Supermarkten met het Super Supermarkt Keurmerk (SSK) gaan klanten attenderen op hun rol bij voedselverspilling. Producten die de houdbaarheidsdatum naderen, worden voorzien van stickers met de tekst ‘Samen tegen voedselverspilling, kwestie van doen!’. Klanten worden zo aangemoedigd deze producten te kopen.
Van politiek tot keukentafel vinden er initiatieven plaats om verspilling van voedsel terug te dringen. Een belangrijk thema binnen het SSK keurmerk is ‘Afvalinzameling en –reductie’, waaronder ook het tegengaan van voedselverspilling valt. Behalve een zeer uitgekiend bestelsysteem, zetten SSK ondernemers zich bijvoorbeeld ook actief in tegen voedselverspilling door samen te werken met de Voedselbank en producten tegen de THT datum te verwerken in maaltijden.
In Nederland wordt een kwart van het voedsel van grond tot mond verspild volgens onderzoek van Wageningen University. Dit is natuurlijk zonde van het eten, het geld en belastend voor het milieu. Daarom bedacht stichting SSK de campagne ‘Samen tegen voedselverspilling’ om zo klanten te wijzen op hun invloed op de dreigende verspilling. De stickers geven een extra stimulans om de producten, waar niks mis mee is, te kopen.
De stickeractie is een initiatief van Stichting Super Supermarkt Keurmerk, die het SSK uitreikt aan zelfstandige supermarktondernemers die zich extra inzetten voor de leefbaarheid in en (net) buiten hun supermarkt. In het SSK staan zeven thema’s centraal: lokale betrokkenheid, stimulerend personeelsbeleid, onderscheidend assortiment, duurzaam met energie, veiligheid en preventie, afvalinzameling en -reductie en transport en logistiek. Het keurmerk is ontwikkeld door brancheorganisatie het Vakcentrum in samenwerking met kennisorganisatie TNO.
Bron: Vakcentrum 6-08-2019

Een man is arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van een ziekte die volledig door het werk is veroorzaakt. Hij stelt daarom dat de uitkeringen die hij daarvoor ontvang moeten worden aangemerkt als letselschade uitkeringen.
Een man is sinds 2001 arbeidsongeschikt en heeft in 2015 uitkeringen van het UWV en een verzekeringsmaatschappij ontvangen. Door de inspecteur zijn deze uitkeringen als belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen. Volgens de man is dit niet terecht. Volgens hem betreft het letselschadeuitkeringen – de arbeidsongeschiktheid is immers een direct gevolg van zijn werkzaamheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn dergelijke uitkeringen belast als inkomen uit sparen en beleggen en dus niet als inkomen uit werk en woning.
Volgens Hof Den Haag brengt de omstandigheid dat de uitkeringen worden verstrekt als gevolg van de beroepsziekte niet mee dat de uitkeringen moeten worden aangemerkt als letselschade-uitkeringen. In de jurisprudentie van de Hoge Raad waar de man naar verwees was de situatie namelijk anders. Daar was steeds sprake van door een werkgever verstrekte vergoedingen voor (immateriële) schade en verlies aan arbeidskracht. De uitkering van het UWV is een publiekrechtelijke WAO-uitkering die dient ter (gedeeltelijke) vervanging van het inkomen dat de man genoot vóór zijn arbeidsongeschiktheid; de uitkering van de verzekeringsmaatschappij dient om de WAO-uitkering aan te vullen, zodat de inkomensterugval ten opzichte van het laatst verdiende salaris wordt verminderd. Beide uitkeringen strekken er dus toe het als gevolg van de arbeidsongeschiktheid verloren inkomen te vervangen.
Bron: Hof Den Haag 10-07-2019

