De Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers (Tozo) is een van de maatregelen die het kabinet heeft getroffen in verband met de coronacrisis. Op grond van de Tozo komen zelfstandige ondernemers in aanmerking voor inkomensondersteuning en een lening. Als onderdeel van het derde pakket maatregelen zou in de Tozo per 1 oktober 2020 een beperkte vermogenstoets worden ingevoerd. De invoering van de vermogenstoets wordt uitgesteld tot 1 april 2021 in verband met de strengere maatregelen die zijn aangekondigd ter bestrijding van het coronavirus.

De algemene maatregel van bestuur waarmee de beperkte vermogenstoets in de Tozo wordt neergelegd is op 30 september in het staatsblad gepubliceerd. Er komt een ministeriële regeling waarin met terugwerkende kracht tot en met 1 oktober de invoering van de vermogenstoets wordt uitgesteld.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2020-0000131968 | 29-09-2020

In een aantal gevallen is voor de aanvraag tot vaststelling van de loonkostensubsidie van de NOW-regeling een verklaring van een deskundige derde nodig. Dat geldt voor een werkgever die een voorschot heeft ontvangen van € 20.000 of meer of die een subsidie aanvraagt van € 25.000 of meer. Blijft de aanvrager met zijn voorschot onder de drempel van € 100.000 of onder de drempel van € 125.000 aan subsidie, dan kan de deskundige derde een boekhouder, administratiekantoor, belastingdeskundige, belastingadvieskantoor, brancheorganisatie of accountant zijn. Wordt de drempel van € 100.000 voor een voorschot of van € 125.000 voor de aangevraagde subsidie overschreden, dan is een accountantsverklaring vereist bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Bij aanvragen tot vaststelling op grond van de werkmaatschappijregeling is een accountantsverklaring vereist, ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een formulier gepubliceerd dat moet worden gebruikt in gevallen waarin een verklaring van een deskundige derde vereist is. Het formulier schrijft voor welke werkzaamheden de deskundige derde moet verrichten. Deze hebben met name betrekking op de bepaling van de omzetdaling en de loonsom. De werkgever moet geconstateerde afwijkingen herstellen voordat de deskundige derde de verklaring mag ondertekenen. De deskundige derde dient zijn werkzaamheden zodanig te documenteren dat over de uitvoering verantwoording kan worden afgelegd. De documentatie moet in een dossier worden vastgelegd. Hierin staat welke werkzaamheden zijn gedaan, welke brondocumentatie daarvoor is gehanteerd en bij afwijkingen, welke wijzigingen hebben plaatsgevonden. Dit dossier dient tot vijf jaar na de vaststellingsdatum van de NOW-subsidie te worden bewaard.

Afwijking van het formulier is niet toegestaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 29-09-2020

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de eerste en tweede tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-1 en NOW-2) gewijzigd. Er is een herstelmogelijkheid opgenomen voor bedrijven die onderdeel zijn van een groep. In plaats van op het moment van de aanvraag om subsidieverlening hoeven zij pas op het moment van de vaststellingsaanvraag te voldoen aan de voorwaarden voor subsidievaststelling op het niveau van de werkmaatschappij. Die voorwaarden kunnen verhinderen dan een aanvraag voor subsidie op werkmaatschappijniveau wordt gedaan in plaats van op concernniveau. De aanleiding voor de herstelmogelijkheid is dat in een aantal gevallen bedrijven bij de aanvraag zich niet hebben gerealiseerd dat zij onderdeel zijn van een groep. Zonder de herstelmogelijkheid zou voor deze bedrijven subsidie niet mogelijk zijn.

De voor de NOW-1 geldende voorwaarde dat een aanvraag voor vaststelling van de subsidie op werkmaatschappijniveau alleen gedaan kan worden als de NOW-aanvraag is gedaan op of na 5 mei komt te vervallen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | Staatscourant 2020, nr. 50202, 2020-0000127109 | 29-09-2020

In het kader van de uitwerking van de afspraken die zijn gemaakt in het pensioenakkoord heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel omvat drie maatregelen.

