te maken over ontwikkeling en opleiding van de medewerker
Volgens werkgevers neemt het risico op werkdruk toe. In 2016 noemt 48% van de bedrijven (met 72% van de werknemers in dienst) dit als belangrijk arbeidsrisico tegenover 41% in 2010. Tegelijk zeggen werkgevers ook vaker maatregelen te hebben getroffen om psychosociale risico’s te beperken. Dat doen ze met name door werknemers meer regelruimte in het werk te geven, de organisatie van het werk te veranderen of een aanspreekpunt voor werknemers in te stellen. Ook zijn psychosociale risico’s vaker een gespreksonderwerp tijdens functioneringsgesprek en/of werkoverleg. Met name in de gezondheidszorg en bij de overheid ondernemen organisaties actie om psychosociale risico’s te beperken. In deze sectoren zien werkgevers werkdruk ook het vaakst als belangrijk arbeidsrisico.
De toename van het werkdrukrisico hangt deels samen met de toenemende arbeidsproductiviteit (en omzet en winst). In 2016 rapporteerden 40% van de ondervraagde bedrijven en instellingen een toename in hun arbeidsproductiviteit over de afgelopen twee jaar. Vergeleken met 2012 is dat een stijging van 9 procentpunten. Vooral in de commerciële dienstverlening en de industrie neemt volgens werkgevers de arbeidsproductiviteit sterk toe.
TNO 8-06-2017

Tegen de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW moet bezwaar worden gemaakt binnen zes weken nadat de bijdrage ZVW is ingehouden. Een bejaarde belastingplichtige die zich niet door een deskundige liet bijstaan meende echter dat de bijdrage ZVW een voorheffing was op de inkomstenbelasting en dat het daarom mogelijk was bezwaar en beroep tegen de aanslag IB aan te tekenen. Volgens het hof was hier sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Bij een gepensioneerde belastingplichtige worden maandelijks bijdragen aan inkomensafhankelijke ZVW ingehouden. De pensioengerechtigde man is gescheiden en heeft in het echtscheidingsconvenant laten vastleggen dat een deel van zijn pensioen, als nettobedrag, door het ABP rechtstreeks wordt uitbetaald aan zijn ex-echtgenote. De inkomensafhankelijke ZVW en de loonheffing worden ten laste van de man in mindering gebracht op het pensioen voordat het bedrag aan de vrouw wordt uitgekeerd. De man verzoekt de inspecteur om teruggave van ZVW 2012 en 2013 voor het deel van zijn pensioen dat aan zijn vrouw wordt uitgekeerd en de bedragen te verrekenen met het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting.
Hoewel Hof Amsterdam aangeeft dat de bezwaar- en beroepstermijnen formeel zijn verlopen en de beroeps- en bezwaarschriften daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, acht het hof de verklaring van de man waarom hij niet eerder bezwaar en beroep heeft aangetekend aannemelijk. De man gaf aan dat hij niet wist dat hij binnen zes weken na de inhouding van de bijdrage Zvw bezwaar moest maken; hij dacht dat hij na ontvangst van de aanslag IB bezwaar tegen de ingehouden bijdrage Zvw kon maken omdat de ingehouden bijdragen Zvw voorheffingen waren en dat te veel ingehouden bijdragen Zvw – net als bij de loonheffing – door het indienen van een bezwaarschrift tegen die aanslag kon worden teruggevraagd. Volgens het hof kon niet in redelijkheid van de man worden verwacht dat hij op de hoogte was van de regel dat binnen zes weken na inhouding bezwaar moest worden gemaakt. Daar de man niet door een fiscaal deskundige is bijgestaan en er geen verwijzing naar de rechtsmiddelen is opgenomen waaruit blijkt wanneer de bezwaartermijn begint, is het hof van mening dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De zaak wordt terugverwezen naar de inspecteur.
Bron: Hof Amsterdam, 2-05-2017 (publ. 8-06-2017)

Een op drie zzp’ers heeft partner met vaste baan

Bijna een derde van de zzp’ers (mannen en vrouwen) had in 2016 een partner met een vaste baan. Vrouwelijke zzp’ers hadden in meer gevallen ook een partner die zzp’er was, mannelijke zzp’ers waren dubbel zo vaak eenverdieners als de zzp-vrouwen.