Banken moeten van De Nederlandsche Bank (DNB) in de gaten houden of hun klanten belasting ontwijken. Als klanten aan belastingontwijking doen, kan dat volgens DNB reden zijn om ze te weigeren.
De DNB heeft in juli aanbevelingen gepubliceerd in een good practices document waarin wordt aangegeven hoe banken moeten omgaan met belastingrisico’s bij hun cliënten. Dit document is tot stand gekomen na een consultatieronde met de banken. In het definitieve document worden praktijkvoorbeelden gegeven voor de identificatie van fiscale integriteitsrisico’s.
Volgens de toezichthouder is het voor banken ook een wettelijke verplichting om na te gaan of cliënten geen belasting ontwijken. Volgens de banken gaat DNB hiermee te ver. Belastingdeskundigen wijzen erop dat zo illegale belastingontduiking en legale belastingplanning op één hoop worden gegooid.
Volgens DNB mogen banken echter om illegale belastingontduiking op het spoor te komen (legale) ontwijking niet negeren. Ook kan belastingontwijking de reputatie van een bank beschadigen en afbreuk doen aan het vertrouwen in de financiële sector.
Bron: FD 7-08-2019

Zo’n 79% van de Nederlandse HR professionals en recruiters geeft aan dat anoniem solliciteren goed werkt om de meest geschikte kandidaat voor de rol te vinden. Bij twee derde is het een vast onderdeel van de recruitmentstrategie. Dat zijn de bevindingen van een onderzoek van LinkedIn naar genderdiverse bedrijven en de impact van taal om inclusieve organisaties te creëren.
Bedrijven zien diversiteit als een steeds belangrijker element voor het succes van hun organisatie. Drie van de vier respondenten vinden een juiste man-vrouwverhouding belangrijk. Zij stemmen daar ook hun wervings- en selectiestrategie op af. Zo heeft 64% van hen anoniem solliciteren als vast onderdeel van het wervingsproces. Dit wordt door de respondenten nageleefd met het weglaten van een profielfoto en het verwijderen van de naam van de sollicitant (respectievelijk 55% en 47%).
Er lijkt nog wel wat winst te behalen op een genderneutrale aanpak wat betreft de wervingstekst voor een sollicitatie. 62% geeft namelijk aan dat zij nog steeds zelf een inschatting maken of een vacature interessanter is voor een man of vrouw. Dit leidt er vaak ook toe dat de vacaturetekst hierop is aangepast.
De impact van taalgebruik wordt dus niet onderschat, en daarom worden vacatureteksten bij bijna de helft van de respondenten (47%) altijd intern nagekeken op taalgebruik wat betreft genderneutraliteit. Daarnaast geeft 82% van de HR professionals aan alleen genderneutrale termen in de bedrijfscommunicatie te gebruiken. Deze maatregelen worden genomen om er zeker van te zijn dat er geen onbewuste vooroordelen qua woordkeus gebruikt worden. Bijna de helft van de respondenten (42%) zegt hier ook een interne cursus voor gevolgd te hebben.
Bron: Managersonline.nl 2-08-2019

Verschillende provincies verstrekken subsidies voor winkeliers, ondernemers en gemeenten die samen hun winkel- en centrumgebied willen verbeteren. De provincie Zuid-Holland stelt hiervoor €500.000 beschikbaar, maar ook de provincies Noord-Holland en Groningen kennen dergelijke subsidieregelingen.
Gemeente, winkeliers- en ondernemersverenigingen komen in aanmerking voor deze subsidies. De partijen kunnen de subsidie bijvoorbeeld inzetten voor activiteiten om de onderlinge samenwerking te verbeteren. De subsidie kan voor verschillende doeleinden worden ingezet. Zoals een onderzoek naar het oprichten van een bedrijveninvesteringszone (BIZ) of een onderzoek hoe je tot een compacter winkelgebied kan komen. Maar ook voor de inzet van een KIAT (Kom-In-Actie-Traject van Platform de Nieuwe Winkelstraat), waarbij de gemeente, ondernemers en verenigingen samen aan de slag gaan om een winkelgebied toekomstbestendig te maken.
Voor de provincie Zuid-Holland is het vanaf 1 augustus tot en met 31 december 2019 mogelijk om een aanvraag in te dienen. Daarbij geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Ieder project kan rekenen op maximaal €20.000. De regeling is van toepassing op winkel- en centrumgebieden die in het provinciaal detailhandelbeleid zijn benoemd als ‘te optimaliseren’ en ‘centra’. Dit zijn doorgaans middelgrote en wat kleinere winkel- en centrumgebieden die onder druk staan en waar kansen voor verbetering zijn. De winkel- en centrumgebieden die voor subsidie in aanmerking komen, moeten uit minimaal vijf winkels bestaan.
De provincie Noord-Holland heeft in totaal € 900.00 beschikbaar voor projecten die gericht zijn op het verhogen van de Noord-Hollandse winkelstructuur. De aanvraag moet tenminste € 5.000 bedragen en ten hoogste € 30.000. De volledige voorwaarden en het formulier om de subsidie aan te vragen vindt u op de website van de provincie.
De provincie Groningen stelt subsidie beschikbaar voor projecten om de beleving van winkelgebieden te verbeteren en het ondernemerschap te versterken. Ook in Groningen kunnen de aanvragen tot 31 december 2019 worden ingestuurd. De bijdrage van de provincie is afhankelijk van het projecttype. De voorwaarden en bijdragen zijn te lezen op de website van Groningen.
Ook bij de andere provincies is mogelijk subsidie te verkrijgen voor het versterken van winkelgebieden.
Bron: Vakcentrum 24-07-2019

