Een dga die voor zijn rittenregistratie gebruik maakt van een rittenregistratiesysteem blijkt toch niet over een sluitende rittenadministratie te beschikken. Ook al heeft de inspecteur het registratiesysteem in andere gevallen als afdoende geaccepteerd.
Een bv heeft aan zijn directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) een Toyota Land Cruiser ter beschikking gesteld. De bv voert beheerwerkzaamheden uit voor een andere bv, die een bouwbedrijf exploiteert. Vanaf maart 2009 maakt de dga voor de rittenregistratie gebruik van een rittenregistratiesysteem van Trevler. Op 1 september 2009 heeft Trevler schriftelijk bevestigd dat het niet goed functionerende registratiesysteem op 25 augustus 2009 retour is ontvangen. Trevler heeft op 1 september 2009 een nieuw systeem aan de dga toegestuurd. De met Trevler geregistreerde ritten moeten periodiek worden uitgelezen in een computerprogramma waarin de rittenregistratie wordt verwerkt. In de verslagen wordt aangegeven of de ritten zakelijk of voor privédoeleinden zijn verreden. Uit de verslagen blijkt dat er geen privéritten zijn gemaakt. De bv heeft geen bijtelling voor privégebruik ter zake van de Toyota gedaan. Na een gehouden boekenonderzoek concludeert de Belastingdienst dat de rittenregistratie van de Toyota over de periode 1 januari 2009 tot en met de op 31 augustus 2012 ingediende aangifte loonheffingen niet sluitend is. In geschil voor Hof Den Bosch is of de bv heeft doen blijken dat met de Toyota minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden. Het hof overweegt dat, indien een auto mede voor privédoeleinden ter beschikking wordt gesteld, het voordeel daarvan op ten minste 25% van de waarde van de auto wordt gesteld. Een auto wordt geacht mede voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat met de auto op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn verreden. In dat geval is het voordeel nihil. Om aan de bewijslast daarvan te voldoen, dient belanghebbende een sluitende rittenregistratie te overleggen of op een andere manier te bewijzen dat het privégebruik maximaal 500 kilometer op jaarbasis bedroeg. De bv betoogt dat de rittenregistratie vanaf 1 september 2009 sluitend was, omdat hij gebruikmaakte van het Trevler rittenregistratiesysteem en dat beïnvloeding daarvan niet mogelijk was. Bovendien was zijn auto te vies om ook voor privédoeleinden te gebruiken. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft eerder geoordeeld dat de bv niet heeft bewezen dat het privégebruik van de Toyota op kalenderjaarbasis maximaal 500 kilometer bedroeg. De keuze voor het Trevler rittenregistratiesysteem en het falen daarvan komen voor rekening van de bv. Hoewel de inspecteur het systeem doorgaans als afdoende bewijs accepteert, brengt dat niet mee dat bij erkenning van gebreken in het systeem, dit in het onderhavige geval ook geldt. Mede omdat de totaaltelling over 2010 niet overeenkomt met het verschil tussen de begin- en de eindstand. Verklaringen van de dga en de werknemer zijn onvoldoende bewijs om het privégebruik maximaal 500 kilometer op kalenderjaarbasis te weerleggen. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank.
Bron: Hof Den Bosch 24-01-2020
Uit de resultaten van een enquête (met input van ca. 90 bedrijfsartsen) concludeert tv-programma ‘De Monitor’ dat vermoeidheid en concentratieverlies door het werken in een kantoortuin leidt tot verzuim.
De NVAB (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde) vindt ook dat er extra aandacht voor het thema nodig is. Tegelijkertijd is het belangrijk om te realiseren dat mensen in de regel niet ziek worden van één factor op één moment. Multicausaliteit ligt dichter bij de werkelijkheid dan de enkelvoudige stelling ‘dat mensen van kantoortuinen ziek worden’. Kantoortuinen beperken wel regelmogelijkheden, een belangrijke bron voor vitaliteit en werkenergie. In combinatie met andere prikkels (in werk óf privé) zorgt dat voor groter verzuimrisico.
Een standaardoplossing is er niet. Goede arbeidsomstandigheden zijn altijd maatwerk, waarbij dialoog tussen werkgever en -nemer van groot belang is. Daarom stimuleren en ondersteunen bedrijfsartsen werkgever en -nemer door hen hierover te adviseren.
Daarnaast onderstrepen bedrijfsartsen dat meer aandacht voor preventie nodig is. In de politiek is veel aandacht voor ‘reparatie’ en ‘verzekeren’ van schade aan gezondheid in relatie tot werk, maar een echt preventiebeleid ontbreekt.
Bron: www.nvab-online.nl, 24-02-2020
De registratie van een beschadigde auto leidt tot een lagere heffing van BPM dan wanneer de auto intact is. Maar als iemand stelt dat een te registreren auto is beschadigd, mag de Belastingdienst hem in beginsel vragen om de auto en zijn schade te tonen. Men hoeft niet te voldoen aan deze toonplicht als dat tot hoge kosten leidt.
