De Noodmaatregeling Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) is een tegemoetkoming in de loonkosten van door de coronacrisis getroffen bedrijven. De vergoeding in de NOW is verhoogd van 80% naar 85% van de loonsom. Vanaf 15 februari kan de NOW worden aangevraagd voor het eerste kwartaal van 2021. Zoals gebruikelijk betaalt het UWV de NOW uit in voorschotten, waarna te zijner tijd de definitieve vaststelling en afrekening volgt.
TVL
De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) bevat een vergoeding voor de vaste lasten van een bedrijf. Deze vergoeding bedraagt een percentage van de per sector forfaitair bepaalde vaste lasten. De vergoeding is verhoogd van 50-70% naar 85% bij een omzetverlies vanaf 30%. De maximale vergoeding per kwartaal is verhoogd van € 90.000 naar € 330.000. De grens van maximaal 250 medewerkers geldt met ingang van het eerste kwartaal van 2021 niet langer. De maximale vergoeding voor grote bedrijven bedraagt € 400.000 per kwartaal.
Kleine bedrijven
Het minimumbedrag voor kleine bedrijven is verhoogd van € 750 naar € 1.500. De drempel voor de TVL van minimaal € 3.000 aan vaste lasten in een kwartaal wordt mogelijk verlaagd.
Opslag voorraad gesloten detailhandel
De voorraadsubsidie voor de gesloten detailhandel geldt ook in het eerste kwartaal van 2021. De subsidie bestaat uit een opslag van 21% op de TVL. In het vierde kwartaal van 2020 was de opslag 5,6%. De voorraadsubsidie is afhankelijk van het omzetverlies. Voor de voorraadsubsidie hoeven ondernemers geen aparte aanvraag in te dienen. De opslag kent een maximum van € 200.000.
Starters
Voor ondernemers, die zijn gestart tussen 1 januari en 30 juni 2020, komt een op de TVL gebaseerde regeling. Als referentieperiode voor deze bedrijven geldt het derde kwartaal van 2020. De regeling zal gelden voor het eerste halfjaar van 2021. Ondernemers, die zijn gestart tussen 1 januari en 15 maart komen ook voor de reguliere TVL in aanmerking. Om overlap te beperken is het kabinet van plan ondernemers, die zijn gestart tussen 1 januari en 15 maart 2020, in het tweede kwartaal enkel voor de nieuwe startersregeling in aanmerking te laten komen. Het kabinet hoopt het loket voor de startersregeling in april of mei 2021 te kunnen openen.
Gelijktrekken subsidiegrens TVL voor land- en tuinbouw
Middelgrote bedrijven in de land- en tuinbouw kunnen geen gebruik maken van de verhoging van de subsidiegrens voor de tegemoetkoming vaste lasten. Dit komt door de bepalingen van het Europees steunkader waaronder de TVL is aangevraagd. Er komt een regeling onder een ander staatssteunkader, die vergelijkbaar zal zijn met de verruimde TVL. Het kabinet streeft ernaar het loket voor deze regeling in april of mei van dit jaar te openen, met terugwerkende kracht voor het eerste kwartaal.
Regeling specifieke kosten land- en tuinbouw
In de land- en tuinbouw is veelal sprake van doorlopende kosten voor het in leven houden van planten en dieren. Voor de landbouwsectoren met SBI-code 1.1 tot en met 1.5 geldt in verband met deze kosten een opslag van 21%-punt op de TVL.
Ondernemers hebben in beginsel de keuze om zaken die zij voor hun onderneming gebruiken tot het ondernemingsvermogen of tot het privévermogen te rekenen. De keuzevrijheid van de ondernemer wordt beperkt door de grenzen van de redelijkheid. Van overschrijding van de redelijkheid is sprake als het vermogensbestanddeel voor 90% of meer uitsluitend voor de onderneming dan wel privé wordt gebruikt. Dit betekent dat een vermogensbestanddeel verplicht privévermogen vormt als het voor minder dan 10% zakelijk wordt gebruikt.
Het autokostenforfait voorziet in een onttrekking aan het ondernemingsvermogen voor het genoten voordeel van het privégebruik van een auto van de zaak. Daarvan is geen sprake als de auto tot het privévermogen behoort. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2001 de grens voor een personenauto gelegd bij een privégebruik van minder dan 1.000 kilometer per jaar. In een dergelijk geval vormt de auto verplicht ondernemingsvermogen. Destijds was een privégebruik van 1.000 kilometer of meer per jaar het criterium voor toepassing van het autokostenforfait. Omdat de grens voor toepassing van het autokostenforfait tegenwoordig op 500 kilometer per jaar ligt, mag een ondernemer volgens Hof Arnhem-Leeuwarden een auto tot zijn privévermogen rekenen als hij daarmee in een jaar 500 kilometer of meer privé heeft gereden. Dit criterium kan volgens het hof niet in de omgekeerde situatie worden gehanteerd. Bij beperkt zakelijk gebruik geldt de hoofdregel van ten minste 10% zakelijk gebruik om de auto tot het ondernemingsvermogen te mogen rekenen. Wordt die grens niet gehaald, dan vormt de auto verplicht privévermogen.
Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is overdrachtsbelasting verschuldigd. Het tarief voor de verkrijging van woningen en aanhorigheden die tot een woning behoren of gaan behoren bedroeg tot en met 2020 2%. Voor andere onroerende zaken dan woningen gold een tarief van 6%.
De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op aan de verkrijgers van een woonboerderij met bijgebouwen. Bij de levering van de woonboerderij was 2% overdrachtsbelasting betaald. Volgens de Belastingdienst was op de bijgebouwen en een deel van de grond het tarief van 6% van toepassing. De Belastingdienst beriep zich op de oorspronkelijke bedrijfsmatige aard van de bijgebouwen.
De rechtbank oordeelde dat de situatie ten tijde van de overdracht bepalend was voor de toepassing van het tarief. Voor de koop was de bestemming van de boerderij gewijzigd naar woondoeleinden. Dit had tot gevolg dat de bijgebouwen niet meer bedrijfsmatig konden en mochten worden gebruikt. Vervolgens stelde de rechtbank vast dat de bijgebouwen aanhorigheden bij de woning waren. De bijgebouwen en de woning vormden één logisch geheel, stonden op één erf en op korte afstand van de woning. De enkele grootte van de bijgebouwen staat er niet aan in de weg deze als aanhorigheden aan te merken. Het deel van de grond, dat in de naheffingsaanslag was betrokken, bestond uit grasland. Dat was niet in gebruik bij de woningeigenaren, maar bij een landbouwbedrijf. De rechtbank was daarom van oordeel dat het grasland niet kon worden aangemerkt als een aanhorigheid. De vrijstelling voor cultuurgrond in agrarisch gebruik was op het grasland van toepassing. Omdat de woningeigenaren geen bezwaar hadden gemaakt tegen de eigen aangifte overdrachtsbelasting kon de rechtbank niet vaststellen dat zij recht hadden op teruggaaf van de over de waarde van het grasland betaalde overdrachtsbelasting. Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2002 dient de inspecteur ambtshalve een vermindering van de betaalde overdrachtsbelasting te verlenen.
Bij de beantwoording van de vraag of tussen een werkgever en een werknemer een arbeidsvoorwaarde is ontstaan, komt het aan op de betekenis die partijen aan elkaars gedragingen en verklaringen hebben toegekend en de betekenis die zij in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. Van belang kunnen zijn de inhoud van de gedragslijn, de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie van partijen, de duur van de door de werkgever gevolgde gedragslijn en de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien.
Een procedure voor de kantonrechter had betrekking op de vraag of een leaseauto voor een werknemer een arbeidsvoorwaarde was. De werknemer had vanaf zijn indiensttreding in 2008 de beschikking over een leaseauto. De regeling van de werkgever maakte op dat moment onderscheid tussen functionele en arbeidsvoorwaardelijke leaseauto’s. De functie van de werknemer was door de werkgever als ambulant aangemerkt. Op grond daarvan kwam hij in aanmerking voor een functionele leaseauto. Per 1 november 2018 hanteerde de werkgever een nieuw mobiliteitsbeleid en werden geen arbeidsrechtelijke leaseauto’s meer toegekend. In dat kader heeft de werkgever opnieuw vastgesteld wat ambulante functies zijn. De functie van de werknemer werd niet langer als ambulant aangemerkt. Na het einde van zijn lopende leasecontract meende de werknemer in aanmerking te blijven komen voor een leaseauto.
Volgens de kantonrechter kwalificeerde de terbeschikkingstelling van een leaseauto als een arbeidsvoorwaarde. De werkgever onderbouwde zijn stelling, dat de functie van de werknemer aanvankelijk ambulant was, niet. De werknemer voerde aan dat hij slechts zelden klanten bezocht. De kantonrechter nam als vaststaand aan dat aan de werknemer een leaseauto ter beschikking is gesteld terwijl hij feitelijk nooit heeft voldaan aan de daarvoor in de leaseregeling gestelde eisen. De verstrekking van de leaseauto vormde een wezenlijk onderdeel van de voordelen die voor de werknemer uit zijn arbeidsovereenkomst voortvloeiden, gezien het toestaan van privégebruik en het beschikken over een tankpas van de werkgever waarmee hij ook de kosten van brandstof voor het privégebruik van de leaseauto mocht betalen. De werknemer mocht er op vertrouwen dat hij gedurende de resterende tijd van de arbeidsovereenkomst recht zou hebben op een leaseauto. Voor zover niet al van aanvang af sprake is geweest van een arbeidsvoorwaarde, is dat door het tijdsverloop het geval geworden.
Zowel in de arbeidsovereenkomst als in de leaseregeling was een beding tot eenzijdige wijziging opgenomen. Wegens het ontbreken van voldoende zwaarwegende belangen mocht de werkgever zich niet op dat beding beroepen. Het streven van de werkgever naar minder en duurzamere reisbewegingen woog niet op tegen het financiële belang van de werknemer bij de terbeschikkingstelling van een leaseauto.