De Belastingdienst gaat een brief sturen aan ondernemers die minimaal één jaar geen btw aan de Belastingdienst hebben afgedragen of in aftrek hebben gebracht. De Belastingdienst gaat er dan van uit dat de onderneming is gestopt.
Ondernemers die zo’n brief ontvangen, maar niet zijn gestopt met hun onderneming krijgen tot uiterlijk 2 september de tijd om te reageren op de brief van de Belastingdienst. In een brief aan de Belastingdienst moet men dan aangeven waarom minimaal één jaar is ingevuld dan niets is aan te geven, waarom men mogelijk onder een ontheffing, vrijstelling of bijzondere regeling valt of waarom de kleineondernemingsregeling van toepassing is (in dat laatste geval moet bij komende aangiften het bedrag van de voorlopige of definitieve vermindering bij rubriek 5 worden aangegeven). Vergeet ook niet in de brief het kenmerk van de ontvangen brief, uw telefoonnummer en e-mailadres te vermelden.
Na ontvangst van de brief neemt de Belastingdienst schriftelijk of telefonisch contact op. Het omzetbelastingnummer trekt de Belastingdienst niet in voordat er contact is geweest.
Klopt het, dat de onderneming is gestopt, dan hoeft men niets te doen. De Belastingdienst trekt het omzetbelastingnummer in. De Belastingdienst kan het omzetbelastingnummer ook intrekken door gebrek aan economische activiteiten. Mogelijk moet men dan btw betalen over de waarde van bedrijfsmiddelen die naar privé zijn overgegaan.
Bron: Belastingdienst 1-08-2019