Bij deze cijfers gaat het om degenen die hun hoofdbaan als zzp’er vervullen. Van die groep was in 2016 het percentage alleenstaanden bij de mannen en vrouwen nagenoeg gelijk. Wat betreft de diverse posities in de werkkring van hun partners (vaste baan, zzp’er, flexwerk), waren er tussen mannelijke en vrouwelijke zzp’ers vooral verschillen als het gaat om partners die ook zzp’er waren en om partners die niet werkten.
Bijna een kwart van de vrouwen had een zzp’er als partner, bij de mannen was dat bijna een op de zeven. Daarentegen was de groep eenverdieners (zzp’ers van wie de partner geen betaald werk heeft) bij de mannen het grootst, namelijk bijna een op de zes. Bij de vrouwelijke zzp’ers was dit fors lager, bijna een op de twaalf. De mannelijke zzp’ers hadden tevens iets vaker een partner met een flexibel contract.
Sinds 2006 is het aantal zzp’ers toegenomen van ruim 700.000 naar ruim 1 miljoen in 2016. De verhoudingen ten aanzien van de arbeidsrelaties van de partners veranderden met die toename minder ingrijpend. Wel steeg zowel het aandeel mannelijke als vrouwelijke zzp’ers zonder partner ten opzichte van eerdere jaren. Ook het percentage partners met een flexibel contract nam bij beide groepen wat toe. Daarnaast hadden vrouwelijke zzp’ers in 2016 minder vaak dan tien jaar eerder een partner met een vast contract of een partner die ook zzp’er was. Tevens nam onder de mannen het aandeel eenverdieners af.
Oudere zzp’ers zijn vaker eenverdiener dan jongere. In 2016 was dat bij de 15- tot 25-jarigen 3%, bij de 65- tot 75-jarigen 44%. Voor de tussenliggende leeftijdsgroepen geldt: hoe ouder, des te hoger het percentage eenverdieners.
Voor de partners met een flexibele baan geldt het omgekeerde. De jongste categorie (15 tot 25 jaar) daargelaten hadden jongere zzp’ers vaker een partner met een flexibele baan dan oudere. Zo had van de 25- tot 35-jarigen 11% een partner met een flexibel contract, bij de 65- tot 75-jarigen was dat maar 3%.
Behalve in de twee jongste groepen is het aandeel zzp-partners vrijwel evenredig in alle leeftijdscategorieën. De groep partners met een vast contract is naar verhouding het grootst bij de groep 35- tot 45-jarige zzp’ers.
Bron: CBS 14-06-2017

Een wetsvoorstel waarmee een aantal knelpunten bij de re-integratie van zieke werknemers in het tweede spoor zouden moeten worden weggenomen, komt er voorlopig niet. In een Kamerbrief meldt minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat dit wetsvoorstel vanwege de demissionaire status van het kabinet on hold wordt gezet.
In een brief van 22 december 2016 kondigde de minister een aantal maatregelen aan om knelpunten bij de re-integratie van werknemers in het tweede spoor op te lossen. Eerder dit jaar lag hiervoor een conceptwetsvoorstel op www.internetconsultatie.nl ter consultatie voor. Dit conceptwetsvoorstel voorzag er onder meer in dat werkgevers die zich voor de WGA publiek verzekerd hebben aan het UWV een tussentijds oordeel op de re-integratie-activiteiten in het tweede ziektejaar kunnen vragen. Bij een positief tussentijds oordeel zal het UWV – zolang het re-integratiedoel ongewijzigd blijft – de toets op de re-integratie-inspanningen dan anders invullen en kijken of het re-integratiedoel is behaald en of de activiteiten uit het plan correct zijn uitgevoerd. Werkgevers krijgen zo, zolang het re-integratiedoel niet wijzigt, vooraf zekerheid over het te bewandelen re-integratiepad. Voor werkgevers die eigenrisicodrager WGA zijn, wordt in het wetsvoorstel geregeld dat UWV geen loonsanctie meer op kan leggen.
De internetconsultatie is inmiddels afgerond maar de minister zal in verband met de demissionaire status van kabinet geen vervolgstappen zetten. Concreet betekent dit dat het wetsvoorstel voorlopig niet voor advisering aan de Raad van State zal worden voorgelegd.
Bron: Min SZW 9-06-2017

