Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege, zonder dat opzegging is vereist. Wel dient de werkgever bij een arbeidsovereenkomst van zes maanden of langer uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer mee te delen of en onder welke voorwaarden hij voornemens is de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Voor een arbeidsovereenkomst voor kortere tijd dan zes maanden geldt geen wettelijke aanzegverplichting. Wel kan een dergelijke verplichting worden opgenomen in de arbeidsovereenkomst. De werkgever dient zich daar dan aan te houden. Doet hij dat niet, dan kan dat tot gevolg hebben dat de werkgever een vergoeding verschuldigd wordt aan de werknemer.

De kantonrechter vernietigde op verzoek van de werkneemster het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet. De als reden voor het ontslag aangevoerde gedraging van de werkneemster was volgens de kantonrechter niet ernstig genoeg om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De arbeidsovereenkomst had een duur van minder dan zes maanden maar bevatte wel een aanzegverplichting. Op het moment waarop de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigde, was de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst verstreken. De werkgever had zich niet aan de aanzegverplichting gehouden. De kantonrechter wees daarom de door de werkneemster verzochte aanzegvergoeding ter grootte van een maandsalaris toe. Daarnaast diende de werkgever het salaris door te betalen tot de overeengekomen einddatum van de arbeidsovereenkomst.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBROT20206407, 8284328 | 10-06-2020

Ongeveer 85.000 zzp’ers deden een beroep op de TOZO 2-regeling. Dat is een forse daling ten opzichte van de TOZO 1-regeling. Toen ging het om 400.000 zzp’ers. Dat blijkt uit cijfers van het ministerie van Sociale Zaken.
FNV zelfstandigen noemt twee redenen waarom minder aanspraak gedaan wordt op de Tozo 2-regeling. De eerste reden is dat een aantal sectoren weer aan het werk ging zoals kappers, schoonheidsspecialisten en fysiotherapeuten. De tweede reden is dat de partnertoets van kracht is. Veel mensen komen daardoor niet meer in aanmerking voor de regeling omdat hun partner meer dan € 1500 per maand verdient. Maar er zijn nog steeds sectoren die het heel zwaar hebben en dan vooral de kunstensector. Ook denkt FNV zelfstandigen dat steeds meer zzp’ers in loondienst zijn gaan werken.’
Bron: BNR, 04-08-2020

Een verlies is pas fiscaal aftrekbaar als het afkomstig is uit een bron van inkomen. En dat betekent weer dat sprake moet zijn van een objectieve voordeelsverwachting. Daarbij is de gedachte dat een onderneming ook na enige tegenslag nog rendabel is.
Een man richt samen met een ander op 1 januari 2009 een vof op. Deze vof houdt zich bezig met de zogeheten staandwantvisserij. De vof lijdt over de jaren 2009 tot en met 2018 alleen maar verliezen. De Belastingdienst meent daarom dat de staandwantvisserij geen bron van inkomen is en weigert de verliesaftrek. Maar de vennoot stelt dat deze lange periode van aanloopverliezen het gevolg is van tegenslag. Hij noemt daarbij als voorbeelden het starten van een onderneming in crisisjaren en gewijzigde EU-wetgeving voor visserij. Daarnaast wijst hij op een brand die eind 2015 een groot deel van de materialen van de onderneming heeft vernietigd.
Objectieve winstverwachting ontbreekt
Rechtbank Noord-Holland constateert dat de vof over de jaren 2009 – 2018 een totale omzet heeft behaald van € 37.620. Van dit bedrag heeft € 25.300 betrekking op incidentele baten zoals de verkoop van een boot of vislicentie. Het grote verschil tussen de (normale) omzet en de baten is volgens de rechter niet alleen te verklaren met de oorzaken die de man opgeeft. Bij het drijven van een onderneming hoort namelijk enige tegenslag. De rechtbank vindt dat een ondernemer in staat moet zijn om dat op te vangen. Dat gedurende negen jaren de vof alleen maar verlies heeft geleden, wijst dus op het ontbreken van een objectieve winstverwachting. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een bron van inkomen. De rechter verwerpt daarom de stelling van de man dat hij een onderneming drijft waarvan de verliezen fiscaal aftrekbaar zijn.
Bron: Rechtbank Noord-Holland 25-07-2020 (gepubliceerd 31-07-2020)