Door de krapte op de arbeidsmarkt, duurt het voor de meeste werkzoekenden tegenwoordig niet lang voordat ze een baan hebben gevonden. Maar is dat ook van invloed op het sollicitatiegedrag van werknemers. Durven ze een hoger loon te vragen of solliciteren ze eerder naar een functie waar ze minder gekwalificeerd voor zijn?
HR-dienstverlener Brunel onderzocht of dit ook van invloed is op het sollicitatiegedrag van werknemers. Voor het onderzoek werden 1.158 Nederlanders ondervraagd.
Een jaar of zeven terug zouden de meeste werknemers er niet over denken om te solliciteren naar een functie waar ze niet de juiste opleiding voor hebben gevolgd of niet genoeg werkervaring voor hebben. Dat werd gezien als verspilde moeite. Nu denkt een meerderheid daar anders over 51% durft namelijk op banen te solliciteren waar ze niet gekwalificeerd voor zijn. Vooral vrouwen en jongere sollicitanten zijn daartoe bereid. Onder twintigers ligt dit percentage op 65%.
De krapte op de arbeidsmarkt leidt er ook toe dat meer sollicitanten hoog inzetten bij hun sollicitatie. Driekwart van de ondervraagden geeft aan tegenwoordig bij een sollicitatiegesprek om meer loon te vragen dan vroeger. Ook hier geldt dat hoe jonger men is, hoe hoger men inzet. Maar in alle leeftijdscategorieën durven mannen hoger in te zetten bij de salarisonderhandelingen (76% tot 82%). Vrouwen ouder dan 60 jaar blijven met 35% op dit punt ver achter, ook ten opzicht van vrouwen in de overige leeftijdscategorieën (66% – 73%).
De personeelstekorten worden het meest gevoeld in sectoren als de ICT, de bouw, de zorg en het onderwijs. Dit betekent echter niet dat in al deze branches sollicitanten in dezelfde mate om een hoger salaris durven te vragen. De meeste sollicitanten in de bouw (87%) en ICT (92%) geeft aan stevig in te zetten waar het salaris betreft, maar het onderwijs blijft op dat punt achter (59%).
Naast het feit dat Nederlanders tegenwoordig om een hoger salaris durven te vragen dan vroeger, zetten ze ook hoger in als het om secundaire arbeidsvoorwaarden gaat. Zeven op de tien ondervraagden zeggen namelijk dat ze bij een sollicitatiegesprek om betere secundaire arbeidsvoorwaarden zouden vragen dan voorheen. Onder mannelijke fulltimers ligt dit percentage nóg hoger.
De schaarste leidt er ook toe dat werkgevers ongekwalificeerd personeel moeten aannemen. Volgens 60% van de mensen in de bouw gebeurt dit te vaak. Het gemiddelde van alle onderzochte sectoren is 54%.
Bron: Brunel 2-08-2019

Wie juridisch voor de helft eigenaar is van een eigen woning, maar voor 100% de economische eigendom heeft, mag van Rechtbank Den Haag de hele hypotheekrente aftrekken.
Een echtpaar is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Gedurende hun huwelijk verkrijgen zij een eigen woning die zij met een hypotheek financieren. Wanneer het tot een echtscheiding komt, komen de ex-echtgenoten overeen dat de vrouw vanaf 1 januari 2014 alle lasten van de woning voor haar rekening neemt. Zou op 1 januari 2017 duidelijk worden dat de vrouw de woning niet op haar naam kan overnemen, dan blijft haar ex-echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk. In deze situatie zal een onderhandse verkoop van de woning aan een derde plaatsvinden. De ex-echtgenoten zullen dan ieder de helft van de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten ontvangen. Zo ver komt het echter niet: de vrouw verkrijgt op 19 januari 2017 de volledige eigendom van de woning. In haar aangifte inkomstenbelasting over 2016 geeft zij de woning voor 100% op als eigen woning. Ze trekt daarom de volledige hypotheekrente af. De Belastingdienst gaat daarmee niet akkoord, omdat de vrouw over 2016 maar 50% van de juridische eigendom had. Voor de rechtbank maakt dat niet uit. Door alle kosten voor haar rekening te nemen, heeft de vrouw de economische eigendom van de woning gekregen. Dat de waardeverandering van de woning haar niet volledig toekomt als zij de woning niet tijdig op haar naam kan laten zetten, doet daar niets aan af. Deze omstandigheid heeft zich immers niet voorgedaan. Nu de vrouw 100% van de economische eigendom heeft, mag zij de hypotheekrente eveneens volledig aftrekken.
Bron: Rb. Den Haag 3-06-2019 (publ. 2-08-2019)