De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan in twee zaken over de bewijslastverdeling bij het opgeven van BPM van een beschadigde, tweedehandsauto. In beide zaken koopt een autohandelaar een beschadigde auto. De inspecteur wil zelf zien hoe zwaar de auto is beschadigd. Daarom eist hij dat de autohandelaar de auto meeneemt naar een locatie van de Dienst Domeinen Roerende Zaken. In beide zaken weigert de handelaar dat te doen. De Hoge Raad gaat in op de consequenties van deze weigeringen.
In een van de zaken meent de Hoge Raad dat de inspecteur het recht heeft om geclaimde schade te controleren. In principe ziet de Hoge Raad de toonplicht als een proportioneel en doelmatig controlemiddel. Overigens is het wel zo dat het verzaken van de toonplicht geen omkering en verzwaring van de bewijslast meebrengt.
Maar in de andere zaak moet de handelaar een enkele reisafstand van ruim 92 kilometer afleggen om aan de toonplicht te voldoen. Hij zou daarvoor € 525 aan kosten moeten maken. In deze situatie is het vasthouden aan de toonplicht disproportioneel. De handelaar hoeft in dit tweede geval de auto dus niet te tonen. Hij moet dan echter op een andere manier aannemelijk maken dat zijn opgave van de waardevermindering door schade juist is.
Bron: HR 21-02-2020, nr. 18/02853
Bedrijven die getroffen worden door de gevolgen van het Coronavirus kunnen een beroep doen op werktijdverkorting. De vergunning wordt voor perioden van steeds 6 weken toegekend, voor in totaal maximaal 24 weken. Hieronder meer informatie over de voorwaarden en de aanvraag.
Voorwaarden
Een werkgever komt voor een verzoek tot werktijdverkorting toewijzing in aanmerking als er sprake is van een bijzondere situatie van overmacht en als gevolg daarvan verminderde bedrijvigheid.
Bijzondere situatie van overmacht
Als er minder werk is, kunnen werkgevers in bepaalde situaties van overmacht de werktijd van hun werknemers verkorten. Het gaat om buitengewone omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico behoren, zoals – in dit geval – een epidemie waardoor werknemers tijdelijk niet of minder kunnen worden ingezet.
Verminderde bedrijvigheid
Werkgevers die getroffen zijn door een bijzondere situatie die niet onder het normale ondernemersrisico valt komen hiervoor in aanmerking. Als direct gevolg van de bijzondere omstandigheid (in dit geval dus het Coronavirus) is er in een periode van minimaal twee tot maximaal 24 weken minstens 20% minder werk.
De periode van vermindering van bedrijvigheid dient dus ten minste twee en maximaal 24 kalenderweken in beslag te nemen om voor werktijdverkorting (WTV) in aanmerking te komen. Als de vermindering van bedrijvigheid naar verwachting langer duurt dan 24 weken, zal geen ontheffing worden verleend.
Werktijdverkorting kan alleen worden aangevraagd voor werknemers waarvoor de werkgever een loondoorbetalingsverplichting heeft. Voor oproepkrachten met een nul-urencontract en uitzendkrachten kan geen WTV worden aangevraagd.
Een ontheffing voor werktijdverkorting kunt u uitsluitend aanvragen met het digitale formulier op de site van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verzoeken die op een andere wijze worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.
Als bijlage moet u een lijst met medewerkers toevoegen.
Er wordt geen ontheffing verleend
over perioden voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag voor ontheffing is ontvangen
voor zover het personeelsbestand van de onderneming niet op de voor de betrokken onderneming redelijkerwijs te verwachten behoefte is afgestemd
als de vermindering van werkzaamheden samenhangt met een werkstaking in de betreffende of in een andere onderneming, tenzij redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat de werkstaking door het verlenen van de ontheffing zal worden beïnvloed.
WW-uitkering voor personeel aanvragen
De werkgever moet de ontvangst van de vergunning voor WTV direct bij het UWV melden. Dit kunt u doen met het formulier melden WTV. Na afloop van de vergunning kan de werkgever binnen een week een WW-uitkering voor het personeel aanvragen bij het UWV via het formulier Aanvragen WW bij werktijdverkorting. Als de werknemers aan de voorwaarden voldoen, maakt het UWV de WW-uitkeringen aan de werkgever over.
De werknemers blijven bij de werkgever in dienst. Meestal merken zij financieel dus weinig van de WTV: zij ontvangen gewoon hun loon.
Voor zieke werknemers kan men geen WW aanvragen. Voor hun geldt de normale loondoorbetalingsverplichting bij ziekte.
