Er is alleen sprake van een dienstbetrekking als de opdrachtgever de verplichting heeft om loon uit te betalen aan een opdrachtnemer. Daarom is een bemiddelingsbureau dat zelf geen loon uitbetaalt aan een opdrachtnemer niet de werkgever van de betreffende medewerker, zo oordeelde Hof Amsterdam.
In deze zaak werkte een vrouw via haar eenmanszaak als ziekenverzorgende. De inspecteur vond echter dat er in minimaal twee gevallen sprake was van een dienstbetrekking. Het hof oordeelde dat slechts één van deze twee opdrachtgevers als werkgever kon worden aangemerkt. De andere opdrachtgever was een bemiddelingsbureau dat zelf geen loon uitbetaalde aan de vrouw. Het bureau bemiddelde tussen de vrouw en een zorgvrager en verstuurde ook de facturen, maar doordat de zorgvrager wel rechtstreeks aan de vrouw betaalde, was er met betrekking tot het bemiddelingsbureau geen sprake van een loondoorbetalingsverplichting. En dus was de vrouw niet in dienst bij het bemiddelingsbureau. Het inkomen moest worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
Bron: Hof Amsterdam, 18-9-2018
Volgens Rechtbank Den Haag kan de inspecteur geen informatiebeschikking opleggen als de Belastingdienst de administratie van een onderneming nog niet heeft gecontroleerd.
In deze zaak was de Belastingdienst in januari 2013 een boekenonderzoek gestart bij een bv die een horecaonderneming exploiteerde. Dit onderzoek zou in eerste instantie beperkt zijn tot de btw en loonheffingen over het tijdvak december 2012. Later werd het boekenonderzoek uitgebreid met de aangiften vennootschapsbelasting over 2011 en 2012 en met eerdere tijdvakken van de btw en loonheffingen. Nog voordat dit onderzoek was afgerond, gaf de inspecteur informatiebeschikkingen loonheffingen, vennootschapsbelasting en btw af, aangezien de loonadministratie gebreken vertoonde. De bv vond dit echter voorbarig.
De rechtbank was het grotendeels met de bv eens. Met betrekking tot het jaar 2011 gold dat de informatiebeschikkingen waren afgegeven op het moment dat de administratie voor het jaar 2011 nog niet was gecontroleerd. Bovendien waren de geconstateerde gebreken onvoldoende om al de conclusie te kunnen trekken dat de bv niet had voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht. En een informatiebeschikking mag uitsluitend worden afgegeven op basis van feitelijke constateringen en niet op grond van vermoedens.
Met betrekking tot het jaar 2012 was de informatiebeschikking loonheffingen eveneens onterecht opgelegd. De rechtbank vond namelijk dat de inspecteur onvoldoende had gemotiveerd dat de bv in dat jaar niet had voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht. De informatiebeschikkingen btw en vennootschapsbelasting waren wél terecht afgegeven, aangezien de administratie van 2012 al aan een controle was onderworpen. Daarom oordeelde de rechtbank dat de inspecteur tijdens het boekenonderzoek een informatiebeschikking voor dat jaar kon afgegeven op basis van de bevindingen tot dan toe.
Bron: Rb. Den Haag, 19-9-2018
Op 10 juli 2018 heeft de Eerste Kamer ingestemd met een wetsvoorstel om de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft) te wijzigen. Dit wetsvoorstel hangt samen met de vierde Europese anti-witwasrichtlijn. Inmiddels is de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn in werking getreden en deze wet heeft ook gevolgen voor ‘gewone’ ondernemers.
Allereerst in de onderzoeks- en meldplicht voor kopers en verkopers van goederen verruimd. Zij moeten altijd onderzoek doen naar hun cliënten als deze € 10.000 of meer contant betalen. Tot voor kort lag deze drempel bij € 15.000. Ook moeten zij transacties melden als zij € 10.000 of meer contant ontvangen en er een reden is om te vermoeden dat een transactie verband houdt met witwassen of financiering van terrorisme. Bij de koop of verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edele metalen, edelstenen, juwelen of sieraden waarbij minimaal € 20.000 contant wordt ontvangen, moet deze transactie altijd worden gemeld. Voor de wetswijziging lag deze drempel bij € 25.000.
