Een ondernemer kan fiscale schade lijden als zijn boekhouder of accountant fouten maakt bij het opstellen van de jaarrekening en onjuiste aangiftes indient. Komt een deel van de fiscale schade voort uit beslissingen van de ondernemer zelf? Dan is de boekhouder daarvoor niet aansprakelijk.
In opdracht van een bv verzorgt een man jarenlang de boekhouding. Daarnaast stelt hij de jaarrekeningen voor de bv op en dient hij de belastingaangiftes in. Dat is althans de afspraak. In de praktijk voert de boekhouder zijn taken niet allemaal even goed uit. Bovendien betaalt hij zichzelf en derden bedragen uit zonder dat daarvoor een grondslag of een factuur bestaat. Wanneer de bv dit alles merkt, stelt zij haar boekhouder aansprakelijk. De boekhouder gaat tevergeefs in beroep tegen de aansprakelijkstelling. Voor Rechtbank Midden-Nederland vindt vervolgens een nieuwe beroepsprocedure plaats om de hoogte van de te vergoeden schade te bepalen.
De boekhouder stelt dat de bv geen schade heeft geleden door eventuele fouten in de jaarrekening met betrekking tot de btw. De uiteindelijke btw-bedragen waren namelijk wel correct. De rechtbank bevestigt dit, maar dat wil niet zeggen dat de oorspronkelijke btw-aangiften juist waren. Bovendien moest een ander accountantskantoor de administratie eerst opnieuw verwerken om duidelijkheid te creëren. De bv heeft daarom schade geleden die de boekhouder moet vergoeden. Maar de betaalde btw is geen onderdeel van de schade. De bv kan immers de voorbelasting aftrekken.
De rechtbank oordeelt vervolgens dat de bv meer fiscale schade heeft geleden door beroepsfouten van de boekhouder. Zo moet de bv vergrijp- en verzuimboetes en heffingsrente betalen omdat de boekhouder diverse aangiftes omzet- en vennootschapsbelasting niet had ingediend. Daarnaast is de bv door fouten van de man de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek misgelopen. Ook is herinvesteringsreserve niet optimaal benut, maar daarvoor hoeft de boekhouder geen schadevergoeding te betalen. De bv is namelijk op eigen houtje een andere onderneming gaan drijven. Daardoor heeft zij geen herinvestering gedaan.
Bron: Rb. Midden-Nederland 26-02-2020

Veel Nederlandse werknemers zijn niet goed financieel voorbereid op de oude dag. Voor werknemers met een lager inkomen, ligt dit percentage zelfs op 89%. Dat blijkt uit het Onderzoek Financiële Pensioenplanning en Communicatie van Aon.
Veel medewerkers geven aan nog niet of onvoldoende bezig te zijn met hun financiële pensioenplanning. Zo is liefst 21% van alle respondenten hier niet in geïnteresseerd en zegt 25% te weinig kennis over het pensioenstelsel te hebben om zich voor te bereiden op het pensioen. Bijna een derde (32%) heeft geen idee wat hun pensioenuitkering zal worden.
Er zijn flinke verschillen aanwezig in het pensioenbewustzijn van werknemers in verschillende leeftijdscategorieën en inkomensklassen. Zo zijn jonge werkenden zelfs in grote mate niet geïnteresseerd in het onderwerp pensioen (ruim 50% werknemers 20-30 jaar, bijna 30% werknemers 30-40 jaar). Ook het inkomen speelt een rol: 89% van de werknemers met een bruto maandsalaris van 2.000 euro of minder voelt zich matig of onvoldoende financieel voorbereid op het pensioen. Onder mensen met een inkomen boven de 5.000 bruto per maand is dit nog 32%.
Dat de keuze die op jonge leeftijd gemaakt wordt, invloed heeft op de hoogte van het pensioen op latere leeftijd lijkt nog weinig indruk te maken op grote groepen werknemers.
Onder werknemers is wel behoefte aan heldere, concrete en periodieke communicatie. Driekwart van hen wil één tot twee keer per jaar geïnformeerd te worden over het pensioen, via een digitaal platform of per brief/e-mail.
Bron: www.aon.com, 05-03 2020

