Inkomstenbelasting

EIA wordt met 0,5 procentpunt verlaagd ter dekking van het uitoefenen van aandelenopties die door innovatieve start-ups aan hun werknemers zijn verstrekt.
Wijziging partnerbegrip: kinderen voor wie een pleegzorgvergoeding wordt verstrekt of in het verleden werd verstrekt, op verzoek niet als partner worden aangemerkt voor de inkomstenbelasting en voor de toeslagen.
Mobiliteitsprojecten: vrijstelling voor voordelen uit specifieke projecten.
Verlenging geldigheidsduur vrijstelling pleegzorgvergoedingen tot 1 januari 2019.
Verlenging geldigheidsduur multiplier giftenaftrek met een jaar tot 1 januari 2019 (in verband met controversieel verklaren evaluatie).
Tijdklemmen: wettelijk vastlegging dat tijdklemmen voor Brede Herwaarderingskapitaalverzekering ook zijn vervallen.

Loonbelasting

Afschaffen fictieve dienstbetrekking voor niet-uitvoerende bestuurders van een beursgenoteerde vennootschap.
Uitbreiding toepasbaarheid alleenstaande ouderenkorting op Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen in de loonheffing.
Pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen geldt ook voor aandelenoptierechten die nog niet onvoorwaardelijk waren vóór het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking met de werknemer is beëindigd.
Beperking toepassing heffingskortingen buitenlandse belastingplichtigen vanaf 2019.

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Om de administratieve lasten voor S&O-inhoudingsplichtigen te verlichten, wordt voorgesteld het mogelijk te maken dat de mededeling aan de Minister van Economische Zaken over alle in een kalenderjaar afgegeven S&O-verklaringen gezamenlijk wordt gedaan.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Om te voorkomen dat inkomensstijgingen van de voormalige partner of medebewoner na diens vertrek kunnen doorwerken in het recht op toeslag van de belastingplichtige wordt de 10%-regeling opnieuw ingevoerd. Als het toetsingsinkomen tenminste 10% lager is, wordt dit bijgesteld.

Vennootschapsbelasting

Dubbele zakelijkheidstoets bij uiteindelijke derdenfinanciering.
Uitvoering motie Van Vliet: dubbele verliesneming bij de afwaardering van een vordering buiten een fiscale eenheid (voor de vennootschapsbelasting) maar binnen een concern wordt onmogelijk gemaakt, met als uitgangspunt dat afwaardering van fiscale vorderingen ten laste van de fiscale winst mogelijk blijft.
Aanpassing liquidatieverliesregeling.
Aanpassing berekening voorkomingswinst bij interne gebruiksvergoedingen binnen fiscale eenheid.
Country-by-country reporting bij niet-tijdige implementatie door andere landen: landen kunnen toestaan dat het landenrapport toch wordt ingediend door de uiteindelijke moederentiteit in het land waarin zij fiscaal gevestigd is. Nederlandse groepsentiteiten zijn dan niet langer verplicht om, mits aan nadere voorwaarden wordt voldaan, het landenrapport te verstrekken aan de inspecteur.

Dividendbelasting

De FBI wordt als inhoudingsplichtige alsnog uitgesloten van de toepassing van de inhoudingsvrijstelling voor opbrengsten die worden uitgekeerd aan (deels) vrijgestelde lichamen.

Kansspelbelasting

Tarief wordt tijdelijk verhoogd naar 30,1%. Na zes maanden na inwerkingtreding gaat het tarief terug naar 29%.
Aangifte: Er kan per maand of per kwartaal aangifte worden gedaan indien is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Omzetbelasting

Aanscherping definitie geneesmiddelen: alleen producten die na goedkeuring van de daartoe bevoegde autoriteiten als geneesmiddel in de handel mogen worden gebracht, vallen onder het verlaagde btw-tarief.
Aanpassing tariefbepalingen omzetbelasting met betrekking tot zeeschepen: de vrijstelling wordt aangepast aan de BTW-Richtlijn.

Erf- en schenkbelasting

Verdeling huwelijksvermogensgemeenschap, schenkbelasting: De hoofdregel wordt dat zowel het aangaan van huwelijkse voorwaarden als het wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk tot heffing van schenkbelasting leidt.

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen

Waardevermindering: in bepaalde situaties mag in plaats van de forfaitaire afschrijvingstabel worden uitgegaan van de werkelijke waardevermindering van auto’s.

