Het is niet mogelijk om een arbeidsvergoeding van minder dan € 5.000 voor de meewerkende partner af te trekken door te stellen dat het gaat om vrijwilligerswerk.
Een man drijft via zijn eenmanszaak een onderneming. Deze onderneming (her)redigeert manuscripten. Deze activiteiten moeten leiden tot publicaties in boekvorm. De echtgenote van de man verricht gedurende enkele uren per week of per maand werkzaamheden voor zijn eenmanszaak. Deze werkzaamheden bestaan onder meer uit het invoeren van teksten en tabellen. Indien nodig redigeert de vrouw de teksten. De man betaalt zijn echtgenoot jaarlijks een bedrag van € 1.500 voor haar werkzaamheden. Hij wil dit bedrag aftrekken van zijn ondernemingswinst. De Belastingdienst weigert deze aftrek echter, omdat de partnervergoeding minder bedraagt dan de drempel van € 5.000.
De ondernemer begint een beroepsprocedure. Voor het hof stelt hij dat de aftrekbeperking alleen geldt als de partner de werkzaamheden verricht om daarmee financieel voordeel te behalen. In zijn geval heeft zijn echtgenote vrijwilligerswerk verricht voor de onderneming, aldus de man. De vergoeding die de vrouw heeft ontvangen komt ook overeen met de maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding in de desbetreffende jaren. Hof Den Haag ziet echter in de wet niets wat het standpunt van de ondernemer ondersteunt. Het hof oordeelt daarom dat de man de vergoeding die hij heeft betaald aan zijn echtgenote niet mag aftrekken.
Bron: Hof Den Haag 18-12-2019 (gepubl. 07-01-2020)
Een ex-partner die kosten maakt om partneralimentatie te krijgen, kan deze kosten in aftrek brengen in de aangifte. Dat geldt zelfs als de rechter uiteindelijk de vordering afwijst. Wel moet bij het instellen van de procedure redelijkerwijs te verwachten zijn dat de rechter het recht op partneralimentatie zal toewijzen.
Een man voert een aantal procedures tegen zijn ex-echtgenote. Daarbij bepaalt de rechter uiteindelijk dat de man en zijn ex-echtgenote over en weer partneralimentatie zijn verschuldigd. De man heeft echter minder alimentatie verkregen dan waar zijn advocaat om had gevraagd. De kosten voor de advocaat wil de man in aftrek brengen in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur gaat hier niet mee akkoord. Hij vindt dat de kosten van een mislukte poging tot verkrijging van partneralimentatie niet aftrekbaar zijn. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt dat de kosten voor een mislukte procedure aftrekbaar zijn. Wel moet bij het instellen van de procedure voor de man redelijkerwijs te verwachten zijn dat hij succesvol zal zijn in de procedure. De rechter is van oordeel dat de man met de overgelegde draagkrachtberekening heeft aangetoond een goede kans te maken bij de civiele rechter meer partneralimentatie te krijgen.
De ex-echtgenote heeft tegen de man een vordering ingesteld om (meer) partneralimentatie van de man te krijgen. De advocaatkosten om die vordering te bestrijden zijn niet aftrekbaar. De rechtbank bepaalt in goede justitie dat de helft van de gemaakte advocaatkosten door de man zien op het verkrijgen van partneralimentatie en dat deze kosten aftrekbaar zijn.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 12-12-2019 (gepubl. 30-12-2019)
De MKB Export Award ondersteunt ondernemers die de potentie hebben om succesvol de grens over te gaan of bestaande internationale activiteiten uit te breiden. De Award biedt ondernemers met internationale ambities een stevige steun in de rug.
Ondernemers die aan kunnen geven met welk product zij welke (nieuwe) markt(en) willen betreden en hun internationale ambities kunnen motiveren, kunnen zich tot 17 januari 2020, 12.00 uur inschrijven voor de MKB Export Award 2019 op www.mkbexportaward.nl.