Is het nodig om je bij te scholen, liggen er voor jou kansen in een andere sector of zit je goed op je plek? Alle werkenden en werkzoekenden in Nederland kunnen per 1 augustus kosteloos een ontwikkeladvies aanvragen bij een gekwalificeerd loopbaanadviseur.
In het ontwikkeladvies krijgen mensen zicht op de arbeidsmarktkansen die er in deze crisis voor hen zijn. Ook kunnen loopbaanadviseurs mensen ondersteunen bij het kiezen van de juiste (bij)scholing of tips geven bij het zoeken en solliciteren naar werk. Iedereen tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd kan gebruikmaken van deze mogelijkheid. Naar verwachting zullen zo’n 20.000 mensen dat de komende maanden doen. Om mee te doen, hoeven deelnemers zich alleen aan te melden bij een loopbaanadviseur bij hen in de buurt. De loopbaanadviseur vraagt vervolgens subsidie aan en handelt de administratie verder af. Op www.hoewerktnederland.nl staat meer informatie
Het programma NL Leert Door helpt werkenden en werkzoekenden zich voor te bereiden op veranderingen op de arbeidsmarkt aan de hand van kosteloze ontwikkeladviezen en online scholing. Het kabinet stelt hier 50 miljoen euro voor beschikbaar. Werknemers kunnen bovendien gebruik maken van bestaande regelingen zoals de fiscale studieaftrek of de mogelijkheden die hun werkgever of O&O-fonds biedt.
Bron: Rijksoverheid, 31-07-2020

Voor veel werknemers in de culturele sector, de horeca, de toeristenbranche en zzp’ers is het verkrijgen van een hypotheek lastiger sinds de coronacrisis. Banken en andere geldverstrekkers vragen meer zekerheid over het toekomstig inkomen. Dat meldt het AD.
Het AD sprak met makelaars, hypotheekadviseurs en hypotheekverstrekkers. In deze sectoren moeten niet alleen flexwerkers en zzp’ers, maar ook werknemers in vaste dienst een coronavragenlijst invullen. Ze worden erop gewezen dat hun inkomen mogelijk negatief wordt beïnvloed door de pandemie. ING Bank eist zelfs een extra coronaverklaring van de werkgever dat die niet voornemens is de klant te ontslaan.
De hypotheekeisen zijn niet zozeer strenger geworden, maar er wordt wel steviger doorgevraagd. De coronavragenlijst is opgesteld onder toezicht van Nationale Hypotheek Garantie. Ondernemers, ook zzp’ers, moeten laten zien dat ze eventuele klappen kunnen opvangen met een financiële buffer en uitleggen waarom ze denken de komende jaren een stabiel inkomen te hebben. Huizenkopers in loondienst krijgen de vraag of het huidige inkomen de komende twaalf maanden negatief wordt beïnvloed door de gevolgen van de coronacrisis.
Bron: AD, 3 augustus 2020

