Het gebruik van een auto van de zaak voor privédoeleinden van de ondernemer of zijn personeel wordt voor de omzetbelasting gelijkgesteld met een dienst. Voorwaarde is dat de ondernemer voor de auto recht op aftrek van voorbelasting heeft. De maatstaf van heffing wordt gesteld op de door de ondernemer met het oog op dat gebruik voor de auto gemaakte uitgaven. Op grond van een goedkeuring mag de omzetbelasting ter zake van het privégebruik van een auto ook forfaitair worden berekend. Dat forfait bedraagt 2,7% van de catalogusprijs van de auto op jaarbasis.
Volgens de Hoge Raad heeft strijd van een uitvoeringsbepaling met het Unierecht alleen gevolgen wanneer een belastingplichtige met recht aanvoert dat toepassing van de uitvoeringsbepaling ertoe leidt dat meer belasting wordt geheven dan volgens de in het Unierecht neergelegde maatstaf toelaatbaar is. In een dergelijk geval is omzetbelasting verschuldigd voor zover dat volgens de in het Unierecht neergelegde maatstaf toelaatbaar is. Dat geldt ook voor het geval een ondernemer bij de voldoening op aangifte is uitgegaan van een buitenwettelijke regeling, zoals de forfaitaire regeling voor het privégebruik. Een ondernemer heeft geen recht op terugbetaling van de op aangifte voldane omzetbelasting indien niet meer omzetbelasting is geheven dan over de voor het privégebruik van de auto gedane uitgaven. De ondernemer zal aannemelijk moeten maken dat de omzetbelasting volgens het forfait hoger is dan de omzetbelasting over de aan het privégebruik toerekenbare kosten.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het standpunt van een ondernemer, dat alleen de variabele uitgaven aan het privégebruik behoeven te worden toegerekend, afgewezen. Volgens de ondernemer werden de vaste uitgaven toch al gedaan omdat de auto’s voor zakelijke ritten aan de werknemers ter beschikking worden gesteld. Alleen werknemers met veel zakelijke ritten kregen een auto ter beschikking gesteld. Volgens het hof is het zonder de vaste uitgaven niet mogelijk om een auto ter beschikking te stellen voor privégebruik. De vaste uitgaven behoren tot de gedane uitgaven, die naar rato van het aandeel in het totale gebruik aan het privégebruik moeten worden toegerekend.
In deze procedure was ook de kwalificatie van het woon-werkverkeer in geschil. In het algemeen geldt dat het woon-werkverkeer als privé wordt aangemerkt. De ondernemer meende echter dat zich een uitzondering op deze regel voordeed. De werknemers hadden de mogelijkheid om thuis te werken. De werkgever had daartoe apparatuur ter beschikking gesteld. De afstand tussen woning en werk is door het thuiswerken tot nihil gereduceerd en speelt geen rol meer in de woonplaatskeuze van de werknemers. Volgens de ondernemer hebben de werknemers door de mogelijkheid om locatie-onafhankelijk te werken geen vaste plaats van tewerkstelling meer. Het hof heeft dit standpunt niet overgenomen. De mogelijkheid om thuis te werken kan wel het aantal woon-werkkilometers verminderen, maar wijzigt het karakter van de ritten tussen huis en kantoor niet. De woonplaats blijft een keuze van de werknemer en de plaats waar een groot deel van de werkzaamheden wordt verricht, is het kantoor van de ondernemer. Volgens het hof blijft het een privéaangelegenheid van de werknemers om deze afstand te overbruggen ingeval zij, vrijwillig of noodzakelijk, de rit naar en van kantoor maken.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20205444, 19/01202 en 19/01203 | 13-07-2020