Wanneer eindigt opting-in?

Volgens Hof Den Haag was het voor het beëindigen van de opting-inregeling noodzakelijk dat de Verklaring opting-in wordt ingetrokken. Omdat die verklaring niet was ingetrokken bleef de dienstbetrekking tussen een ziekenverzorger en een PGB-budgethouder doorlopen.

Een ziekenverzorgster geniet, als verzorgende van haar moeder, inkomsten uit hoofde van werkzaamheden ter zake van het Persoons Gebonden Budget (PGB) dat aan de budgethouder is toegekend. Bij aanvang van de werkzaamheden in 2008 heeft zij gebruik gemaakt van de zogenoemde opting-inregeling en ervoor gekozen de arbeidsverhouding aan te laten merken als een fictieve dienstbetrekking. Een zogenoemde verklaring opting-in van 17 oktober 2008 behoort tot de gedingstukken, waarin de budgethouder en de ziekenverzorgster het Servicecentrum PGB (onderdeel van de SVB) machtigt om loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet in te houden en af te dragen.
De ziekenverzorgster geeft voor het jaar 2013 in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen de inkomsten uit het PGB als resultaat uit overige werkzaamheden op. Daarbij brengt zij kosten op het resultaat in mindering. De inspecteur accepteert dit niet, hij merkt de inkomsten uit het PGB aan als loon uit dienstbetrekking en laat de kosten niet in aftrek toe. Naar het oordeel van het hof is de Verklaring opting-in een gezamenlijke verklaring als bedoeld in de opting-inregeling. Een Verklaring opting-in blijft van kracht totdat zij wordt opgezegd. Dat de Verklaring opting-in is opgezegd, is echter gesteld noch gebleken. Mitsdien gold de Verklaring opting-in (ook) voor het jaar 2013 en wordt de arbeidsverhouding tussen de ziekenverzorgster en haar moeder als een dienstbetrekking beschouwd.
Bron: Hof Den Haag 19-04-2017

Seinen op groen voor economie

Volgens het Centraal Planbureau (CPB) staan de seinen op groen voor de Nederlandse economie. De economie groeit en de werkgelegenheid trekt aan, waardoor de werkloosheid daalt naar 4,7%. Ook de overheidsbegroting komt dit en volgend jaar uit de rode cijfers. Maar de ontwikkeling van lonen en prijzen blijft achter.