Doorgaans komt men eerder tot de conclusie dat een dga een zakelijke lening aan zijn bv verstrekt als die bv zekerheid stelt. Het vestigen van een recht van hypotheek op een pand waarvan de dga mede-eigenaar is, biedt echter geen reële zekerheid.
Een dga verstrekt in maart 2005 zijn holding een lening van € 400.000. De leningsovereenkomst stelt dat de partijen later nog een aflossingsschema vaststellen. Vervroegde aflossing is in ieder geval toegestaan. De dga en zijn holding komen bovendien een hypotheekverklaring overeen. De holding vestigt een recht van hypotheek op een pand met een bedrijfs- en een privédeel. Tegen de tijd dat de dga zijn aangifte inkomstenbelasting over 2012 indient, heeft de bv nooit afgelost. De dga wil zijn vordering op de holding afwaarderen en een verlies uit terbeschikkingstelling opgeven. De inspecteur weigert deze aftrek. Volgens hem is de lening onzakelijk.
Derde zou lening niet verstrekken
De dga gaat in beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden constateert dat de vordering van de dga is achtergesteld bij de vorderingen van de bank op de holding en haar dochtervennootschappen. Dat de holding een recht van hypotheek heeft gevestigd, biedt de dga geen reële zekerheid. Hij is namelijk eigenaar van het privédeel en is daarmee voor 25% mede-eigenaar van het pand. Verder is uiteindelijk geen aflossingsschema opgesteld. Nu maken deze omstandigheden een lening niet per definitie onzakelijk. Uiteindelijk gaat het erom of een derde onder dezelfde omstandigheden tegen een winstonafhankelijke vergoeding de lening zou willen verstrekken. Het hof meent van niet. De holding en haar dochtervennootschappen hadden in 2004 maar een bescheiden winst gemaakt. De holding heeft evenmin een gunstige prognose van de winstverwachting overlegd. Het hof oordeelt daarom dat de lening onzakelijk is. De waardedaling is niet aftrekbaar.
Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21-07-2020 (publicatie 31-07-2020)

Voor werknemers die tijdelijk zijn uitgezonden naar het buitenland mag een werkgever onder voorwaarden de 30%-regeling toepassen. Hiervoor heeft hij geen beschikking nodig van de Belastingdienst. In een handreiking van de Belastingdienst staat meer over de voorwaarden.
Een werkgever mag uitgezonden werknemers een vergoeding geven voor extra kosten van het verblijf in het buitenland. Voor deze vergoeding van extraterritoriale kosten geldt een gerichte vrijstelling.
Voor een bepaalde groep uitgezonden werknemers mag een werkgever de 30%-regeling toepassen. Dit houdt in dat hij voor ET-kosten zonder nader bewijs een vergoeding mag geven van 30% van het loon inclusief de vergoeding. Als hij voldoet aan de voorwaarden is de vergoeding gericht vrijgesteld.
Dit geldt voor de volgende werknemers:
• werknemers die de werkgever vanuit Nederland uitzendt naar landen in Afrika, Azië, Latijns-Amerika en een aantal Oost-Europese landen
• werknemers die hij vanuit Nederland uitzendt om in een ander land wetenschap te beoefenen of onderwijs te geven
• ambtenaren die Nederland vertegenwoordigen in het buitenland
• ambtenaren, rechterlijke ambtenaren en militairen die de werkgever uitzendt naar de BES-eilanden, Curaçao, Sint Maarten of Aruba
• militairen die hij uitzendt naar landen buiten het Koninkrijk der Nederlanden
Voorwaarden
Wil de werkgever gebruikmaken van de 30%-regeling voor een uitgezonden werknemer? Dan moet de werknemer in een periode van 12 maanden ten minste 45 dagen in het buitenland verblijven. Uitzendingen van minder dan 15 dagen tellen hierbij niet mee. Maar als de werknemer eenmaal aan de 45-dagenvoorwaarde voldoet, dan mag de werkgever voor de berekening van het aantal dagen waarop hij de 30%-regeling mag toepassen, ook alle uitzendingen van ten minste 10 dagen meetellen.
Geen beschikking nodig
Om van de 30%-regeling voor uitgezonden werknemers gebruik te kunnen maken, heeft de werkgever geen beschikking nodig van de Belastingdienst. Als hij aan de voorwaarden voldoet, kan hij de regeling toepassen. De 30%-regeling geldt dan voor de duur van de uitzending.
Bron: Forum Fiscaal Dienstverleners, 29-07-2020