De eerste maatregel is de invoering van de mogelijkheid om een beperkt deel van het pensioenvermogen op te nemen als een bedrag ineens op de pensioeningangsdatum. Deze mogelijkheid is een recht van de deelnemer aan een pensioenregeling. De opname ineens kent geen verplicht bestedingsdoel, maar is wel gebonden aan voorwaarden. Deze zijn:

  1. Maximaal 10% van de waarde van de aanspraak op ouderdomspensioen mag ineens worden opgenomen.
  2. De gedeeltelijke afkoop moet op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen plaatsvinden.
  3. Het is niet mogelijk om opname ineens te combineren met een hoog-laagpensioen.
  4. Door de gedeeltelijk afkoop van het ouderdomspensioen mag de resterende levenslange pensioenuitkering niet onder de afkoopgrens van kleine pensioenen komen te liggen.
  5. De partner van de pensioengerechtigde moet toestemming voor de gedeeltelijke afkoop verlenen als gebruikmaking hiervan leidt tot een verlaging van het partnerpensioen.

Ook voor oudedagsvoorzieningen in de vorm van lijfrenten wordt voorgesteld dat maximaal 10% van de waarde op de ingangsdatum als bedrag ineens kan worden uitgekeerd. Hiervoor gelden vergelijkbare voorwaarden.

De tweede maatregel betreft de tijdelijke facilitering van de mogelijkheid om werknemers drie jaar voor de AOW-leeftijd te laten stoppen met werken. Regelingen voor vervroegde uittreding worden extra belast door een zogenaamde pseudo-eindheffing ten laste van de werkgever. Deze heffing op regelingen voor vervroegde uittreding wordt tijdelijk versoepeld door een vrijstelling van de heffing tot het bedrag van de AOW-uitkering te introduceren voor werknemers die niet meer dan drie jaar voor de ingangsdatum van de AOW-uitkering zitten. De voorgestelde versoepeling geldt voor een periode van vijf jaar, met een uitloopperiode van drie jaar, ingaande per 1 januari 2021. De vrijstelling geldt alleen als de uitkeringen plaatsvinden in de 36 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd. De ingangsdatum voor de AOW-uitkering mag niet na 31 december 2028 liggen. De regeling voor vervroegde uittreding mag niet later dan op 31 december 2025 schriftelijk zijn toegekend aan de werknemer.

De derde maatregel is de vergroting van de fiscale ruimte om verlof op te sparen, met als doel vervroegd uittreden mogelijk te maken. Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof opsparen. In dit wetsvoorstel wordt deze fiscale grens verhoogd naar 100 weken. Werknemers krijgen hierdoor meer ruimte om hun duurzame inzetbaarheid te vergroten, bijvoorbeeld door het inzetten van verlof om voor de pensioenleeftijd minder te gaan werken of om eerder te stoppen met werken met behoud van salaris.

Het wetsvoorstel omvat wijzigingen van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | wetsvoorstel | 22-09-2020

Sinds 1 januari 2020 geldt op grond van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. Werkgevers moeten met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie betalen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. Vanwege de coronacrisis leidt deze herzieningsbepaling tot ongewenste effecten in sectoren waar veel extra overwerk is verricht. Om deze effecten weg te nemen is al eerder besloten dat de herzieningsbepaling in het jaar 2020 niet van toepassing is. Er is gekozen voor een algemene uitzondering op de toepassing van deze bepaling en niet voor een gerichte sectorale maatregel. Dat betekent dat de herzieningsbepaling in geen enkele sector van toepassing is, ongeacht de achtergrond van het verrichte overwerk. Het besluit is op 14 september in het Staatsblad geplaatst en op 15 september in werking getreden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | 2020-0000107178 Stb.2020, 333 | 01-09-2020

Om voor de heffing van bpm en mrb te kwalificeren als bestelauto dient de laadruimte van het voertuig voorzien te zijn van een vlakke laadvloer. De laadvloer dient aan zekere afmetingen te voldoen. Een hoogteverschil in de laadvloer is toegestaan wanneer de motor of de brandstoftank onder de laadvloer is geplaatst. Aan deze uitzonderingen op de eis van een vlakke laadvloer is het accupakket toegevoegd. Deze wijziging geldt met ingang van 10 september 2020.