Wordt voor een bepaald feit een fiscale boete opgelegd, dan kan een belastingplichtige voor datzelfde feit in principe niet meer strafrechtelijk worden vervolgd, tenzij er sprake is van nieuwe bezwaren. Een belastingplichtige meende aan het feit dat hij een fiscale boete had gekregen, het vertrouwen te kunnen ontlenen dat over een andere periode ook een fiscale boete volgt, zodat strafvervolging niet mogelijk meer was.
Een belastingplichtige werd door het OM ten laste gelegd dat hij over een reeks jaren – al dan niet als medeplichtige – onjuiste aangiften IB had gedaan, opzettelijk niet (op tijd) aangiften IB had ingediend, opzettelijk onjuiste aangiftes btw had gedaan en niet voldaan had aan zijn inlichtingenplicht door opzettelijk verstrekken van valse documenten.
Zijn advocaat verweert zich met de stelling dat de man al verzuimboetes had gekregen voor de te late aangiften en een vergrijpboete voor een onjuiste aangifte btw (over een ander tijdvak). Daarmee is volgens de advocaat gekozen voor de bestuursrechtelijke weg. De strafrechtelijke weg is daardoor afgesloten. Daarnaast is bij de man het vertrouwen opgewekt dat hij ook voor de aangifte IB/PVV over 2014 en aangiften omzetbelasting over januari – augustus 2016 fiscale boetes zou moeten betalen. Strafrechtelijke vervolging zou daarom volgens de advocaat in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel.
Rechtbank Rotterdam constateert dat de man inderdaad al verzuimboetes heeft moeten betalen voor het niet (op tijd) indienen van de aangifte IB/PVV. Het zogeheten ‘una via-beginsel’ staat daarom strafrechtelijke vervolging niet meer toe. Maar voor de andere feiten is strafrechtelijke vervolging wel mogelijk. De vergrijpboete voor de omzetbelasting ziet immers op een andere periode. En de stelling van het opgewekte vertrouwen dat er een fiscale boete zou volgen, zodat strafrechtelijke vervolging niet mogelijk was, vond de rechtbank echt te ver gaan. De rechtbank meent dat er geen sprake is van opgewekt vertrouwen.
Rb. Rotterdam 23-07-2019

Het mkb in Nederland telde aan het begin van het derde kwartaal 1,16 miljoen mkb-bedrijven, bijna 335.000 meer dan tien jaar geleden. Grote groeiers zijn de informatie- en communicatiesector, daar zijn in die periode relatief de meeste bedrijven bijgekomen. Slechts 41% van de mkb-bedrijven is ouder dan tien jaar.
De toename in het aantal mkb-bedrijven bestaat voor het overgrote deel (330.000) uit zogenoemde microbedrijven. Nederland telt nu ruim 1,1 miljoen microbedrijf. In microbedrijven zijn 1 tot 10 personen werkzaam. Het aantal bedrijven met 10 tot 250 werkzame personen is met 52.000 bedrijven in 2019 ongeveer gelijk aan dat van begin 2009.
In de informatie- en communicatiesector nam het aantal bedrijven met 67% het sterkste toe in tien jaar tijd. Zowel het aantal eenpitters als het aantal bedrijven met meer werkzame personen nam toe. Zo steeg het aantal IT-dienstverleners aanzienlijk en verdubbelde het aantal filmproducenten en vloggers bijna. Dit zijn voornamelijk eenmanszaken.
In de handel kwamen er tienduizenden webwinkels bij, voornamelijk eenmanszaken. In de industrie en vooral bouwnijverheid nam het aantal mkb-bedrijven met 10 tot 250 werkzame personen af, maar kwamen er meer microbedrijven voor terug, zodat per saldo er meer bedrijven actief zijn in deze bedrijfstakken. In de industrie vertienvoudigde het aantal bierbrouwerijen. In het vervoer kwamen er veel pakketbezorgers bij.
Alleen in de horeca nam het aantal mkb-bedrijven met meer dan 10 werkzame personen sterker toe dan het aantal microbedrijven.
Op 1 januari van 2019 bestonden 467.000 (41,2%) mkb-ondernemingen tien jaar of langer. Vijf jaar eerder (in 2014) was 37% van de mkb-bedrijven tien jaar of ouder. Dit betreft vooral grotere bedrijven. In het middenbedrijf (50 tot 250 werkzame personen) is bijna 80% van de bedrijven ouder dan tien jaar, terwijl onder de zzp’ers ruim 34% langer dan tien jaar actief is. ‘Oude’ bedrijven vindt men vooral in de industrie (51,1%) en de bouw en handel (47%) , terwijl de jonge mkb-bedrijven (3 jaar of jonger) vooral voorkomen in de verhuur en overige zakelijke diensten (25,0%) en bij bedrijven actief in vervoer en opslag (24,4%).
Bron: CBS 1-08-2019