Hof Amsterdam bevestigt dat de Belastingdienst lichamen mag verplichten om de fiscale waarde van een pensioenverplichting te waarderen tegen een rekenrente van minimaal 4%. Dit oordeel is van belang voor bv’s met geschillen met de inspecteur over de jaren vóór de afschaffing van het pensioen in eigen beheer.
Een bv vormt samen met een pensioen-bv een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. De pensioen-bv heeft een pensioenverplichting tegenover de dga van de FE en zijn echtgenote. Op 1 januari 2014 gaat de verplichting tot de uitkering in. Vervolgens ontstaat een geschil met de fiscus over de waardering van de pensioenverplichting op 31 december 2014. Volgens de Wet IB 2001 moet men een rekenrente hanteren van 4%. Lichamen mogen de verplichting bovendien niet hoger waarderen dan volgens een stelsel dat correspondeert met een methode die verzekeraars vaak als uitgangspunt nemen. Deze laatste bepaling is overigens niet meer van toepassing sinds de afschaffing van het pensioen in eigen beheer in 2017. Bij een rekenrente van 4% bedraagt de pensioenverplichting € 1.583.570. Maar de bv wil uitgaan van de commerciële waarde. Zij past dan een rekenrente toe van 2,288% en komt dan uit op een verplichting van € 2.193.001.
Wetgever gaat voor duidelijkheid
Voor Hof Amsterdam neemt de bv het standpunt in dat de wetgever de discontofactor van 4% had moeten wijzigen. Dit minimum is volgens de bv een onevenredig zware maatregel. De rekenrente volgens actuariële maatstaven is namelijk lager. Het hof constateert dat de wetgever rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de marktrente minder dan 4% is. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om toch een minimum van 4% in te voeren. De wetgever wilde namelijk op dit punt duidelijkheid verschaffen. Volgens het hof bestaat tussen het doel en het middel een ‘fair balance’. Bovendien had deze rekenmethode in sommige jaren juist gunstig voor de bv kunnen uitpakken. Het hof meent daarom dat voor de bv geen sprake is van een individuele en buitensporige last. De rechter verklaart daarom het beroep van de bv ongegrond.
Bron: Gerechtshof Amsterdam 07-07-2020 (publicatie 29-07 2020)

Het gebruik van een auto van de zaak voor privédoeleinden van de ondernemer of zijn personeel wordt voor de omzetbelasting gelijkgesteld met een dienst. Voorwaarde is dat de ondernemer voor de auto recht op aftrek van voorbelasting heeft. De maatstaf van heffing wordt gesteld op de door de ondernemer met het oog op dat gebruik voor de auto gemaakte uitgaven. Op grond van een goedkeuring mag de omzetbelasting ter zake van het privégebruik van een auto ook forfaitair worden berekend. Dat forfait bedraagt 2,7% van de catalogusprijs van de auto op jaarbasis.

Volgens de Hoge Raad heeft strijd van een uitvoeringsbepaling met het Unierecht alleen gevolgen wanneer een belastingplichtige met recht aanvoert dat toepassing van de uitvoeringsbepaling ertoe leidt dat meer belasting wordt geheven dan volgens de in het Unierecht neergelegde maatstaf toelaatbaar is. In een dergelijk geval is omzetbelasting verschuldigd voor zover dat volgens de in het Unierecht neergelegde maatstaf toelaatbaar is. Dat geldt ook voor het geval een ondernemer bij de voldoening op aangifte is uitgegaan van een buitenwettelijke regeling, zoals de forfaitaire regeling voor het privégebruik. Een ondernemer heeft geen recht op terugbetaling van de op aangifte voldane omzetbelasting indien niet meer omzetbelasting is geheven dan over de voor het privégebruik van de auto gedane uitgaven. De ondernemer zal aannemelijk moeten maken dat de omzetbelasting volgens het forfait hoger is dan de omzetbelasting over de aan het privégebruik toerekenbare kosten.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het standpunt van een ondernemer, dat alleen de variabele uitgaven aan het privégebruik behoeven te worden toegerekend, afgewezen. Volgens de ondernemer werden de vaste uitgaven toch al gedaan omdat de auto’s voor zakelijke ritten aan de werknemers ter beschikking worden gesteld. Alleen werknemers met veel zakelijke ritten kregen een auto ter beschikking gesteld. Volgens het hof is het zonder de vaste uitgaven niet mogelijk om een auto ter beschikking te stellen voor privégebruik. De vaste uitgaven behoren tot de gedane uitgaven, die naar rato van het aandeel in het totale gebruik aan het privégebruik moeten worden toegerekend.