Bron: Ministerie van Financiën | nr. 2020-129396, Stcrt. 2020, 46486 Thu, 10 Sep 2020 00:00:00 +0100

Werkgevers zijn verplicht om aan zieke werknemers minimaal 70% van het loon door te betalen. De verplichte loondoorbetaling geldt gedurende 104 weken, tenzij het contract van de werknemer eerder eindigt. Daarnaast moeten de werkgever en een zieke werknemer zich inspannen om de werknemer terug te laten keren in het arbeidsproces. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief van 20 december 2018 een pakket aan maatregelen voorgesteld om de loondoorbetalingsverplichting makkelijker, duidelijker en goedkoper te maken. In een brief van 19 december 2019 heeft de minister de invoering van een gedifferentieerde premie naar de grootte van de werkgever voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) per 1 januari 2022 aangekondigd.

Het wetsvoorstel ter invoering van de gedifferentieerde premie Aof naar de grootte van de werkgever is nu ingediend bij de Tweede Kamer. Voor kleine werkgever gaat een lagere premie gelden dan voor middelgrote en grote werkgevers. Een kleine werkgever heeft een loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per jaar. Door de invoering van de gedifferentieerde premie komt het kabinet kleine werkgevers financieel tegemoet voor de kosten van loondoorbetaling en re-integratie. Kleine werkgevers kunnen de tegemoetkoming gebruiken om bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorgverzekering af te sluiten. Deze verzekering dekt het financiële risico van loondoorbetaling bij ziekte af en helpt kleine werkgevers bij de verplichtingen en taken rondom loondoorbetaling bij ziekte.

Ook voor de premievaststelling voor de Werkhervattingskas (Whk) gaat dezelfde definitie van kleine werkgever gelden. Op dit moment ligt voor de Whk de grens tussen een kleine en een middelgrote werkgever nog op 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer. Dit geeft de werkgever meer duidelijkheid en vergemakkelijkt de uitvoering. De indeling naar grootte van de werkgever voor een premiejaar wordt gemaakt op basis van het totale premieplichtige loon van de werkgever twee jaar eerder (t-2). Dit sluit aan op de systematiek van de Whk.

Voor zowel kleine werkgevers als (middel)grote werkgevers zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overeenkomstig de huidige systematiek de Aof-premie vaststellen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het verschil tussen de hoge en lage premie maximaal 2 procentpunt mag bedragen.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een andere aanpassing te doen in de Wet financiering sociale verzekeringen. Het betreft de toepassing van de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR) door private uitvoerders. Met dit wetsvoorstel wil de regering zorgen voor meer evenwicht in de toepassing van VCR tussen het UWV als publieke uitvoerder en diverse private uitvoerders.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | wetsvoorstel | 14-09-2020

Om de drempel voor jongeren bij het kopen van een woning te verlagen, wil het kabinet de overdrachtsbelasting voor deze groep afschaffen. Dat krijgt vorm door de invoering van een eenmalige vrijstelling voor de verkrijging van een woning door een meerderjarige die jonger is dan 35 jaar. Het kabinet wil de positie van starters op de woningmarkt verbeteren ten opzichte van beleggers. Daartoe wordt voorgesteld dat de vrijstelling en het verlaagde tarief van 2% voor woningen worden gekoppeld aan een hoofdverblijfcriterium. Het aankopen van een woning die niet bestemd is voor eigen gebruik wordt daardoor minder aantrekkelijk, ook al omdat het tarief voor dergelijke verkrijgingen omhoog gaat naar 8%. Dat tarief geldt ook voor de aankoop van woningen door rechtspersonen en voor de aankoop van niet-woningen, zoals bedrijfspanden.