Ook voor bemiddelaars geldt een verruimde meldplicht. Makelaars en bemiddelaars in onroerende zaken moeten alle transacties van minimaal € 10.000 melden. Deze drempel lag eerst bij € 15.000. Voor bemiddelaars bij de koop en verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edele metalen, edelstenen, juwelen of sieraden geldt dat zij transacties altijd moeten melden als zij minimaal € 20.000 contant ontvangen. Pandhuizen moeten elke transactie melden waarbij zij minimaal € 20.000 betalen voor goederen die aan hen worden verpand. Voor beide categorieën lag deze grens voorheen bij € 25.000.
Bron: Belastingdienst, 19-9-2018
Het kabinet heeft op Prinsjesdag een maatregel aangekondigd die te hoge leningen van bv’s aan hun aanmerkelijkbelanghouders (ab-houders) tegen moet gaan. Leent een ab-houder meer dan € 500.000 van zijn bv, dan wil het kabinet dat het bovenmatige deel als inkomen uit aanmerkelijk belang wordt belast in box 2 van de inkomstenbelasting.
Uit onderzoek blijkt dat veel ab-houders omvangrijke bedragen lenen van hun eigen bv. In 2015 leenden ab-houders in totaal ruim € 51 miljard van hun bv. In ongeveer 23.000 gevallen ging het hierbij om een lening van meer dan € 500.000. Omdat ab-houders op deze manier belastingheffing in box 2 langdurig kunnen uitstellen en soms zelfs kunnen afstellen, wil het kabinet excessieve rekening-courantverhoudingen tussen ab-houders en hun bv ontmoedigen om meer dan € 500.000 te lenen van hun bv. Deze maatregel is op Prinsjesdag tegelijkertijd met het pakket Belastingplan 2019 gepresenteerd. Het is de bedoeling om het wetsvoorstel in het voorjaar van 2019 naar de Tweede Kamer te sturen.
Concreet houdt de maatregel in dat als een ab-houder meer dan € 500.000 leent van zijn eigen bv, al dan niet via een rekening-courantverhouding, het meerdere wordt belast als inkomen uit aanmerkelijk belang. Het kabinet wil deze maatregel per 1 januari 2022 invoeren en een overgangsmaatregel treffen voor bestaande eigenwoningschulden aan de eigen bv. De ingangsdatum van 1 januari 2022 is gekozen om ab-houders ruim drie jaar de tijd te geven om hun excessieve schulden aan hun bv terug te brengen tot maximaal € 500.000. Bovendien kunnen zij in 2019 nog gebruikmaken van de mogelijkheid om de bv een dividenduitkering te laten doen die tegen het huidige box 2-tarief van 25% wordt belast, waarna zij de uitkering kunnen gebruiken om de schuld aan de bv deels af te lossen. In 2020 en 2021 kan dit ook nog, maar dan geldt vermoedelijk een hoger box 2-tarief, aangezien het kabinet dit in twee stappen wil verhogen naar 26,9%.
Bron: MvF, 18-09-2018
Een groot deel van de Nederlandse bedrijven heeft tot het laatste moment gewacht met de implementatie van de wijzigingen die per 1 juli 2017 zijn doorgevoerd in de Arbowet. Een maand voor het eindigen van de overgangstermijn voor bestaande contracten op 1 juli 2018 hadden drie op de vijf bedrijven in het MKB de wijzigingen nog niet allemaal geïmplementeerd.
Op 1 juli 2017 is de Arbowet op een aantal punten gewijzigd. Deze wijzigingen zijn onder meer bedoeld om preventie beter te regelen. De belangrijkste wijziging is de invoering van een wettelijk contract voor arbozorg, waardoor werkgevers in een nieuw contract met de arbodienst of de bedrijfsarts verplicht een aantal zaken moeten opnemen. De nieuwe regels voor het basiscontract gelden voor contracten die op of na 1 juli 2017 zijn gesloten of aangepast. Voor contracten die vóór deze datum zijn gesloten, had de werkgever op grond van overgangsrecht tot 1 juli 2018 de tijd om het contract aan te passen aan de nieuwe vereisten.
Uit onderzoek in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder 774 ‘arbo-beïnvloeders’ is echter gebleken dat veel werkgevers op 1 juni nog niet klaar waren met de implementatie van de wijzigingen van de Arbowet. Vooral het MKB bleef achter: ongeveer 60% van de arbo-beïnvloeders in het MKB was inhoudelijk niet volledig bekend met de wijzigingen in de Arbowet en had zodoende nog niet alle bepalingen doorgevoerd in de organisatie. In grote bedrijven was dit aanmerkelijk beter geregeld, want de overgrote meerderheid van deze werkgevers was wel al klaar met de implementatie van de gewijzigde Arbowet.
