Afgeroomde contante ontvangsten privévermogen
Een ondernemer oefende een fotobedrijf uit. Hij maakte door heel Nederland foto’s op kermissen, jaarmarkten en dergelijke evenementen. De gefotografeerde personen konden de foto’s op diverse afhaalpunten kopen. De fotograaf verklaarde dat hij in periode 1993 tot en met 2009 contante omzet had afgeroomd, de gelden aan de onderneming onttrokken en contant in Nederland bewaard. Eind 2009 zou € 700.000 aan contanten aanwezig zijn geweest.
In november 2011 is daarvan € 500.000 op een Zwitserse bankrekening gestort, de resterende € 200.000 hield de fotograaf aanvankelijk contant aan, maar is later op een bankrekening gestort. Bij de aangifte inkomstenbelasting 2015 gaf de fotograaf de circa € 700.000 aan als box 3-vermogen. Voor de aangifte 2017 wijzigde de fotograaf zijn standpunt en wil hij de € 200.000 als ondernemingsvermogen opgeven.
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland is de vermogensetikettering van de € 200.000 in Nederland contant aangehouden gelden. De rechtbank oordeelt dat een ondernemer zelf kan kiezen of een vermogensbestanddeel privévermogen is of ondernemingsvermogen, tenzij hij bij zijn keuze daarmee de grenzen der redelijkheid overschrijdt. Vaststaat dat de ondernemer ervoor heeft gekozen om de contanten tot zijn privévermogen te rekenen. Door het afroomen van de omzet zijn de gelden direct aan de onderneming onttrokken en tot privé gerekend. Daarmee heeft de ondernemer volgens de rechtbank ondubbelzinnig en onmiskenbaar gekozen om deze gelden tot het privévermogen te rekenen. De ondernemer heeft daarbij ook de grenzen der redelijkheid niet overschreden. Het inkeren van de ondernemer brengt eveneens niet mee dat hij alsnog de contanten tot het ondernemingsvermogen mag rekenen. Het inkeren is geen bijzondere omstandigheid die keuzeherziening om de contanten tot het privévermogen te rekenen, rechtvaardigt.
De rechtbank wijst ook het beroep op de foutenleer af. Het geschil betreft box 3-vermogen en niet de winst uit onderneming. De foutenleer is alleen van toepassing om te voorkomen dat een stuk bedrijfswinst hetzij onbelast blijft hetzij dubbel belast is. Daarvan is hier geen sprake.
Bron: Rechtbank Noord-Holland 13 juli 2020