Volgens de Hoge Raad kunnen antikraakpanden en leegstandswetwoningen ook onder de verhuurderheffing vallen. Een gemeente moest daarom over 62 anti-kraakwoningen en 30 tijdelijk bewoonde leegstandswetwoningen verhuurdersheffing betalen.
Hof Den Bosch oordeelde dat bij het civielrechtelijk huurbegrip moet worden aangesloten en dat zowel de anti-kraakwoningen als de leegstandwetwoningen tot de heffingsgrondslag voor de verhuurderheffing behoren. De objectieve criteria zijn bepalend voor de vraag of er al dan niet sprake is van een ‘voor verhuur bestemde woning’ als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Wet verhuurderheffing. Het hof is van oordeel dat er in ieder geval sprake is van een ‘voor verhuur bestemde woning’, als het betreffende anti-kraak- of leegstandwetobject op de peildatum feitelijk wordt verhuurd. Dit is het geval ten aanzien van beide objecten. Het doel dat de eigenaar van de desbetreffende woningen heeft met het eigendom en de verhuur van de woningen (bijvoorbeeld op termijn bestemd voor afbraak of tegengaan van verloedering of vandalisme) doet dan niet ter zake en het gegeven dat er sprake is van tijdelijke verhuur doet aan dit oordeel evenmin af. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat niet alleen op de peildatum daadwerkelijk verhuurde woningen tot de categorie woningen behoren die de wetgever voor ogen stond met het criterium ‘voor verhuur bestemd’, maar ook woningen die op de peildatum leeg staan maar wel (voor een bepaald bedrag) te huur worden aangeboden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Bron: HR 17-08-2018

Nederlandse bedrijven durven vaker dan voorgaande jaren weer na te denken over de verbinding tussen toekomstige marktontwikkelingen met de huidige personeelsbezetting. Twee derde van de directeuren acht het zelfs mogelijk om drie tot vijf jaar vooruit te kijken als het gaat om hun personeelsplanning. Vorig jaar was het volgens de helft van de directeuren nog niet mogelijk om verder te kijken dan de komende drie jaar.
Het thema staat dit jaar bij zowel directeuren (44 procent) als HR-professionals (35 procent) weer in de top drie op hun prioriteitenlijst. Ondanks dat HR-professionals dit weer bovenaan hun prioriteitenlijst hebben gezet, vindt een derde van de directeuren (33 procent) dat HR meer expertise nodig heeft op het gebied van strategische personeelsplanning.
40 procent van de HR-professionals beaamt dat er momenteel te weinig handvatten en tools worden gegeven om strategische personeelsplanning echt aandacht te geven. 45 procent van de HR-professionals geeft aan dat er op dit moment binnen de organisatie te weinig aandacht naar dit topic uitgaat, omdat zij te druk zijn met administratieve taken. Daarnaast worstelen ze met het feit dat strategische personeelsplanning steeds kortstondiger wordt (50 procent) en het vooral gaat over de hoeveelheid mensen in plaats van de eigenschappen van mensen (45 procent). Toch is het volgens bestuurders belangrijk om door te gaan met strategische personeelsplanning. 84 procent van hen vindt namelijk dat dit topic een randvoorwaarde is voor de uitvoering van talentmanagement.
Bron: Raet 14-08-2018

Agrarische ondernemers die hinder hebben ondervonden van de droogte en daardoor in betalingsproblemen zijn gekomen kunnen uitstel van betalen vragen bij de Belastingdienst.
Een onderneming die buiten haar schuld om in tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen, kan de ontvanger vragen om uitstel van betaling voor de omzetbelasting, loonbelasting of inkomstenbelasting. Dit is nu het geval bij boeren en tuinders die door de droogte tijdelijk in liquiditeitsproblemen zijn gekomen.
Voor dit uitstel geldt wel een aantal voorwaarden. De agrarische ondernemer moet aan de hand van een door een derde opgestelde verklaring aannemelijk maken dat:

het gaat om werkelijk bestaande betalingsproblemen;
die betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn;
die betalingsproblemen vóór een bepaald tijdstip zullen worden opgelost; en
dat er sprake is van een levensvatbare onderneming.