Wel gaven vrijwel alle arbo-beïnvloeders van werkgevers die nog het nodige werk hadden te verrichten aan dat zij verwachtten dat de meeste wijzigingen voor 1 juli 2018 zouden zijn doorgevoerd. Voor zover men verwachtte dat dit niet zou lukken, werden gebrek aan prioriteit, tijd, kennis en capaciteit in de organisatie als belangrijkste redenen genoemd.
Bron: AWVN, 21-09-2018
Als een onderneming zich bezighoudt met de exploitatie van onroerende zaken kan de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet alleen worden toegepast als er sprake is van meer dan alleen normaal vermogensbeheer.
Tot de nalatenschap van een dga behoren onder andere certificaten van aandelen in een beleggingsmaatschappij. De vennootschap verhuurt woningen, bedrijfsruimtes en garages. Ook voert zij de administratie en onderhoudt zij contacten met aannemers en gemeenten. Voor andere werkzaamheden, zoals het ontwikkelen en realiseren van nieuwe projecten, de aankoop van grond of gebouwen en het uitvoeren van reparaties maakt de vennootschap gebruik van derden. De erfgenamen van de dga willen de BOR toepassen, maar de inspecteur vindt dat de erfgenamen niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer en dat zij daarom geen recht hebben op toepassing van de BOR.
Hof Amsterdam is het met de inspecteur eens dat niet is gebleken dat de aard en omvang van de te verrichten arbeid erop was gericht meer winst te behalen dan met normaal vermogensbeheer mogelijk was. De vennootschap heeft weliswaar grond aangekocht om daarop een bedrijfsgebouw te stichten, maar de vennootschap heeft geen bijzondere activiteiten hoeven te verrichten om hiervoor toestemming te krijgen. Ook past het bouwwerk in het bestaande bestemmingsplan en is er geen structurele arbeid nodig om het bouwwerk te ontwikkelen. De BOR kan daarom niet worden toegepast.
Overigens stelt het hof ook nog vast dat een beroep op de BOR in deze zaak zinloos was, aangezien het ondernemingsvermogen nihil bedraagt. De erfgenamen hebben bij de bepaling van de voortzettingswaarde ten onrechte geen rekening gehouden met de schulden van de vennootschap.
Bron: Hof Amsterdam, 03-07-2018 (gepubliceerd 19-09-2018)
Als een bestuursorgaan een geautomatiseerde beslissing neemt op een bezwaarschrift en dit uitsluitend doet om te voorkomen dat een dwangsom moet worden betaald, heeft de belanghebbende tóch recht op een dwangsom. Rechtbank Overijssel heeft namelijk geoordeeld dat het handelen van het bestuursorgaan in zo’n situatie in strijd is met het verbod van ‘detournement de pouvoir’.
Een man had op 12 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen ontvangen beschikkingen huurtoeslag en zorgtoeslag. Op 2 januari 2018 deed de Belastingdienst geautomatiseerd uitspraak op bezwaar, maar zonder de bezwaren inhoudelijk te beoordelen. Beide beschikkingen bleven gehandhaafd. Op 9 mei 2018 nam de fiscus een inhoudelijke beslissing op de ingediende bezwaarschriften, waarbij het bezwaar tegen de beschikking huurtoeslag 2016 werd gehonoreerd en het bezwaar tegen de zorgtoeslag 2016 werd afgewezen.
De man vond echter na ontvangst van de geautomatiseerde uitspraken dat de Belastingdienst te laat uitspraak op bezwaar had gedaan. Daarom stelde hij de fiscus in gebreke en vorderde hij dwangsommen. De Belastingdienst/Toeslagen wees dit verzoek af, aangezien zij vond dat op 2 januari 2018 op het bezwaar was beslist. De rechtbank stelde de toeslaggerechtigde echter in het gelijk. De Belastingdienst had op 2 januari 2018 weliswaar uitspraak gedaan, maar deze uitspraken hadden geautomatiseerd plaatsgevonden en er was geen sprake geweest van een volledige heroverweging van de ingediende bezwaren. Volgens de rechtbank dienden de geautomatiseerde uitspraken op bezwaar uitsluitend om termijnen veilig te stellen en te voorkomen dat er dwangsommen moesten worden betaald. Daarom was de handelwijze van de fiscus in strijd met het verbod van ‘detournement de pouvoir’ en moest de Belastingdienst wel degelijk een dwangsom betalen.