Op grond van het profiel, de internationale plannen en de motivatie van de deelnemers selecteert een deskundige jury in februari 2020 de winnaar, die in maart bekend gemaakt wordt tijdens een internationaal starters evenement.
De winnaar krijgt een exportcheque (tegoed voor transportkosten) t.w.v. € 15.000 van TNT, een jaar lidmaatschap van MKB-Nederland, een zakenpartnerscan van RVO.nl en een persoonlijke taaltraining in een taal naar keuze bij Language Institute Regina Coeli.
De prijs is een initiatief van MKB-Nederland, TNT, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Language Regina Coeli.
Bron: mkbexportaward.nl
Een verblijfsvergunning voor het volgen van een studie en voor het zoeken van een baan zijn onvoldoende om van een duurzame band met Nederland te kunnen spreken. Op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst is er geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de studente en Nederland. De 30%-regeling moet dan ook worden toegepast.
Een Jordaanse studente is op 18 april 2014 naar Nederland gekomen om een studie te volgen. Hiervoor heeft zij een verblijfsvergunning gekregen, die op 30 september 2015 afliep. Na afronding van haar studie heeft zij een verblijfsvergunning gekregen van 1 oktober 2015 tot 18 september 2016 in verband met de regeling zoekjaar afgestudeerden om in Nederland een baan te vinden. Op 26 april 2016 is zij voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij een werkgever. Hiervoor heeft zij een verblijfsvergunning als kennismigrant gekregen, geldig tot 21 mei 2021. De studente staat sinds 2014 ingeschreven in de Nederlandse gemeentelijke basisadministratie. Zij heeft een Nederlandse ziektekostenverzekering en bankrekening. Zij heeft geen familie in Nederland en geen geregistreerd partner. In Jordanië heeft zij een woonruimte bij haar ouders met eigen opgang en een bankrekening.
Voor Hof Amsterdam is het de vraag of de inspecteur terecht toekenning van de 30%-regeling heeft geweigerd, omdat zij niet kwalificeerde als ingekomen werknemer. Volgens het hof moet de vraag waar iemand woont naar omstandigheden worden beoordeeld. Het komt erop aan of er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en het desbetreffende land. De verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd belemmeren in zekere zin het ontstaan van zo’n band, maar verhinderen die niet. Een verblijfsvergunning voor het volgen van een studie en voor het zoeken van een baan zijn onvoldoende om van een duurzame band te kunnen spreken. Het maakt daarbij niet uit of de studente over een woonruimte in Nederland beschikte. De ziektekostenverzekering was verplicht en de inschrijving in de gemeentelijk basisadministratie was bedoeld om de ziektekostenverzekering af te sluiten en aangifte IB/PVV te doen. Naar de omstandigheden beoordeeld concludeert het hof dan ook dat er op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de studente en Nederland. De 30%-regeling moet daarom worden toegekend.
Bron: Hof Amsterdam 29-10-2019 (gepubl. 01-01-2020)
Een ondernemer die een vooruitbetaling per automatische incasso ontvangt, moet verplicht btw af te dragen op het moment dat die vooruitbetaling is ontvangen.