Belastingen op milieugrondslag

Heffing afvalstoffenbelasting bij verwijdering buiten Nederland.
Tijdelijke verhoging tarieven energiebelasting in verband met Energieakkoord.
Uitbreiding stadsverwarmingsregeling.

Algemene wet inzake rijksbelastingen

Einde boetematging van twee jaar bij inkeerregeling; er wordt voorzien in overgangsrecht op grond waarvan de huidige inkeerregeling van toepassing blijft op aangiften, inlichtingen, gegevens of aanwijzingen met betrekking tot aangiften die vóór 1 januari 2018 zijn gedaan of hadden moeten zijn gedaan.

Invorderingswet 1990

Nieuwe aansprakelijkheidsbepaling voor pand- en hypotheekhouders en executanten ter veiligstelling van de omzetbelasting.
Vereenvoudigen derdenbeslag.
Vervallen schorsende werking fiscaal verzet: fiscaal verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel schorst niet langer de tenuitvoerlegging van dat dwangbevel.
Uitbreiding mededelingsplicht bodemzaak: er wordt een mededelingsplicht gelijkend op die van pandhouders en overige derden geïntroduceerd voor belastingschuldigen.

Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling

De inhoudingsvrijstelling voor deelnemingsdividenden wordt uitgebreid naar deelnemingsverhoudingen waarbij de aandeelhouder die het belang onmiddellijk houdt is gevestigd in een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten.

Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling

    Regeling wordt per 1 januari 2018 afgeschaft.

Bron: Belastingplan 2018 en overige fiscale wetsvoorstellen inhoudingsvrijstelling (nr. 34788)

25 procent of 22 procent?

Per 1 januari 2017 is de bijtelling voor nieuwe auto’s verlaagd naar 22%. Volgens Rechtbank Den Haag levert het geen ongeoorloofde ongelijke behandeling op dat dit lagere percentage niet geldt voor auto’s die voor die datum op naam zijn gesteld.

Een werkgever stelt, mede voor privégebruik, een auto ter beschikking aan zijn werknemer. De auto heeft als datum eerste toelating op de weg 20 oktober 2016. Voor de auto geldt een bijtellingspercentage van 25%. De werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van ongeoorloofde ongelijke behandeling van gelijke gevallen dat, op grond van het overgangsrecht, een bijtelling van 25% van toepassing blijft. Dit terwijl voor een identieke auto met datum eerste toelating na 31 december 2016 een bijtelling voor privégebruik van 22% geldt. Rechtbank Den Haag oordeelt dat er geen sprake is van een in de wet opgenomen ongeoorloofde ongelijke behandeling. De keuze voor een verlaging vanaf 1 januari 2017 voor nieuwe auto’s is, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis, mede ingegeven door het feit dat nieuwe auto’s in het algemeen een lager brandstofverbruik hebben dan oude auto’s van hetzelfde type en daarmee zuiniger zijn. Hierdoor is het lagere bijtellingspercentage alleen van toepassing op nieuwe auto’s. Dat als nieuwe auto’s gelden auto’s van na 31 december 2016 is op zich niet discriminatoir. De wetgever wil de bijtelling minder CO2-afhankelijk maken door stapsgewijs naar één nieuw bijtellingspercentage te gaan. De keuze is ook niet van alle redelijkheid ontbloot. Door het percentage van 25% te handhaven voor auto’s van vóór 1 januari 2017 blijft de duidelijkheid in het bijtellingspercentage voor meerdere jaren gehandhaafd. De rechtbank oordeelt verder dat er geen sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het ongestoord genot van eigendom. De heffing is ‘lawful’ doordat hij is opgenomen in de overgangsregeling van de Wet LB 1964. De bepaling is voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar in de uitoefening. Bovendien is er sprake van een ‘fair balance’ tussen de betrokken belangen. De overgangsregeling ontbeert niet elke redelijke grond en de werknemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 5-09-2017

Hogere looneisen 2018

De bonden komen volgend jaar met hogere looneisen. FNV zet in op 3,5% met een minimum van € 1.000 per jaar. CNV Vakmensen komt niet met een centrale looneis, maar stemt haar eis af op de situatie in een bedrijfstak, sector of bedrijf. In de praktijk kan dat looneisen van drie tot vier procent per jaar betekenen.