De economie groeit in 2017 met 2,4% en in 2018 met 2,0%, wat gunstig afsteekt tegen de gematigde structurele groei. Stijgende consumptieve uitgaven, investeringen en export dragen bij aan deze groei. De stijgende consumptie van huishoudens is vooral een gevolg van de toenemende werkgelegenheid. Voor de investeringen is vooral de woningmarkt van belang.
De stabiele groei van de economie zorgt voor extra werkgelegenheid. De werkloosheid daalt naar 4,9% in 2017 en 4,7% in 2018. Ook de overheidsfinanciën zijn gezond, met een overschot van 0,5% in 2017 en 0,7% in 2018. In combinatie met de economische groei zorgt dit voor een daling van de schuldquote naar 55%.
Het aantrekken van de economie laat zich nog niet in de volle breedte voelen. De contractlonen groeien met 1,7% in 2017 en 2,0% in 2018. Zij blijven achter bij de gunstige ontwikkelingen van de economische groei en werkgelegenheid. Een mogelijke verklaring hiervoor is de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ook de inflatie blijft achter en komt uit op 1,4% in beide jaren.
Met een aantal onzekerheden moet men wel rekening houden. Genoemd worden de Brexit-onderhandelingen en de financiële stabiliteit van een aantal Zuid-Europese landen. Buiten Europa blijven de koers van de VS en de economische ontwikkeling van China van belang.
Bron: CPB 14-06-2017

Werkvoorraad modelovereenkomsten neemt af

In antwoord op een Wob-verzoek heeft financiën inzicht gegeven in de laatste stand (per 19 april) van het aantal afgehandelde modelovereenkomsten in het kader van de Wet DBA. De werkvoorraad van de fiscus is duidelijk afgenomen. Wel is de doorlooptijd toegenomen, onder andere door de coachende opstelling van de fiscus.

De indieners van het Wob-verzoek wilden weten wat de tussenstand is bij de afhandeling van voorgelegde modelovereenkomsten. Uit de beantwoording van het ministerie van Financiën blijkt dat de Belastingdienst op 19 april 2017 nog een werkvoorraad van 811 af te handelen modelovereenkomsten had. Dat is aanzienlijk minder dan de bijna 2.000 half november. In totaal zijn er tot 19 april 2017 7.443 modelovereenkomsten aan de fiscus voorgelegd. Daarvan zijn er 1.566 goedgekeurd en 2.637 afgekeurd. In 2.429 is de behandeling afgebroken. Hieraan kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen. Bijvoorbeeld omdt er geen behoefte meer is aan een oordeel van de Belastingdienst, kan bij nader inzien voor de indieners van de modelovereenkomst duidelijk zijn omdat wordt ingezien dat het een dienstbetrekking betreft of juist niet zodat een model niet nodig is, of er wordt toch maar een gepubliceerde modelovereenkomst genomen.
De gemiddelde doorlooptijd van een voorgelegde modelovereenkomst is inmiddels opgelopen naar 14 weken(august 2016 nog 10,8 weken). Volgens Financiën komt dit door de coachende houding van de Belastingdienst: indien geconstateerd wordt dat de voorgelegde overeenkomst onvoldoende kenmerken bevat om buiten dienstbetrekking te kunnen werken, dan volgt niet direct een afwijzing maar stelt de Belastingdienst zich behulpzaam op door bijvoorbeeld de wettelijke mogelijkheden toe te lichten en aan te geven wat en hoe het wel kan. Men gaat dus in gesprek waarna vaak een verbeterde versie van de modelovereenkomst wordt ingediend. En ook nemen de indieners daarbij meer de tijd: door het opschorten van de handhaving is de druk minder groot.
Bron: MvF 9-06-2017

Kosten voor rijbewijs geen scholingsuitgaven

Volgens Hof Amsterdam waren de kosten voor het behalen van een rijbewijs die een ziekenverzorger had gemaakt gedaan met het met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, maar de kosten konden niet worden aangemerkt als scholingsuitgaven.