Bij verkrijging door meerdere verkrijgers wordt de toepasselijkheid van de vrijstelling bepaald voor iedere verkrijger afzonderlijk. Wie voor 1 januari 2021 een woning heeft gekocht, kan de vrijstelling toepassen voor de aankoop van een volgende woning als hij op dat moment aan de overige voorwaarden voldoet.

Voor de toepassing van het 2%-tarief of de startersvrijstelling moet de verkrijger schriftelijk verklaren dat hij de woning als hoofdverblijf gaat gebruiken.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Het bestaande toeslagenstelsel kent een aantal nadelen. Daarom is een hervorming van dat stelsel aangekondigd. Dat traject zal een langere periode beslaan. Daarop vooruitlopend wordt nu een aantal maatregelen voor de korte termijn genomen. De maatregelen moeten de Belastingdienst/Toeslagen in staat stellen meer maatwerk aan toeslaggerechtigden te bieden en de praktische rechtsbescherming vergroten. Daarnaast wil het kabinet de administratieve lasten van kleine terugvorderingen verminderen.

Kinderopvangtoeslag

Ouders krijgen maandelijks een voorschot op de kinderopvangtoeslag. Na afloop van het jaar wordt de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld. Wanneer de definitieve vaststelling afwijkt van het voorschot, wordt het verschil teruggevorderd of nabetaald. In sommige gevallen wordt het volledige bedrag teruggevorderd. Dat doet zich voor als een ouder niet het volledige bedrag aan kinderopvangkosten heeft betaald. Als gevolg van een uitspraak van de afdeling rechtspraak van de Raad van State wordt de kinderopvangtoeslag nu vastgesteld naar rato van de kosten die de ouder wel heeft betaald.

De Belastingdienst/Toeslagen krijgt een discretionaire bevoegdheid om een lager bedrag terug te vorderen. Deze bevoegdheid kan gebruikt worden als door bijzondere omstandigheden terugvordering van het gehele bedrag onevenredig is. Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen de berekening van rente over een terugvordering aanpassen.

Ter verhoging van de doelmatigheid worden toeslagen onder een drempelbedrag niet meer teruggevorderd. Het drempelbedrag is gelijk aan het drempelbedrag in de inkomstenbelasting. Voor het jaar 2020 bedraagt het drempelbedrag € 47. Het drempelbedrag wordt jaarlijks aangepast met de inflatiecorrectie.

Op grond van de Awir hebben burgers de verplichting om desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen die voor de toekenning van de toeslag van belang kunnen zijn. Deze informatieverplichting wordt verduidelijkt. De informatieverplichting is ook bedoeld voor de bepaling van de hoogte van een voorschot of het herzien van een verstrekt voorschot.

Partners

Gehuwden blijven momenteel, wanneer een van de partners wordt opgenomen in een verzorgings- of verpleeghuis, elkaars toeslagpartner. Niet-gehuwde partners worden in die situatie op verzoek niet langer als toeslagpartner aangemerkt. Deze mogelijkheid gaat ook gelden voor gehuwde partners.

Partnerschap ontstaat voortaan per de eerste van de maand volgend op de gebeurtenis waardoor het partnerschap tot stand komt, zoals een huwelijk of de geboorte van een kind. Met de voorgestelde wijzigingen in het partnerbegrip voor de inkomensafhankelijke regelingen wordt de samenhang met het partnerbegrip voor de inkomstenbelasting doorbroken. Dit heeft tot gevolg dat de complexiteit voor de burger toeneemt.