Het coronavirus heeft ook gevolgen voor de gemiddelde dekkingsgraad van Nederlandse pensioenfondsen. Deze liep in februari terug van 101% naar 95%. Dat blijkt uit de Pensioenthermometer van Aon.
De beleidsdekkingsgraad, gebaseerd op de gemiddelde dekkingsgraad van de afgelopen twaalf maanden, bleef stabiel op 102%. Deze dekkingsgraad ligt hoger dan het aangepaste tijdelijke wettelijk vereiste minimum van 100%. Kortingen zijn voor eind 2020 echter nog steeds een realistisch scenario, zeker gezien de actuele dekkingsgraad onder de 100%.
Februari stond in het teken van de uitbraak van het corona-virus. Beleggers waren in het begin van de maand al ongerust. De aandelenmarkten stonden onder druk.
De economische gevolgen blijven niet beperkt tot China. Door het verstoren van wereldwijde productieketens en reisrestricties bij bedrijven, is de impact op de bedrijfsresultaten wereldwijd voelbaar. Ongerustheid van beleggers sloeg om in paniek en dat zorgde voor de slechtste week op de aandelenbeurzen sinds 2008.
Met een gemiddelde dekkingsgraad van ruim onder de 100% stevenen opnieuw miljoenen mensen af op een korting op hun pensioen per het einde van dit jaar. Werd tot op heden vastgehouden aan de risicovrije rente, nu lijkt het aanpassen van de rente bespreekbaar. Het is de vraag hoe hard de corona-crisis de wereldwijde economieën nog verder gaat raken.
Bron: Aon.com, 02-03-2020

Als iemand van de ene btw-ondernemer een onbebouwd perceel koopt en van een andere ondernemer een bouwrecht, is sprake van een met btw-belaste levering van een bouwterrein.
Een man heeft de mede-eigendom van een perceel. Gedurende ruim vier jaar verhuurt hij dat perceel aan een derde. Enkele maanden nadat de verhuur is beëindigd, vindt een kadastrale splitsing van het perceel plaats. De man verkrijgt daarbij de volledige eigendom van een van de nieuwe delen van het perceel. Hij meent dat hij over deze levering geen btw is verschuldigd, omdat de verkoop buiten het kader van zijn onderneming plaatsvindt. Maar zowel de Belastingdienst als Rechtbank Den Haag menen dat de man btw-ondernemer is. Wie een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzame opbrengst mee te behalen, is namelijk eveneens btw-ondernemer. In deze zaak is het perceel lang genoeg verhuurd om te spreken van duurzame exploitatie. Dat de man het voornemen had om het perceel te verkopen, doet daar niet aan af.
Vervolgens neemt de man het standpunt in dat de levering van het perceel is vrijgesteld. De rechtbank constateert echter dat sprake is van een bouwterrein. Zo vermeldt de verkoopovereenkomst expliciet dat het perceel is bestemd voor de bouw van een woonhuis. De man werpt tegen dat de koper van het perceel het benodigde bouwrecht van een ander heeft gekocht. Maar de rechtbank stelt dat dit geen gevolgen heeft voor de aard van het geleverde goed. Het perceel is nog steeds een bouwterrein, waarvan de levering is belast met btw.
Bron: Rb. Den Haag 10-01-2020

Is een bv voor 1% gerechtigd tot de winst van een landbouwmaatschap? En oefent de maatschap een materiële onderneming uit? Dan drijft de bv een materiële onderneming. De mate van gerechtigdheid tot het resultaat van de maatschap is niet van belang voor de toepassing van de doorschuiffaciliteit van de ab-regeling.
Vader, geboren in 1944, houdt sinds 2009 alle aandelen in een holding. Die holding houdt alle aandelen in een dochtermaatschappij. Die dochtermaatschappij heeft als maat een winstaandeel in een landbouwmaatschap. Naast de dochtermaatschappij zijn vader en zoon de maten in die maatschap. Per 1 januari 2012 treedt vader uit de maatschap. In november 2014 verkoopt vader zijn aandelen in de holding aan zijn zoon, waarbij de zoon de koopprijs schuldig blijft. Vader heeft de koopprijs later kwijtgescholden. Door de verkoop van de aandelen in de holding behaalt vader ab-winst, maar hij wenst daarvoor een beroep te doen op de doorschuiffaciliteit. De inspecteur is het hier niet mee eens.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden gaat het erom of vader een beroep kan doen op de doorschuiffaciliteit voor de verkrijgingsprijs van zijn aandelen. De inspecteur is van mening dat dit niet kan, omdat de bv indirect slechts een winstaandeel heeft van 1% in de landbouwmaatschap.
Het hof geeft aan dat voor de beoordeling of er al dan niet een materiële onderneming is, de beoordeling moet plaatsvinden op het niveau van de dochtermaatschappij. Vaststaat volgens het hof dat vader, zijn zoon en de dochtervennootschap vanaf 1 januari 2003 een landbouwmaatschap uitoefenen. Daarmee is ook gegeven dat de maatschap een materiële onderneming uitoefent. Van belang is verder dat een maatschap voor de heffing van vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting transparant is. De bv ontvangt voor een evenredig deel winst uit de maatschap. De dochtervennootschap drijft door die gerechtigdheid, ook al is die gerechtigdheid maar 1%, een materiële onderneming. Vader en zoon kunnen de doorschuiffaciliteit in de ab-regeling toepassen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 03-03-2020