Let wel: de ontvanger zal zeker geen uitstel van betaling verlenen als voor de belastingschuld waarvoor uitstel is gevraagd al kort uitstel van betaling is verleend. Ook kan de Belastingdienst bij het verlenen van uitstel nadere voorwaarden stellen.
Bron: LTO, 14-08-2018

Als een belanghebbende in een fiscaal geschil ruim de tijd neemt om cruciale gronden van bezwaar en bewijsmiddelen aan te leveren, heeft hij volgens Rechtbank Oost-Brabant geen recht op een dwangsom.
In de zaak voor de rechtbank had een man op 14 juli 2016 bezwaar ingediend tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Zijn gemachtigde stelde op 18 november 2017 de bezwaargronden en bewijsmiddelen ter beschikking aan de gemeente. De gemeente verklaarde het bezwaarschrift gegrond. De man wilde vervolgens dat de rechtbank hem een dwangsom toekende omdat de gemeente te lang had gedaan over de afhandeling van het bezwaarschrift. De rechtbank wijst erop dat de gemachtigde van de man pas na zestien maanden de stukken doorstuurde die de gemeente nodig had om over het bezwaarschrift te kunnen beslissen. Bovendien komt het beeld naar voren dat deze gemachtigde in andere procedures zich vooral richt op het incasseren van proceskostenvergoedingen en dwangsommen. De rechtbank heeft niet de indruk dat de man en zijn gemachtigde werkelijk het geschil zo snel mogelijk wilden oplossen. Volgens de rechter is hier sprake van misbruik van recht, zodat hij de man geen dwangsom toekent.
Bron: Rb. Oost-Brabant 20-07-2018 (publ. 6-08-2018)

Als een dga borg staat voor de schulden van zijn bv en een eventueel verlies uit deze borgstelling fiscaal wil aftrekken, zal hij aannemelijk moeten maken dat hij niet alleen als aandeelhouder heeft gehandeld. Hij zal dit niet aannemelijk kunnen maken als alle mogelijke zekerheden ten gunste van de bank zijn gesteld.
Een dga was bereid borg te staan voor een kwart van een borgstellingskrediet dat een bv, waarvan hij indirect alle aandelen hield, was aangegaan. De kredietverstrekker, een bank, bedong verder dat de bv hoofdelijk aansprakelijk was. Daarnaast bedong de bank een hypotheekrecht op het bedrijfspand van de bv en een pandrecht op alle goederen van de bv Daardoor was er niets meer aan zekerheid te stellen voor de dga. Bovendien viel het krediet onder de regels voor borgstelling MKB-kredieten. Dat betekent dat dit krediet een hoog risicoprofiel kende. Ten slotte had de dga geen borgstellingsprovisie bedongen. Rechtbank Den Haag komt daarom tot het oordeel dat een onafhankelijke derde onder deze omstandigheden nooit borg zou staan, zelfs niet tegen een hoge maar winstonafhankelijke vergoeding. De dga kan daarom de afwaardering van zijn regresvordering op de bv niet aftrekken.
Bron: Rb. Den Haag 23-05-2018 (publ. 10-08-2018)

Via het Forum fiscaal dienstverleners waarschuwt de Belastingdienst voor het gebruik van fictieve burgerservicenummers. Dit is niet toegestaan, ook niet als de werkgever het werkelijke burgerservicenummer van de desbetreffende werknemer niet weet.
De Belastingdienst constateert dat sommige werkgevers een fictief burgerservicenummer (BSN) opgeven als zij het BSN van een werknemer niet weten. Dit is echter verbodenen kan tot problemen leiden. Het is namelijk mogelijk dat het fictieve nummer al is gekoppeld aan een echt bestaande andere persoon. Sommige werknemers met een ‘makkelijk’ BSN hebben meer dan honderd inkomstenverhoudingen op hun naam staan. Als een werkgever (nog) niet weet wat het BSN van een werknemer is, moet hij:

het personeelsnummer in de aangifte loonheffingen vermelden in een aparte rubriek. Deze rubriek is te vinden in het nominatief deel van de aangifte; en
het anoniementarief toepassen met alle gevolgen van dien.

Als in het vorige tijdvak het BSN van de werknemer ontbrak maar nu wel beschikbaar is, moet de werkgever in zijn eerstvolgende aangifte zowel het personeelsnummer als het BSN opgeven.
Bron: Belastingdienst 10-08-2018