In deze procedure was ook de kwalificatie van het woon-werkverkeer in geschil. In het algemeen geldt dat het woon-werkverkeer als privé wordt aangemerkt. De ondernemer meende echter dat zich een uitzondering op deze regel voordeed. De werknemers hadden de mogelijkheid om thuis te werken. De werkgever had daartoe apparatuur ter beschikking gesteld. De afstand tussen woning en werk is door het thuiswerken tot nihil gereduceerd en speelt geen rol meer in de woonplaatskeuze van de werknemers. Volgens de ondernemer hebben de werknemers door de mogelijkheid om locatie-onafhankelijk te werken geen vaste plaats van tewerkstelling meer. Het hof heeft dit standpunt niet overgenomen. De mogelijkheid om thuis te werken kan wel het aantal woon-werkkilometers verminderen, maar wijzigt het karakter van de ritten tussen huis en kantoor niet. De woonplaats blijft een keuze van de werknemer en de plaats waar een groot deel van de werkzaamheden wordt verricht, is het kantoor van de ondernemer. Volgens het hof blijft het een privéaangelegenheid van de werknemers om deze afstand te overbruggen ingeval zij, vrijwillig of noodzakelijk, de rit naar en van kantoor maken.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20205444, 19/01202 en 19/01203 | 13-07-2020

De Belastingdienst kan een vergrijpboete opleggen aan een belastingplichtige aan wiens opzet of grove schuld te wijten is dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De bewijslast dat sprake is van opzet of grove schuld rust op de Belastingdienst.

Echtgenoten zijn voor belastingdoeleinden elkaars partner. Een van de gevolgen van fiscaal partnerschap is dat gezamenlijke inkomensbestanddelen onderling verdeeld kunnen worden in de verhouding waar de partners voor kiezen, zolang zij gezamenlijk 100% van de inkomensbestanddelen in aanmerking nemen. De inkomsten in box 3 van de inkomstenbelasting kunnen partners onderling toedelen.

Twee echtgenoten deden apart van elkaar, maar op dezelfde dag en in onderling overleg, aangifte voor de inkomstenbelasting. Ieder van de echtgenoten vulde in dat zijn aandeel in het gezamenlijke voordeel uit sparen en beleggen nihil was en deelde dat voordeel volledig toe aan de partner. In de op deze aangiften gebaseerde aanslagen is bij geen van beide echtgenoten belasting berekend over het box 3-inkomen.

De Belastingdienst heeft, na de ontdekking daarvan, navorderingsaanslagen opgelegd waarbij aan elk van de partners de helft van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen in aanmerking werd toegerekend. Bij die navorderingsaanslagen zijn vergrijpboetes van 25% van de nagevorderde belasting opgelegd wegens grove schuld. Volgens de rechtbank was het aan grove schuld van de echtgenoten te wijten dat de aanslagen naar een te laag bedrag zijn vastgesteld. De rechtbank vond niet aannemelijk dat de echtgenoten door de invulinstructies en hulpteksten bij het aangifteprogramma op het verkeerde been zouden zijn gezet. Het is van algemene bekendheid dat over een vermogen van enige omvang belasting is verschuldigd. Dat hebben de echtgenoten in eerdere jaren, toen zij correcte aangiften indienden, ook ervaren. Het argument dat de aangiften van ieder van de echtgenoten afzonderlijk beschouwd niet onjuist waren, sneed geen hout. Volgens de rechtbank hebben de echtgenoten bewust gekozen voor een verdeling die niet onderling overeenkwam.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20205120, HAA 19/5305 en HAA 19/5306 | 13-07-2020