Het voorstel van de Stichting van de Arbeid voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers is een belangrijke stap om een hiaat in het sociale verzekeringsstelsel te dichten volgens VNO-NCW en MKB-Nederland.
Beide werkgeversorganisaties zijn trots op het grote draagvlak van het voorstel, waar ook organisaties van zzp’ers aan hebben bijgedragen. Elke zelfstandige verzekert zich standaard voor een uitkering van 70 procent van het laatstverdiende inkomen tot aan de grens van bruto circa. € 30.000 per jaar (143 procent WML). Zelfstandigen kunnen zelf kiezen of ze zich bovenop de standaardverzekering nog aanvullend willen verzekeren. Door alle keuzemogelijkheden kunnen zelfstandigen straks kiezen voor de premiehoogte die hem of haar past. Privaat bijverzekeren wordt ook mogelijk.
VNO-NCW en MKB-Nederland gaan er vanuit dat het advies de kern wordt van nieuwe wetgeving.
Bron: vno-ncw.nl, 03-03-2020

Een vader heeft vanuit zijn bv aan zijn kinderen een gift gedaan. Binnen 180 dagen na het doen van die schenking overlijdt de moeder. Het echtpaar was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt dat de schenking daarom voor de helft uit de nalatenschap van moeder komt.
In november 2015 schenkt vader van de bankrekeningen van zijn bv bedragen aan zijn kinderen. De kinderen hebben over deze schenkingen schenkbelasting betaald. De aandelen van de bv waren volledig eigendom van vader. Op 20 april 2016 overlijdt moeder.
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het de vraag of de inspecteur terecht het standpunt heeft ingenomen dat de schenkingen voor de helft moeten worden toegerekend aan moeder. Waardoor dus die helft fictief krachtens erfrecht door de kinderen is ontvangen.
De rechtbank oordeelt dat het echtpaar in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd. Daardoor maakten de aandelen in de bv deel uit van de huwelijksgoederengemeenschap van het echtpaar. Tijdens het bestaan van de huwelijkse gemeenschap is er geen privévermogen. Betalingen uit de bv zijn daardoor afkomstig uit de huwelijksgoederengemeenschap. Door die betalingen is de gemeenschap verarmd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat vader namens de huwelijksgoederengemeenschap heeft gehandeld. Doordat vader uit vrijgevigheid heeft gehandeld wordt daarmee ook de bevoordelingsbedoeling bij moeder geacht aanwezig te zijn geweest. Of moeder wist dat haar man schenkingen deed is niet relevant. De schenkingen zijn voor de helft binnen 180 dagen voor overlijden gedaan.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 30-1-2020