Tussen 2006 en 2016 is het gemiddelde besteedbare inkomen van tweeverdieners gestegen, terwijl het voor eenverdieners met partner en eventueel gezin in diezelfde periode afnam.
In 2016 was het gemiddelde besteedbaar inkomen van tweeverdieners, het inkomen na aftrek van belastingen en premies, ruim 5% hoger dan in 2011. Bij eenverdieners was dat met bijna 1% afgenomen. Het inkomen is hierbij gecorrigeerd voor de grootte en samenstelling van het huishouden. Ook in de periode 2006-2011 kenden de tweeverdieners een groei (+1,5%), bij de eenverdieners was er een afname van 2%. In verband met een herziening van de statistische gegevens is het niet mogelijk een doorgaande ontwikkeling te laten zien tussen 2006 en 2016.
Het gaat in dit onderzoek om paren waarvan tenminste een van beiden inkomen uit werk heeft, eventueel aangevuld met bijvoorbeeld een uitkering of inkomen uit vermogen. In 2016 waren er 2,9 miljoen van dergelijke paren, van wie er 2,3 miljoen tweeverdieners waren. Bij 610.000 paren verdiende een persoon het inkomen. Er zijn dus bijna vier keer zoveel twee- als eenverdieners. In 2006 waren er drie keer zoveel twee- als eenverdieners.
Het gemiddelde inkomen nam bij tweeverdieners met kinderen het meest toe in de periode 2011-2016, namelijk met 6%. Ook in de vijf jaren daarvoor groeide hun inkomen het sterkst.
Wanneer niet wordt gecorrigeerd voor het type huishouden, hebben eenverdieners op jaarbasis gemiddeld 46.000 euro te besteden en tweeverdieners 60.000. Tweeverdieners met kinderen hebben met 64.000 euro het meeste te besteden, gevolgd door de tweeverdieners zonder kinderen (53.000 in 2016). Van deze laatste groep werken betrekkelijk vaak beide partners voltijds. Wanneer wel rekening wordt gehouden met de grootte van het huishouden, zijn tweeverdieners zonder kinderen qua inkomen dan ook het welvarendst.
Bijna 15% van de 358.000 eenverdieners met kinderen geeft aan moeilijk rond te kunnen komen. Dat is ruim 2 keer zo vaak als tweeverdieners met kinderen. Ook wanneer er geen kinderen zijn, melden eenverdieners vaker financiële problemen dan tweeverdieners.
Bron: CBS 8-08-2018

Gaat een werknemer uit dienst, dan moeten er de nodige zaken worden geregeld. Denk aan bijvoorbeeld aan de eindafrekening op de loonstrook, het eventueel uitbetalen van openstaande vakantiedagen, inleveren van sleutels, enzovoort. Wat niet vergeten moet worden is dat de werknemer ook ‘elektronisch’ uit dienst gaat: zijn elektronische postbus moet worden afgesloten of als deze nog een tijdje openblijft, worden ‘geleegd’.
Een onderneming, nota bene actief in de ICT-sector, werd door Nederland ICT gevorderd om achterstallige contributie te betalen. Het bedrijf betwistte dat het ooit een factuur had ontvangen. De factuur was echter verstuurd naar het e-mailadres van een medewerker die niet meer in dienst is.
Het geschil wordt voorgelegd aan de rechter waar Nederland ICT een bedrag van € 1.573 vordert (de contributie over de jaren 2016 en 2017), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2016 tot de dag der voldoening, en daarnaast vordert Nederland ICT de betaling van € 285,50 aan incassokosten en de proceskosten. Volgens Nederland ICT had zij het bedrijf meermaals gesommeerd om tot betaling over te gaan, maar omdat het bedrijf in gebreke bleef was ze genoodzaakt een incassobureau in te schakelen.
Het bedrijf stelde pas in maart 2017 voor het eerst een betalingsherinnering te hebben ontvangen voor de contributie over 2016. Na onderzoek bleek dat Nederland ICT slechts per e-mail correspondeerde en ook per e-mail de facturen had verstuurd. De e-mail werd telkens gestuurd naar een e-mailadres van een medewerker die reeds langere tijd uit dienst was. Het bedrijf had daarop voorgesteld 2016 wel te betalen, maar het lidmaatschap per 1 januari 2017 te beëindigen.
De rechtbank overweegt dat ook in het verleden de factuur altijd per mail werd verstuurd en ook door het bedrijf werd betaald. Het bedrijf kan zich derhalve niet op het standpunt stellen dat zij de factuur over 2016 te laat heeft ontvangen. Het feit dat het een e-mailadres betrof van een medewerker die niet meer in dienst is, dient voor risico van het betreffende bedrijf te komen. Men had zodanige maatregelen moeten nemen dat de berichten gericht aan het e-mailadres van de betrokken medewerker zouden worden doorgestuurd naar een ander, wel gebruikt e-mailadres. Het bedrijf wordt dan ook veroordeeld tot betaling van de gevorderde hoofdsom, vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
Bron: Rb. Limburg 18-07-2018