Bron: Rb. Overijssel, 11-09-2018
Als ter opheffing van een conservatoir beslag een bankgarantie is gesteld waarin is bepaald dat deze van kracht blijft totdat een vonnis in kracht van gewijsde is gewezen, en de rechter vervolgens de vordering grotendeels heeft toegewezen én het toegewezen bedrag is bepaald, moet de bankgarantie worden verlaagd. Volgens Rechtbank Amsterdam is het in zo’n situatie niet redelijk en billijk dat de begunstigde van de bankgarantie zich op de beschreven bepaling beroept.
Twee partijen sloten in 2014 een overeenkomst, waarover een geschil ontstond. Daarom legde de ene partij beslag ten laste van de andere partij. De vordering werd begroot op € 2.495.000 en de bank gaf een bankgarantie af ter hoogte van dit bedrag. In de bankgarantie stond onder meer dat deze gold zolang het geschil tussen de beide partijen niet definitief was beslecht door een schikking of door een vonnis in kracht van gewijsde. Nadat de garantie was afgegeven, werd het conservatoire beslag opgeheven.
Na het vonnis in de bodemprocedure voldeed de ene partij, ondanks dat zij tegen het vonnis in beroep ging, een bedrag van € 1.726.329,66 aan de andere partij, die desondanks het intrekken van de bankgarantie weigerde. Daarom vorderde de ene partij de verlaging van het bedrag waarvoor de garantie was gesteld.
De rechtbank stelde vast dat de partij die de bankgarantie had gesteld, niet had voorzien dat haar positie in deze specifieke situatie door het stellen van de garantie slechter was dan wanneer zij de bankgarantie niet had gesteld. De betaling van de vordering leidt immers wel tot het tenietgaan van een conservatoir beslag, maar niet tot het (gedeeltelijk) vervallen van de bankgarantie. Verder wees de rechtbank erop dat de schuldeiser nu over een dubbele zekerheid beschikte, namelijk de volledige bankgarantie én het ontvangen bedrag van € 1.726.329,66. Daarom achtte de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardvaar dat de schuldeiser de bankgarantie volledig in stand wilde houden. Daarom gebood de rechtbank de schuldeiser om mee te werken aan het verminderen van het bedrag van de bankgarantie tot € 760,670,34, zijnde het resterende bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Bron: Rb. Amsterdam, 12-07-2018
Op Prinsjesdag 2018 heeft het kabinet-Rutte III het pakket Belastingplan bekendgemaakt. Dit pakket bestaat met name uit plannen die het kabinet al in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ heeft aangekondigd. Het Belastingpakket 2019 bevat een zevental afzonderlijke wetsontwerpen: –Belastingplan 2019, Overige fiscale maatregelen 2019, Wet bronbelasting 2020, Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019, Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel, Wet modernisering kleineondernemersregeling en Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen.
Belastingplan 2019
Inkomstenbelasting
verhoging van de algemene heffingskorting in 2019 met € 44 extra, bovenop de reeds in het regeerakkoord aangekondigde stijging van € 140
het invoeren van een tweeschijvenstelsel
het verhogen van de maximale arbeidskorting
de versnelde afbouw van het aftrektarief waartegen aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in aanmerking worden genomen
de afbouw van het aftrektarief voor een aantal andere grondslagverminderende posten
het anders vormgeven van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
versoberen voorwaartse verliesverrekening box 2:voorgesteld wordt om de voorwaartse verliesverrekeningsperiode in box 2 te verkorten van negen naar zes jaar.
toepassing heffingskortingen in de inkomstenbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen
Niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen krijgen in voorkomende gevallen recht op het belastingdeel van de arbeidskorting en van de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
ZW-uitkering telt niet langer mee voor hoogte arbeidskorting en IACK voor zieken zonder werk.
conserverende aanslag lijfrente en pensioen:
Compartimentering van de grondslag die bij conserverende aanslag in de heffing wordt betrokken indien in deze grondslag mede uitgaven voor lijfrenteaanspraken, onderscheidenlijk niet tot het loon gerekende aanspraken en bijdragen ingevolge een pensioenregeling, zijn opgenomen die betrekking hebben op de genoemde perioden en sprake is van een exclusieve woonstaatheffing.
Loonbelasting
verkorten maximale looptijd 30%-regeling naar vijf jaar.
verhogen maxima vrijwilligersregeling met € 200 tot € 170 per maand en € 1700 per kalenderjaar.
