Niet wachten met terugvragen btw over oninbare vordering
Niet wachten met terugvragen btw over oninbare vordering
Een bv doet een verzoek om teruggaaf van btw over gefactureerde huur, omdat er sprake is van een oninbare vordering (art. 29 lid 1 aanhef en a Wet OB 1968). Het betreft een bedrag van € 256.043, dat betrekking heeft op de periode 1 januari 2010 tot en met 30 september 2013. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
Hof Den Bosch overweegt allereerst dat het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voldoening door de schuldenaar achterwege zal blijven. Een redelijke wetstoepassing brengt volgens het hof met zich mee dat een ondernemer/crediteur enige beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voldoening door de schuldenaar achterwege zal blijven, maar de teruggaaf van omzetbelasting dient uiterlijk te worden gevraagd bij de aangifte over het eerste tijdvak waarin betaling van de vergoeding in rechte niet meer kan worden gevorderd. De bv vroeg op 5 mei 2014 de btw over gefactureerde huur terug. In het onderhavige geval staat volgens het hof vast dat vanaf het tweede kwartaal van 2010 de huurder van de bv de huur niet meer voldeed. Op 26 mei 2012 komt de bv met de huurder overeen de huurachterstand om te zetten in een rekening-courant. Op 10 september 2013 wordt de huurovereenkomst opgezegd en is de huurder materieel failliet. Het hof overweegt dat gelet op deze omstandigheden al ruim vóór 5 mei 2014 is komen vast te staan dat de vordering niet meer inbaar is.
Het hof beslist dat de bv met het voor het eerst indienen van haar verzoek op 5 mei 2014 haar beoordelingsvrijheid als hiervoor genoemd heeft overschreden heeft. De bv is dus te laat is met haar verzoek. De bv kan de afgedragen btw niet meer terugvragen.
Bron: Hof Den Bosch 13-07-2017