Kantoorpand of woningen?
Is een kantoorpand verbouwd zodat het een woningfunctie heeft gekregen, dan wordt het pand alleen geacht de kantooraard te hebben behouden als met een beperkte aanpassing het pand weer als kantoorruimte bruikbaar is.
Een koper stelde dat op de verkrijging de appartementsrechten het lage tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen van toepassing was. De Belastingdienst stelde echter dat een gewone onroerende zaak was verkregen. Het pand waarop het appartementsrecht ziet, was namelijk in 1991 gebouwd als kantoorruimte. Het hof oordeelde dat het appartementsrecht een woning vormde. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel.
De Hoge Raad geeft aan dat sprake is van een woning als de desbetreffende onroerende zaak naar zijn aard voor bewoning is bestemd. Deze vraag moet men beantwoorden aan de hand van een maatstaf die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf. De geschiktheid van de onroerende zaak om als woning te dienen, is niet doorslaggevend. Een pand kan ook na een verbouwing naar zijn aard bestemd zijn als woning. Mag men vanwege (on)voltooide verbouwingswerkzaamheden concluderen dat die werkzaamheden dienen om een woning op te leveren? Dan kan het bouwwerk alleen worden geacht de oorspronkelijke aard te hebben behouden als de fiscus aannemelijk maakt dat niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor het oorspronkelijke doel geschikt te maken. Deze omstandigheid deed zich hier niet voor. Het hof heeft volgens de Hoge Raad terecht geoordeeld dat het pand voor de heffing van de overdrachtsbelasting kwalificeert als een woning.
Bron: HR 29-11-2019