Naast een looneis zetten de bonden in op een reeks andere zaken. Een belangrijk aandachtspunt voor CNV Vakmensen is de persoonlijke ontwikkeling van werknemers. Collega vakbond FNV wil werk maken van ‘echte banen’ en een betere afweging tussen vast, flex en zzp. Belangrijk punt hierbij is het duurder maken van flexwerk door alle werknemers onder de cao te brengen. Daarnaast wil de vakbond een eerlijker verdeling van het werk tussen de generaties. De vakbond wil het generatiepact, waarover onder andere in de metaalsector, bij Tata Steel, in ziekenhuizen en bij gemeenten afspraken zijn gemaakt verder doorzetten. Hiermee krijgen volgens FNV jongeren een echte baan, doordat ouderen minder kunnen werken.
Bron: FNV 18-09-2017; CNV Vakmensen 16-09-2017

Geen andere uitleg van kwaadwillenden

De Belastingdienst blijft tot 1 juli 2018 alleen zzp’ers en bedrijven aanpakken die kwaadwillend zijn en bewust schijnconstructies laten bestaan. Andere opdrachtgevers en zzp’ers hoeven niet voor naheffingen en boetes te vrezen. Het FD meldde op 15 september 2017 op basis van een interne memo dat de fiscus strenger wil optreden tegen bedrijven die de fout ingaan met het inhuren van zzp’ers dan staatssecretaris Eric Wiebes (Financiën) eerder voorstelde. Maar dit is volgens het ministerie van Financiën niet het geval.

Bedrijven die zelfstandigen inhuren, kunnen dat sinds mei 2016 regelen via zogenoemde modelovereenkomsten. Die moeten voorkomen dat er onduidelijkheid is over de verhouding tussen de opdrachtgever en -nemer, en dat er in feite sprake is van een verkapt dienstverband.
Maar omdat er nog wat haken en ogen aan de Wet DBA zitten, is eerder besloten tot juli 2018 geen maatregelen te nemen tegen bedrijven of zzp’ers die in de fout gaan. Tenzij ze, zoals Wiebes het noemt, ‘evident kwaadwillend’ zijn.
‘Voor iedereen die zich normaal gedraagt in dit land, is de handhaving opgeschort tot de volgende zomer’, stelt staatssecretaris Eric Wiebes (Financiën) in een reactie. ‘Dat geeft dus zekerheid dat mensen gewoon kunnen werken als opdrachtgever en als opdrachtnemer.’ ‘Ook als je een overeenkomst hebt waar je je niet aan houdt en er wel een dienstbetrekking is, dan is er nog een aparte toets of je een evident kwaadwillend bent.’ Volgens de staatssecretaris gaat het om een zeer beperkt aantal partijen die echt aan zijn definitie van kwaadwillend voldoen. Hij benadrukt dat iemand ‘een heleboel streken’ moet hebben uitgehaald om als kwaadwillend aangemerkt te worden.
Op dit moment wordt volgens de staatssecretaris een beperkt aantal opdrachtgevers door de Belastingdienst onderzocht. Dit zijn volgens Wiebes ‘die zich even anders gedragen’ dan in het FD-artikel werd gesuggereerd en betreft het echt gevallen die grenzen aan fraude en maatschappelijk ontwrichtend zijn.
Hij benadrukt dat opdrachtgevers en -nemers die het nog niet helemaal volgens de modelovereenkomst zouden doen, niet te maken krijgen met boetes en naheffingen. In de memo staat dan ook volgens hem beslist iets anders dan in het FD is opgetekend. De omschrijving van kwaadwillenden is nog precies zoals in de Kamerbrief is gemeld. ’En zo doet de Belastingdienst het ook’, aldus de staatssecretaris.
Bron: Div.media 15-09-2017

Geen ontbinding wegens disfunctioneren

Een contract met een werknemer is meerdere malen verlengd. Rechtbank Limburg concludeert daarom dat er geen sprake was van disfunctioneren en dat de arbeidsovereenkomst om die reden niet kon worden ontbonden. Wel is de arbeidsverhouding door toedoen van de werkgever verstoord waardoor een billijke vergoeding op zijn plaats is.