Laat een bv opzettelijk inhouding en afdracht van loonheffingen achterwege? Dan is de dga hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor het opzettelijk niet betalen van de verschuldigde omzetbelasting door een bv.
Een belastingplichtige is tot 2010 aandeelhouder in Y bv (hierna: de bv) en I bv. Y bv verricht beheersdiensten voor I bv. Op 2 januari 2010 verkoopt de dga de aandelen in beide bv’s aan een werknemer van het bedrijf voor € 800. Die werknemer wordt benoemd tot bestuurder. Hij staat ook daadwerkelijk als bestuurder ingeschreven in het Handelsregister. Feitelijk bleef de dga als bestuurder werkzaam voor de bv. Op 28 november 2012 stelt de ontvanger de dga als feitelijk bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor onbetaald gebleven belastingschulden met name loonheffingen. Na verwijzing door de Hoge Raad is het bij Hof Arnhem-Leeuwarden de vraag of het niet betalen van de loonheffingen en de omzetbelasting zijn oorzaak vond in verwijtbaar handelen van de dga. Het hof meent dat de ontvanger aannemelijk heeft gemaakt dat het niet betalen van de loonheffingen kennelijk onbehoorlijk bestuur (KOB) is geweest van de dga. Volgens het hof staat vast dat de dga de feitelijk bestuurder van de bv is geweest. Het hof vindt in een aantal situaties de gang van zaken zeer ongebruikelijk. Die ongebruikelijkheid is toe te rekenen aan de dga. Het dienstverband van de werknemers is overgezet naar een bv met een zeer negatief vermogen zonder eigen bankrekening. De Belastingdienst heeft daardoor de verschuldigde loonheffingen niet kunnen innen. De bv heeft ook geen actie ondernomen om vorderingen op de eenmanszaak van de dga te incasseren. Verder heeft de bv ook niet voldaan aan haar administratieve verplichtingen. Ook het feit dat de dga aanspreekpunt is geweest van de bv voor de Belastingdienst tijdens het boekenonderzoek speelt mee in de beoordeling door het hof. Dit boekenonderzoek leidde tot een naheffingsaanslag omzetbelasting. De dga is volgens het hof hoofdelijk aansprakelijk voor de niet-afgedragen loonheffingen en de niet-betaalde omzetbelasting. De dga is opnieuw in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen.
Bron: HR 28-02-2020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet ook bij tijdelijke verhuur van een onderneming van toepassing is. Bij tijdelijke verhuur komt de exploitatie van de oorspronkelijke onderneming weer terug bij de verhuurder. Hij blijft daarmee voldoen aan het voortzettingsvereiste van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet.
Op 24 december 2014 krijgt een zoon van zijn vader alle aandelen in A Holding bv. geschonken. De zoon en zijn vader doen voor de schenking een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet (BOR). A Holding bv heeft alle aandelen in B Holding bv. Deze holding heeft in eerste instantie een benzineservicestation aan haar dochtermaatschappij verhuurd. Vanaf 1 november 2015 verhuurt B Holding bv het benzineservicestation aan een derde. De inspecteur heeft vanwege deze verhuur een navorderingsaanslag schenkbelasting opgelegd.
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het de vraag of bij verhuur van een onderneming sprake is van een overdracht. Volgens de inspecteur is de BOR niet langer van toepassing. De zoon vindt echter dat sprake is van voortgezet ondernemerschap en dat de navorderingsaanslag schenkbelasting ten onrechte is opgelegd.
De rechtbank is van mening dat bij verhuur van de onderneming de ondernemer de onderneming niet heeft overgedragen. De verhuur van de onderneming is van tijdelijke aard. Dit betekent dat de exploitatie van de onderneming uiteindelijk weer terugkomt bij de verhuurder. De oorspronkelijke onderneming wordt voortgezet, alleen de wijze van exploitatie van de onderneming wijzigt tijdelijk. De rechtbank is van oordeel dat haar zienswijze past binnen de ratio van de BOR. De wetgever achtte het vanuit algemeen sociaal-economisch belang onwenselijk dat een onderneming die overgaat door vererving moet worden gestaakt of geforceerd moet worden verkocht zonder dat de bedrijfsresultaten daartoe aanleiding geven. De zoon heeft in dit geval geen liquiditeiten ontvangen waarmee hij de schenkbelasting kan voldoen. Verhuur van de onderneming is voor de zoon ook de enige mogelijkheid geweest om de onderneming en daarmee de werkgelegenheid voor zijn personeel te behouden. De zoon voldoet aan het voortzettingsvereiste van de BOR volgens de rechtbank en de Belastingdienst moet de navorderingsaanslag schenkbelasting daarom vernietigen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 28-01-2020

Het geven van complimenten aan werknemers en collega’s heeft een positieve invloed, maar een kwart van de Nederlandse werknemers krijgt nooit complimenten op het werk. Dit blijkt uit onderzoek van Protime onder ruim 1.000 medewerkers. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat 22 procent van de werknemers zich niet gewaardeerd voelt op het werk.
Dat werknemers zich gewaardeerd voelen, is belangrijk bij het versterken van de medewerkersbetrokkenheid. Grotere medewerkersbetrokkenheid leidt vervolgens weer tot meer motivatie, wat uiteindelijk positieve invloed heeft op de productiviteit op de werkvloer, aldus Protime.
Leidinggevenden ontvangen vaker een compliment dan uitvoerende medewerkers. Van de leidinggevenden krijgt 81 procent één keer per week of vaker een compliment, bij uitvoerende medewerkers is dit percentage 73 procent.
Ook leeftijd speelt een rol. Van de achttien t/m 34-jarigen krijgt vijftien procent dagelijks een blijk van waardering, terwijl dit bij werknemers van 50 jaar of ouder maar vijf procent is. Nog groter is het verschil in de groep die nooit complimenten krijgt. Zo krijgt van de groep achttien t/m 34-jarigen een op de acht nooit een pluim en van de 50-plussers bijna een op de vier.
Complimenten van collega’s zijn net iets geliefder dan complimenten van leidinggevenden. Maar 9% van de ondervraagden wil helemaal geen complimenten.
Bron: www.managersonline.nl, 28-02-2020