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden had de Nederlandse werkgever met de door hem ingeschakelde Poolse en Moldavische bedrijven moeten afspreken dat de chauffeurs het loon van de cao Beroepsgoederenvervoer zouden betalen.
De werkgever maakte bij zijn transportwerkzaamheden gebruik van aan hem gelieerde ondernemingen in Polen en Moldavië. De Poolse en Moldavische chauffeurs die vanuit deze ondernemingen worden ingezet, ontvangen niet het loon dat verschuldigd is op grond van de cao voor het Beroepsgoederenvervoer. De FNV had onder meer betaling van het cao-loon gevorderd en naleving van rij- en rusttijden. Drie werknemers die bij de werkgever in dienst zijn geweest maakten aanspraak op achterstallig loon, omdat de werkgever hen niet meer inschakelde voor overuren. De kantonrechter had deze vorderingen grotendeels toegewezen.
In hoger beroep oordeelt het hof dat voldoende is komen vast te staan dat de werkgever vanaf 2016 de werknemers, anders dan andere werknemers, niet meer heeft ingezet voor overuren. Dat is in strijd met goed werkgeverschap. De werknemers hebben daarom recht op vergoeding van de schade die zij daardoor hebben geleden. Ook het beroep van FNV op de bedingplicht uit de cao, inhoudende dat de werkgever in overeenkomsten van onderaanneming, die vanuit zijn vestiging in Nederland worden uitgevoerd door buitenlandse werkgevers, moet afspreken dat deze werkgevers aan hun werknemers het cao-loon zullen betalen, wanneer dat voortvloeit uit de Detacheringsrichtlijn, slaagt volgens het hof. Gebleken is dat er een zodanig nauwe band is tussen het werk van de chauffeurs en het Nederlandse grondgebied dat gezegd kan worden dat de Poolse en Moldavische chauffeurs op het Nederlandse grondgebied aan de werkgever ter beschikking zijn gesteld. De betreffende buitenlandse ondernemingen vervulden feitelijk geen rol bij het chartervervoer, maar dit werd geregeld door de Nederlandse werkgever. Het hof wijst de vordering van FNV uit hoofde van de Rij- en rusttijdenverordening af, omdat niet de werkgever, maar de Poolse en Moldavische werkgevers deze verordening jegens hun chauffeurs moeten naleven.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 31-07-2018

Met een Audi Q7 thuis voor de deur, dan is het toch aannemelijk dat er niet privé in de auto van de zaak wordt gereden, moet een dga hebben gedacht. De inspecteur zag het anders: zonder een degelijke kilometeradministratie was het niet aannemelijk dat hij niet privé had gereden in zijn Lexus LS600 HL…
De dga in kwestie beschikte sinds september over een ‘verklaring geen privégebruik auto’. April 2014 stuurde de inspecteur een vragenformulier met het verzoek gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij gedurende de jaren 2011-2013 op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé met de Lexus heeft gereden. Het formulier is teruggestuurd, waarbij de dga aangaf geen rittenadministratie bij te houden. Wel gaf hij als bijlagen een toelichting alsmede afschriften van facturen van een garage- en van een autobandenbedrijf, een grootboekoverzicht van alle autokosten en een overzicht van door derden vastgelegde kilometerstanden. Vervolgens kondigde de inspecteur aan dat hij overweegt over de genoemde jaren naheffingsaanslagen op te leggen en een vergrijpboete van 40% omdat geen rittenregistratie en niet voldoende ander sluitend bewijs is overgelegd. Vervolgens komt de dga met een achteraf opgemaakte rittenadministratie (op basis van zijn agenda). De inspecteur legt vervolgens naheffingsaanslagen op en een verzuimboete van € 2.500 voor alleen het jaar 2011.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat ook met ander bewijs dan een rittenadministratie kan worden aangetoond dat minder dan 500 kilometer privé is gereden. Maar wat de dga hiervoor heeft aangeleverd als bewijs is onvoldoende. Ook de achteraf opgemaakte rittenadministratie voldoet niet aan de wettelijke vereisten en ook een later aangeleverde verbeterde versie bevatte nog te veel onnauwkeurigheden om als overtuigend bewijs te kunnen dienen. De naheffingsaanslagen zijn daarom volgens de rechtbank terecht opgelegd. Ook zijn verklaring dat hij pertinent niet privé met de Lexus heeft gereden, omdat hem privé een Audi Q7 ter beschikking staat, maakt op de rechtbank geen indruk. Wel wordt de verzuimboete nog gematigd tot € 1.500 vanwege de lange behandelduur.
Bron: Rb. Den Haag 12-04-2018 (publ. 3-08-2018)