Een werknemer is op 2 november 2014 met een jaarcontract bij Bakkersland in dienst getreden als teamleider. Het jaarcontract wordt op 2 november 2015 verlengd en vervolgens van 2 mei 2016 tot 30 oktober 2016. Daarna is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. In die tijd hebben diverse evaluatie- c.q. voortgangsgesprekken plaatsgevonden. Op verzoek van de werkgever is de werknemer een coachingtraject ingegaan dat niet geheel naar wens verliep. Uiteindelijk wordt de werknemer op 29 mei 2017 op non-actief gesteld. Bakkersland verzoekt de kantonrechter vervolgens de arbeidsovereenkomst te ontbinden: primair vanwege disfunctioneren en subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding
Volgens de kantonrechter is functioneerde de werknemer kennelijk naar behoren. Uit de diverse gesprekken is gebleken dat Bakkersland kritisch was over de leidinggevende capaciteiten van de werknemer. Uit die gesprekken blijkt echter niet dat er gericht gewerkt is aan concrete verbeterpunten in het functioneren van de werknemer. Kort gezegd: een verbeterplan heeft al die tijd ontbroken. Het functioneren van de werknemer was kennelijk niet onder de maat, want Bakkersland heeft de arbeidsovereenkomst tweemaal voor bepaalde tijd en aansluitend voor onbepaalde tijd voortgezet. Disfunctioneren is dan ook geen reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Vanwege de verstoorde arbeidsverhouding kan de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2017 worden ontbonden. De werknemer erkent immers dat de arbeidsverhoudingen zijn verstoord en dat hij geen mogelijkheid meer ziet om voor Bakkersland te blijven werken.
Naast de transitievergoeding ontvangt de werknemer een billijke vergoeding omdat Bakkersland een ernstig verwijt moet worden gemaakt over de verstoorde arbeidsverhouding. Door iedere twee weken in gesprekken kritisch te zijn naar de werknemer maar wel iedere keer het contract voort te zetten, is de verstoorde arbeidsverhouding te wijten aan Bakkersland. Daarbij komt dat het coachingtraject alle kenmerken heeft van een (aanloop naar een) exit-traject, aangezien reeds na één sessie door een leidinggevende van Bakkersland met de werknemer is besproken dat er weinig vooruitgang geboekt wordt. Bovendien heeft Bakkersland na iets meer dan een maand, nog voordat het traject was afgerond, reeds besloten om de arbeidsovereenkomst met werknemer te beëindigen en hem vrij te stellen van werkzaamheden. De rechter kent een billijke vergoeding toe van bruto € 12.000.
Bron: Rb. Limburg 10-08-2017

Beëindigingsvergoeding behoort tot de belastbare winst

Indien een beëindigingsvergoeding wordt ontvangen in verband met het voortijdig beëindigen van een overeenkomst die in het kader van een onderneming is aangegaan, dan behoort die gehele vergoeding tot de belastbare winst uit onderneming.

Een cardioloog was binnen een maatschap werkzaam voor een ziekenhuis. De samenwerking tussen de cardioloog en zijn maten en het ziekenhuis werd in maart 2011 beëindigd. In verband met de voortijdige beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst ontving de cardioloog een vergoeding van in totaal € 750.000. Een deel van deze vergoeding zag op een vergoeding voor de overdracht van de praktijk. Niet in geschil was dat dit deel van de vergoeding tot de belaste winst uit onderneming behoorde. De cardioloog stelde dat de resterende € 566.000 opgebouwd was uit een vergoeding voor het beëindigen van een toelatingsovereenkomst van € 353.000 en een vergoeding van € 213.000 voor de beëindiging van de overeenkomst inzake cardiologie (dotterovereenkomst) en dat het hierbij ging om onbelaste schadevergoedingen. Volgens de inspecteur behoorden ook deze vergoedingen tot de belastbare winst uit onderneming.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde de inspecteur in het gelijk. Volgens de rechtbank was de cardioloog de toelatings- en dotterovereenkomst aangegaan in het kader van zijn onderneming. Dat betekende volgens de rechtbank dat de onderneming van de cardioloog hem tot deze voordelen in staat had gesteld, zodat de door de cardioloog ontvangen vergoedingen deel uitmaakten van de winst uit onderneming. De rechtbank overwoog nog dat hier geen sprake was van vergoedingen voor geleden inkomensschade. Als de cardioloog de vergoedingen niet als compromis had ontvangen, maar met tussenkomst van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg, dan was dit volgens de rechtbank niet anders geweest. De ontvangen beëindigingsvergoeding behoort geheel tot de belastbare winst.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 10-08-2017

Tussentijdse opzegging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

Een werknemer zegt zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds op. De arbeidsovereenkomst bevatte geen beding van tussentijdse opzegging, toch komt de werkgever, wegens termijnoverschrijding, niet in aanmerking voor een gefixeerde schadevergoeding. Ook op andere gronden is er geen ruimte voor een schadevergoeding.