Omzetbelasting
verhogen verlaagde btw-tarief van 6 naar 9 procent.
verruimen Nederlandse sportvrijstelling.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
aanpassing van de regeling belastingrente voor de inkomstenbelasting en de erfbelasting
Toeslagen
compensatie (ex-)ondernemers Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020
In het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 is een aantal met elkaar samenhangende maatregelen opgenomen. Zo zijn in genoemd wetsvoorstel zowel de invoering van de bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties, de afschaffing van de dividendbelasting en een tariefsverlaging in de VPB opgenomen. Verder worden wezenlijke grondslagmaatregelen in de VPB voorgesteld.
Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019
Het wetsvoorstel Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 bevat een aantal wijzigingen in de milieubelastingen:
een verhoging van het tarief van de eerste schijf in de energiebelasting voor aardgas, een verlaging van het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit en een verhoging in de afvalstoffenbelasting voor het storten en verbranden van afvalstoffen.
een heffingsvermindering voor de verduurzaming van huurwoningen.
voorgesteld wordt de teruggaafregeling in de BPM voor taxi’s en openbaar vervoer af te schaffen om een financiële prikkel te introduceren bij de aanschaf van milieuvriendelijke auto’s.
de milieudifferentiatie in de Wet BZM wordt geactualiseerd als gevolg waarvan de meer vervuilende zware motorrijtuigen uit binnen- en buitenland meer belasting gaan betalen.
de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil) voor een nieuwe periode van vijf jaar gecontinueerd.
Overige fiscale maatregelen 2019
In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2019 zijn maatregelen opgenomen die geen budgettaire gevolgen hebben, noodzakelijk zijn ten behoeve van het onderhoud van het fiscale stelsel en andere maatregelen die meer technisch van aard zijn.
Het betreft de volgende voorstellen:
technische aanpassingen fiscale begrenzingen verplichte beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen.
verlenging geldigheidsduur IB-vrijstelling pleegvergoedingen.
verwerken van kentekengegevens in het kader van de motorrijtuigenbelasting.
Invorderingswet 1990.
Aangepast wordt:
Aansprakelijkheid van begunstigden;
Uitbreiding verhaalsmogelijkheden op erfgenamen;
Alternatieve wijze van bekendmaking aanslag; en
Uitbreiding informatieverplichting.
Aanpassing afvalstoffenbelasting bij verwijdering buiten Nederland
Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel
In het wetsvoorstel Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel vindt implementatie plaats van een gedeelte van de EU-richtlijn elektronische handel. Dit leidt tot de modernisering en vereenvoudiging van de heffing en inning van de btw op grensoverschrijdende internetverkopen aan particulieren.
Wet modernisering kleineondernemersregeling
In het wetsvoorstel Wet modernisering kleineondernemersregeling wordt voorgesteld om de huidige kleineondernemingsregeling in de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) te moderniseren door de introductie van een facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling van omzetbelasting.
Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen
In het wetsvoorstel Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen wordt geregeld dat weddenschappen, ongeacht of deze op het land of op afstand worden aangeboden, fiscaal gelijk worden behandeld.
Bij het belasten van lijfrente-uitkeringen geldt onder voorwaarden de saldomethode, maar deze methode mag alleen worden toegepast als de verzekeringnemer aannemelijk kan maken dat hij de betaalde lijfrentepremies in het verleden nooit in aftrek heeft gebracht.
Een man sloot in 1997 een lijfrenteverzekering af, die hij na zeven jaar premievrij maakte. In 2001 en 2002 had hij de betaalde lijfrentepremie in aftrek gebracht. Na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar ontving de man gedurende vijf jaar een lijfrente-uitkering, maar hij gaf deze ontvangsten niet aan in zijn aangifte inkomstenbelasting, waarna de inspecteur een navorderingsaanslag oplegde.
Hof Arnhem-Leeuwarden stelde dat op grond van een resolutie wordt goedgekeurd dat onder voorwaarden de saldomethode wordt toegepast. Dit houdt in dat de lijfrente-uitkeringen pas worden belast op het moment dat deze uitkeringen de niet afgetrokken premie overstijgen. Dan moet de verzekeringnemer echter wel aantonen dat hij de premies niet in aftrek heeft gebracht. In deze zaak slaagde de man daar niet in. Bovendien kon de inspecteur aantonen dat de man de in 2001 en 2002 betaalde premies wel ten laste van zijn inkomen had gebracht. De navorderingsaanslag bleef dan ook in stand.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018
Diensten
Ons kantoor
Online producten
Contact
3771 AJ Barneveld
Tel: (0342) 46 25 25
info@burgersaccountants.nl