De Eerste Kamer heeft op 19 januari 2021 een motie over het keuzerecht voor een bedrag ineens aangenomen. Het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen is een week eerder door de Eerste Kamer aangenomen. In de motie wordt de regering gevraagd om de invoering van het bedrag ineens uit te stellen tot 1 januari 2023 en om duidelijk te maken wat het keuzerecht inhoudt. Verder wordt de regering gevraagd om de regeling aan te passen als dat nodig mocht zijn om ongewenste effecten te voorkomen. Een voorbeeld van een aanpassing is het maken van een uitzondering voor het bedrag ineens op de huurtoeslag. Gedurende het uitstel kan worden gezocht naar een minder ingewikkelde uitvoering van de regeling.
Voor enkele toeslagregelingen gelden vermogenstoetsen. Het gaat om de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Boven een bepaald vermogen komen mensen niet in aanmerking voor toekenning van een toeslag. In een ministeriële regeling zijn twee uitzonderingen op de vermogenstoets voor toeslagregelingen vastgelegd. Het gaat om de toename van het vermogen in box 3 als gevolg van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag en om de coronazorgbonus.
Met deze uitzonderingen moet het verlies van de aanspraak op een of meerdere toeslagen voor belanghebbenden die afhankelijk zijn van inkomensondersteuning worden voorkomen.
De staatssecretaris van Financiën heeft meegedeeld dat met Duitsland overeenstemming is bereikt over verlenging van de afspraken over de behandeling van grensarbeiders in de context van de coronacrisis. De afspraken betreffen de behandeling van thuiswerkdagen als in het werkland gewerkte dagen en een tijdelijke vrijstelling in Nederland van enkele Duitse socialezekerheidsuitkeringen. De verlenging van de afspraken loopt tot en met 31 maart 2021.
De pilot van de Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie (WBA) is op 11 januari 2021 van start gegaan. Door het invullen van een vragenlijst wordt duidelijk of voor bepaalde werkzaamheden een zelfstandige kan worden ingehuurd of dat deze in een dienstverband moeten worden uitgevoerd.
In de pilotfase is de module te vinden op de website van het Ondernemersplein. Deelname is vrijwillig. De vragenlijst kan anoniem worden ingevuld. In de zomer zal worden geëvalueerd of de webmodule definitief zal worden ingezet. De opgeschorte handhaving van de regels van het arbeidsrecht zal op zijn vroegst per 1 oktober 2021 ter hand worden genomen door de Belastingdienst en de Inspectie SZW.
Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.110.000 bedraagt in 2021 0,5% van de WOZ-waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.110.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%.
Als het eigenwoningforfait groter is dan de aftrekbare kosten, zoals de betaalde hypotheekrente, wordt het eigenwoningforfait verminderd met de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek was aanvankelijk gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Sinds 2019 wordt deze aftrek geleidelijk afgebouwd. In 2021 bedraagt de aftrek nog 90% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.
Aftrek van betaalde hypotheekrente in de hoogste tariefschijf gaat in 2021 tegen 43% in plaats van tegen het tabeltarief van 49,5%. De hoogste tariefschijf begint bij een inkomen van € 68.507.
De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2020 niet meer bedraagt dan € 171.000. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.
De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2021 € 5.668.
Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2021 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.968. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande zeven jaren de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze zogenoemde reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.489. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.785. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 112.189 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.672.
Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 22.443. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.
Persoonsgebonden aftrek
Onder de persoonsgebonden aftrek vallen de volgende aftrekposten:
- uitgaven voor onderhoudsverplichtingen;
- uitgaven voor specifieke zorgkosten;
- weekenduitgaven voor gehandicapten;
- scholingsuitgaven; en
- aftrekbare giften.
De persoonsgebonden aftrek in de hoogste tariefschijf vindt plaats tegen een tarief van 43% in plaats van het reguliere tabeltarief van 49,5%.
Box 2
In box 2 wordt belasting geheven over de voordelen uit aanmerkelijk belang. Voordelen zijn dividend dat wordt uitgekeerd op aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren en de meeropbrengst bij vervreemding van dergelijke aandelen. Het tarief in box 2 bedraagt in 2021 26,9%.
Box 3
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 31% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling van € 50.000 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.200 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.
Het fictieve rendement voor het spaardeel bedraagt 0,03%; het fictieve rendement voor het beleggingsdeel bedraagt 5,69%. Voor de eerste schijf tot een bedrag van € 50.000 boven de vrijstelling geldt een fictief rendement van 1,9%. Voor de tweede schijf van € 50.000 tot € 950.000 geldt een fictief rendement van 4,5%. Voor de derde schijf, dat is al het vermogen in box 3 boven een bedrag van € 950.000, geldt een fictief rendement van 5,69%.
Diensten
Ons kantoor
Online producten
Contact
3771 AJ Barneveld
Tel: (0342) 46 25 25
info@burgersaccountants.nl