Een touringcarchauffeur is op 28 maart 2015 in dienst getreden bij de werkgever voor de duur van zeven maanden. De arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd, voor de duur van respectievelijk acht en zeven maanden. In de arbeidsovereenkomst is geen beding van tussentijdse opzegging opgenomen. Uit onvrede over de ritten die hij krijgt toebedeeld zegt de werknemer zijn arbeidsovereenkomst op 11 oktober 2016 per direct op. Vervolgens vordert hij het openstaande vakantiesaldo ad € 5.526,42 bruto. De werkgever verweert zich met de stelling dat hij door het plotselinge opzeggen kosten heeft moeten maken en vordert een bedrag van € 9.750.
De kantonrechter overweegt dat de werknemer weliswaar heeft gesteld dat hij ontevreden was over zijn werkzaamheden en dat zijn werkgever hem hierin niet tegemoet kwam, maar hij heeft niet gesteld dat sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het per direct opzeggen van de arbeidsovereenkomst was dus niet toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat hij in beginsel een gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:677 lid 4 BW verschuldigd is. Voor het indienen van een verzoekschrift bij de kantonrechter tot vergoeding van schade in verband met de tussentijdse opzegging van een contract voor bepaalde tijd geldt een vervaltermijn van twee maanden. De vordering van de werkgever is echter buiten die termijn ingediend. Dit betekent dat voor de beslissing in deze zaak de vraag of de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is geen rol speelt.
Ook op andere gronden (schade tijdens dienstverband, niet nakomen verbintenis, onrechtmatige daad) komt de werkgever niet in aanmerking voor een schadevergoeding.
Bron: Rb. Midden-Nederland 23-08-2017

Cao-overleg Bakkersbedrijf eindigt met finaal voorstel

De cao-onderhandelingen tussen werkgeversorganisaties NVB/NBOV en de werknemersorganisaties FNV/CNV Vakmensen zijn op 4 september hervat. Voor de zomer waren de onderhandelingen vastgelopen. De werkgevers deden toen een voorlopig loonvoorstel. De onderhandeling op 4 september zijn nu geëindigd in een finaal voorstel.

De werkgevers bieden een cao met een looptijd van 1 oktober 2016 tot en met 31 maart 2019. Gedurende die looptijd krijgen de werknemers bij de industriële bakkers een loonsverhoging van 2% per 1 juni 2017 (of periode 7 bij 4-wekenloon) en van 1,75% per 1 juni 2018. De werknemers bij de ambachtelijke bakkerijen krijgen eerst per 1 juni 2017 (of periode 7 bij 4-wekenloon) een eenmalige uitkering van 1% en vervolgens per 1 augustus van dit jaar (of periode 9) een verhoging van 1,25%. Volgend jaar juni volgt dan nog voor de ambachtelijke bakkers een loonsverhoging van 1,25%.
Verder wijzigt er wat in de toeslagen: de toeslag Koningsdag vervalt voor personeel commercie. De extra toeslag ‘avond voor feestdagen’ vervalt m.u.v. voorafgaand aan Kerst, Nieuwjaar en Pasen.
De bakkersbedrijven mogen gedurende de looptijd gaan experimenteren met de urenbank, mits de ondernemingsraad of PVT hiermee instemt.
Het inhouden van vakantiedagen bij ziekte wordt per 1 januari 2018 afgeschaft. De vrije dag die bij de introductie van inhouden van vakantiedagen bij ziekte is toegekend blijft behouden. Wel geldt vanaf 1 januari 2018 bij de 1e maand ziekte een loondoorbetaling van 90%.
CNV Vakmensen heeft aangekondigd het eindbod voor de cao aan haar achterban te zullen voorleggen.
Bron: CNV Vakmensen 13-09-2017

Jaarrekening te laat gedeponeerd, bestuurder aansprakelijk

Een bestuurder is aansprakelijk gesteld voor het gehele boedeltekort van meer dan € 30.000.000 wegens het te laat deponeren van jaarstukken. Hof Den Bosch ziet in de termijnoverschrijding en de overige argumenten echter geen aanleiding voor matiging van het bedrag waarvoor de bestuurder aansprakelijk is gesteld.