Er worden niet langer eisen gesteld aan het verzekerd zijn van de partner. De toeslagpartner is daardoor niet meer afhankelijk van de andere toeslagpartner als het gaat om de omvang van het recht op zorgtoeslag.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Het pakket Belastingplan 2021 (pakket BP 2021) bestaat uit acht wetsvoorstellen. Het pakket BP 2021 is zo veel mogelijk beperkt tot maatregelen die met ingang van 1 januari 2021 in werking moeten treden of vanwege de uitvoerbaarheid voor die datum in het Staatsblad moeten zijn opgenomen. Andere fiscale maatregelen die met ingang van 1 januari 2022 of later in werking kunnen treden, worden zo veel mogelijk opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2022 dat komend jaar zal worden ingediend.

Het wetsvoorstel Belastingplan 2021 bevat maatregelen die per 1 januari 2021 budgettair effect hebben. De andere zeven wetsvoorstellen uit het pakket Belastingplan 2021 zijn:

  1. het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021;
  2. het wetsvoorstel Wet aanpassing box 3;
  3. het wetsvoorstel Wet differentiatie overdrachtsbelasting;
  4. het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen;
  5. het wetsvoorstel Wet CO2-heffing industrie;
  6. het wetsvoorstel Wet aanpassing opslag voor duurzame energie- en klimaattransitie; en
  7. het wetsvoorstel Wet eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen.

1. Het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021 omvat maatregelen van technische aard en maatregelen zonder budgettaire gevolgen. Het wetsvoorstel omvat verduidelijkingen op het terrein van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) en de samenloop tussen ATAD2 en de earningstrippingmaatregel.

Verder vinden er technische aanpassingen plaats van het overgangsrecht voor de levensloopregeling en van de Natuurschoonwet. Tot slot wordt een uitzondering voorgesteld voor het leggen van elektronisch derdenbeslag door de Belastingdienst.

2. Het wetsvoorstel Wet aanpassing box 3 komt kleinere spaarders en beleggers tegemoet. Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd van € 30.846 naar € 50.000 per persoon (voor partners in totaal € 100.000). Daar staat tegenover een verhoging van het belastingtarief in box 3 van 30 naar 31%.

3. In het wetsvoorstel Wet differentiatie overdrachtsbelasting wordt een eenmalige vrijstelling ingevoerd voor starters op de woningmarkt. Deze vrijstelling geldt voor meerderjarige personen, jonger dan vijfendertig jaar. De startersvrijstelling en het verlaagde tarief van 2% voor woningen worden beperkt tot verkrijgingen door natuurlijke personen die deze woningen zelf gaan bewonen. Voor alle overige verkrijgingen van woningen en niet-woningen geldt vanaf 1 januari 2021 een hoger algemeen tarief van 8%. Voor niet-woningen geldt nu nog een tarief van 6%.

4. In het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen worden maatregelen voorgesteld op het gebied van toeslagen.

5. Het wetsvoorstel Wet CO2-heffing industrie ziet in hoofdzaak op de emissie van broeikasgassen bij en voor industriële productie en afvalverbranding.

6. In het wetsvoorstel Wet aanpassing opslag voor duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) worden de ODE-tarieven conform Regeerakkoord en Klimaatakkoord aangepast. De ODE is een heffing op het gebruik van elektriciteit en aardgas die dient ter financiering van de met de subsidieregeling Stimulering Duurzame energietransitie (SDE++) samenhangende kasuitgaven. De SDE++ stimuleert naast duurzame energieproductie ook CO2-reductie.

7. In het wetsvoorstel Wet eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen wordt voorgesteld zittende huurders met een gereguleerd huurcontract en met een inkomen tot aan de voorheen geldende maximale inkomensgrens eenmalig het recht te geven op een huurverlaging tot de aftoppingsgrens. Om woningcorporaties tegemoet te komen wordt het tarief van de verhuurderheffing met 0,036 procentpunt verlaagd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020