Een ziekenverzorger volgt rijlessen zodat hij zijn cliënte met de auto kan vervoeren als de patiënt, die MS heeft, dat zelf niet meer kan. Hij wenst de kosten voor het behalen van een rijbewijs op zijn inkomen in mindering te brengen als scholingsuitgaven voor het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Het hof aanvaardt de stelling dat de ziekenverzorger de rijlessen heeft gevolgd met als uitsluitend oogmerk om, als onderdeel van zijn zorgtaken, zijn cliënte te kunnen vervoeren en dat hij anders zijn werk – en daarmee zijn inkomen – in ieder geval voor een deel zou hebben verloren. Het door de wet vereiste oogmerk, te weten dat de uitgaven moeten zijn gedaan ‘met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning’ staat daarmee vast. Dat is een gegeven. Toch vormen de uitgaven volgens het hof geen scholingsuitgaven. De uitgaven voor het behalen van een regulier rijbewijs strekken tot algemene en duurzame verbetering van de persoonlijke uitrusting van de houder van het rijbewijs. Het causale verband tussen de uitgaven en deze duurzame verbetering is derhalve eveneens een gegeven. Naar het oordeel van het hof moet als regel worden aanvaard, dat de subjectieve wensen en doelen van de belastingplichtige bij het behalen van een regulier rijbewijs een ondergeschikte rol spelen; niet relevant is of de belastingplichtige de wens of het oogmerk had zijn persoonlijke uitrusting te verbeteren. Deze verbetering is – objectief gezien – een feit, en het rijbewijs, eenmaal behaald, kan ook buiten de specifieke arbeidsverhouding worden gebruikt. Dat geldt ook voor de kennis opgedaan met een beroepsopleiding. Maar anders dan bij beroepsopleidingen strekken autorijlessen ter verrijking van de persoonlijke uitrusting. Bij beroepsopleidingen is de persoonlijke verrijking een onvermijdbaar bijproduct van de professionele verrijking (de opleiding tot arts, jurist of loodgieter), die doorslaggevend en overheersend is. Dat kan niet gezegd worden van het behalen of het bezit van een rijbewijs.
Bron: Hof Amsterdam 18-05-2017

Oplaadpunt moet vrij toegankelijk zijn

Publiek toegankelijke oplaadpunten moeten gebruikers van elektrische voertuigen een ad-hocoplaadmogelijkheid bieden, zonder dat een contract met de betrokken elektriciteitsleverancier of exploitant nodig is. Dat staat in het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen, dat eind deze maand in werking moet treden.

De algemene maatregel van bestuur geeft uitvoering aan een gelijknamige Europese richtlijn. Staatssecretaris Dijksma van Infrastructuur en Milieu stuurde de conceptregels onlangs naar de Tweede Kamer. In het besluit wordt ook het gebruik van slimme metersystemen voorgeschreven bij het opladen aan publiek toegankelijke oplaadpunten.
Europa kwam met de richtlijn om de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen toegankelijker te maken. De meeste regels die Brussel voorschrijft zijn echter al verankerd in de huidige wet- en regelgeving. Zo zorgen het mededingingsrecht en het toezicht door de ACM ervoor dat de prijzen voor alternatieve brandstoffen niet onredelijk hoog zijn.
Bron: SC Online 6-06-2017

AWVN werkgeversbijdrageregeling verlengd

De AWVN Werkgeversbijdrageregeling liep per 31 december 2016 ten einde. De regeling is opnieuw voor een periode van twee jaar aangegaan. Daarmee loopt deze regeling tot en met 31 december 2018. De bijdrage per werknemer wordt iets verhoogd.

In veel cao’s is opgenomen dat de werkgever een bijdrage betaald in het kader van de AWVN werkgeversbijdrageregeling. De regeling is een overeenkomst tussen AWVN, FNV, CNV en De Unie. Gedurende de looptijd van de cao betaalt de werkgevers dan per werknemer een bijdrage aan de bonden. De regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Fonds Industriële Bonden (FIB). FIB int de bijdragen en keert deze volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de deelnemende vakbonden uit. De vakbonden gebruiken het geld voor algemene ledenactiviteiten onder voorwaarde dat de bijdrage niet wordt gebruikt voor stakingsdoeleinden.
Omdat de contributie van de FNV voor dit jaar is verhoogd, is de hoogte van de bijdrage van € 20,06 per werknemer gestegen naar € 20,31.
Bron: AWVN 8-06-2017