De curator stelt een bestuurder aansprakelijk, omdat de jaarrekening van de vennootschap te laat (twee maanden en drie dagen) is gepubliceerd. De bestuurder is het niet eens met de aansprakelijkstelling en geeft als reden voor de vertraging in de publicatie op dat de Belastingdienst een onderzoek had ingesteld en dat verder met de AFM een discussie liep. Volgens Hof Den Bosch is dit geen aanvaardbare verklaring voor de termijnoverschrijding. Het hof beslist vervolgens dat de bestuurder zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en dat aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. De bestuurder heeft in deze procedure nog gesteld dat (een deel van) het boedeltekort is veroorzaakt door de wijze waarop de curator de boedel heeft beheerd. Deze stelling vindt het hof onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden en dus is niet gebleken dat de curator ten onrechte een deel van het boedeltekort heeft veroorzaakt. De bestuurder heeft tot slot nog verzocht om matiging van het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gehouden. Het gaat namelijk om een bedrag van € 30.000.000. De bestuurder heeft aangevoerd dat hij over onvoldoende inkomen en vermogen beschikt om dit bedrag aan de curator ten gunste van de boedel te voldoen. Het hof oordeelt echter dat deze omstandigheden geen aanleiding geven tot een matiging. De gestelde persoonlijke (financiële) omstandigheden van de bestuurder doen namelijk niet af aan de aard en de ernst van de vastgestelde onbehoorlijke taakvervulling van hem als bestuurder. De curator wordt in het gelijk gesteld.
Bron: Hof Den Bosch 08-08-2017

Beoordelingsfout inspecteur: geen navordering

De inspecteur heeft volgens Hof Den Bosch ten onrechte niet alle beschikbare informatie betrokken bij het vaststellen van het restant persoonsgebonden aftrek (PGA). Een dergelijke fout kan niet door navordering worden hersteld.

Een man kocht in 2008 een monumentenpand. Hij verbouwt dit gedurende de jaren 2008 t/m 2011 voor in totaal € 351.263. Er vindt op verzoek van Belastingdienst Bureau Monumentenzorg een taxatie plaats voor de vaststelling van het aftrekbare deel van de onderhoudskosten. Daarbij zijn de aftrekbare onderhoudskosten voor de jaren 2008 en 2009 op (in totaal) € 133.817 vastgesteld en voor de jaren 2010 en 2011 op (in totaal) € 122.490. De man geeft in zijn aangifte IB 2010 een bedrag van € 132.652 aan aftrekbare uitgaven voor een monumentenpand op als PGA. Op 31 januari 2012 geeft hij een correctie door waarbij hij meldt dat dat de uitgaven voor een monumentenpand per abuis verkeerd zijn opgegeven en dat het bedrag € 80.466 moest zijn. In september 2012 kondigt de inspecteur aan te zullen afwijken van de aangifte IB 2010: de onderhoudskosten worden gecorrigeerd met € 11.327. In november 2013 bericht de inspecteur de man dat er voor 2011 geen ruimte meer is voor aftrek van onderhoudskosten. Het restant PGA stelt hij dan vast op nihil. Na bezwaar wordt dit vastgesteld op € 86.968. De man gaat in beroep en stelt dat de inspecteur het restant PGA niet heeft mogen herzien omdat er geen sprake is van een nieuw feit.
Hof Den Bosch oordeelt dat als de inspecteur de brief van de man van 31 januari 2012 bij de aanslagregeling zou hebben betrokken, het restant PGA hoogstwaarschijnlijk correct zou zijn vastgesteld. Volgens het hof valt het de inspecteur te verwijten dat de betreffende brief niet op de juiste plaats in het dossier is terechtgekomen en dat daarmee bij de aanslagregeling geen rekening is gehouden. Vaststaat dat de brief bij de Belastingdienst in ontvangst is genomen en uit een aantekening in het elektronisch interne klantbehandelingdossier blijkt dat er een inhoudelijke beoordeling moet hebben plaatsgevonden. Omdat de inspecteur niet alle hem ter beschikking staande en relevante informatie in aanmerking heeft genomen, bestaat bij hem volgens het hof een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten die bepalend zijn voor (de omvang van) het restant PGA. Volgens het kan een dergelijke beoordelingsfout niet op basis van art 16 lid 2 letter c AWR worden hersteld, ook niet als zij voor de belastingplichtige kenbaar is.
Bron: Hof Den Bosch 27-07-2017