Een bv exploiteert een fitnesscentrum. Zij ontvangt in december 2010 abonnementsgelden voor het jaar 2011. Deze bv vindt dat hier geen sprake is van een vooruitbetaling, omdat de abonnementsgelden via automatische incasso van de rekening van de abonnementhouders zijn geïncasseerd. Daarnaast zijn de abonnementen op ieder moment op te zeggen. In dat geval is het betaalde abonnementsgeld terug te vorderen. Volgens de bv hoeft de afdracht van de btw over de abonnementsgelden vanwege deze omstandigheden pas plaats te vinden in 2011. Maar Hof Arnhem-Leeuwarden ziet geen reden om de btw-afdracht uit te stellen. Volgens de BTW Richtlijn is de btw in het geval van vooruitbetalingen verschuldigd op moment van ontvangst van het bedrag. Ook de wet stelt dat de btw uiterlijk is verschuldigd op het moment waarop de btw-ondernemer de vergoeding voor zijn prestatie ontvangt. Of de afnemer van de prestatie toestemming geeft voor automatische incasso of het bedrag zelf overmaakt, is irrelevant. De opzegbaarheid van het abonnement is in dit verband evenmin van belang. De bv had de btw over de vooruitbetalingen al in 2010 moeten afdragen. Daarom mag de Belastingdienst naheffen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 24-12-2019 (gepubl. 03-01-2020)
Het opbouwen van een oudedagsvoorziening door een stakingswinstlijfrente verschilt in een aantal opzichten van het opbouwen van een pensioen of de toevoeging aan een oudedagsreserve. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is geen sprake van gelijke gevallen.
In 2016 staakt een ondernemer zijn onderneming. Bij de staking bedingt de ondernemer een lijfrente en stort in 2018 een koopsom van € 60.000 voor de stakingswinstlijfrente. De ondernemer is het niet eens met de aanslag bijdrage-inkomen Zvw over de volledige stakingswinst. In beroep bij de rechtbank stelt hij dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Voor de ondernemer die zijn oudedagsreserve omzet in een lijfrente past de Belastingdienst wel een vermindering toe op het bijdrage-inkomen Zvw. Dat zou ook moeten gelden bij omzetting van een stakingswinst in een lijfrente volgens de ondernemer.
De rechtbank is van oordeel er geen verband is tussen de opbouw van de oudedagsvoorziening, het inkomen en de arbeidsduur bij storting van een koopsom voor een stakingswinstlijfrente. Dat verband is er wel bij de opbouw van de oudedagsvoorziening bij een werknemer (pensioen) of ondernemer (pensioen of dotatie oudedagsreserve). Daarnaast is een verschil dat storting van een koopsom voor de stakingswinstlijfrente eenmalig is en buiten de bron ‘winst uit onderneming’ of ‘loon uit dienstbetrekking’ plaatsvindt. De betaling van pensioenpremies of dotaties aan de oudedagsreserve zijn fiscaal gefaciliteerd en vinden jaarlijks plaats binnen de genoemde bronnen. Door de hiervoor genoemde verschillen is het onderscheid dat de wetgever heeft gemaakt terecht. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de stakingswinst tot het bijdrage-inkomen Zvw heeft mogen rekenen en daarbij geen rekening hoefde te houden met de koopsom voor de stakingswinstlijfrente.
Bron: Rb. Noord-Nederland 20-12-2019
De werkgeverslasten voor een personeelslid in vaste dienst gaan omlaag terwijl tijdelijke contracten voor werkgevers duurder worden. Dat komt door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) en de nieuwe WW-premie, meldt HR- en salarisdienstverlener ADP.
In 2019 betaalde een werkgever voor een werknemer met een tijdelijk contract en een modaal inkomen maandelijks € 538 aan werkgeverslasten. Dat wordt in 2020 € 99 per maand meer. Als dezelfde werknemer in vaste dienst is, betaalt de werkgever € 42 minder per maand.
Volgens ADP wordt het grote verschil bijna volledig veroorzaakt door de nieuwe WW-premie. Vanaf 2020 is er één WW-premie, met een hoog en een laag tarief van respectievelijk 7,94% en 2,94%. Werkgevers moeten het hoge tarief betalen bij tijdelijke en flexibele contracten, en het lage tarief voor werknemers met een vast contract. Zo probeert het kabinet werkgevers te stimuleren om meer vaste contracten af te sluiten.
Alleen overheidswerkgevers vallen buiten de nieuwe tarieven: zij betalen nog de oude premie.
Bron: nu.nl, 02-01-2020
Diensten
Ons kantoor
Online producten
Contact
3771 AJ Barneveld
Tel: (0342) 46 25 25
info@burgersaccountants.nl