Gedurende de vergunningsperiode betaalt de werkgever het loon aan de werknemer door. Zoals gezegd: als de werknemers aan de voorwaarden voor een WW-uitkering voldoen, wordt de WW-uitkering aan de werkgever overgemaakt.
Vergunningsperiode en aanvraag verlenging
De vergunning wordt afgegeven voor een periode van maximaal zes weken. Is er na afloop van de vergunning nog geen sprake van verbetering? Dan kan verlenging van de vergunning aangevraagd worden. De werktijdverkorting mag in totaal maximaal 24 weken duren.
Als bijlage bij de ontheffing ontvangt de werkgever een formulier voor het aanvragen van een verlenging. Dit formulier kan direct worden ingevuld en opgestuurd. Het verzoek tot verlenging dient uiterlijk voor het einde van de zes weken waarvoor de werkgever al vergunning heeft gekregen opgestuurd te zijn.
Een verlengingsaanvraag kan ingediend worden via de link in de e-mail met de toewijzing van de eerste WTV-aanvraag. Het voordeel van het gebruik van deze link is dat een aantal vragen dan al ingevuld zijn.
Bron: AWVN.nl, 26-02-2020 en 27-02-2020, Min. SZW, UWV
Volgens Hof Amsterdam kan in bepaalde gevallen het gebruikelijk loon van de dga de omzet van zijn bv overtreffen.
Een vrouw is dga van een Limited (Ltd) die onder meer zorg verleent aan particulieren. Haar echtgenoot verricht werkzaamheden voor de Ltd. De Ltd betaalt de echtgenoot een loon uit van € 18.600 voor de genoemde werkzaamheden. Volgens de inspecteur moet het gebruikelijk loon over 2015 minstens het standaardbedrag van € 44.000 (bedrag 2015) zijn. Hij corrigeert daarom het fiscale loon van de echtgenoot van de dga. De Ltd gaat in bezwaar en beroep tegen de correctie. Zij wijst erop dat haar omzet over 2015 slechts € 22.000 bedraagt. Zij kan het hof er niet van overtuigen dat dit bedrag aan omzet echt klopt. Bovendien stelt het hof dat ook als de omzet inderdaad maar € 22.000 bedraagt, dat niet bewijst dat voor de meest vergelijkbare dienstbetrekking een lager loon gebruikelijk is dan € 44.000. De Belastingdienst heeft daarom volgens het hof terecht het fiscale loon gecorrigeerd.
Bron: Hof Amsterdam 28-01-2020
Via de website Greetz.nl kunnen particulieren een (door de medewerkers van Greetz gepersonaliseerde) wenskaart en/of cadeau bestellen en laten thuisbezorgen bij de door hem/haar gekozen geadresseerde. Greetz wil echter niet deelnemen aan het Pensioenfonds Detailhandel en vordert voor recht te verklaren dat zij niet onder de werkingssfeer valt.
De Rechtbank Amsterdam stelt vast dat uit de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit volgt, dat het besluit toepasselijk is op (1) de werknemer die in dienstbetrekking staat tot een natuurlijk of rechtspersoon die (2) het bedrijf van het kopen en aan particulieren in een winkel verkopen van waren voert, tenzij (3) de detailhandel in de onderneming in loonbedrag overtroffen wordt door het loonbedrag in verband met andere in die onderneming plaatsvindende bedrijvigheid.
De werkingssfeerbepaling is ruim geformuleerd en daarmee heeft de verplichtstelling in beginsel een groot bereik. Dit betekent volgens de rechtbank dat ook nieuwe initiatieven van ondernemingen, zoals het verkopen van waren via een website, onder het bereik van de verplichtstelling kunnen vallen. De omstandigheid dat Greetz de door haar ingekochte producten bewerkt door deze te personaliseren, maakt niet zonder meer dat haar kernactiviteit niet het verkopen van waren is.
Voort mag een beroep van Greetz op de uitzondering sub 3 (‘andere bedrijvigheid’) niet baten. Een ‘andere bedrijvigheid’ betreft niet alle werkzaamheden van werknemers die ‘fysiek’ geen detailhandel bedrijven, maar alleen die werkzaamheden die ten gunste van andere bedrijvigheid dan detailhandel aan de onderneming bijdragen. Alle faciliterende en ondersteunende handeling van medewerkers vallen derhalve onder de werkingssfeer. Ook de administratieve en HR-werkzaamheden dienen in ieder geval deels te worden toegerekend aan de bedrijfsvoering in hoofdzaak, te weten detailhandel.
Bron: Rb. Amsterdam 23-12-2019
Voor de berekening van BPM over een gebruikte auto mag men in beginsel uitgaan van een veelgebruikte koerslijst. Maar stel dat deze koerslijst niet het desbetreffende type auto noemt. In dat geval mag de inspecteur de BPM berekenen met behulp van een koerslijst die wel het juiste type auto vermeldt.
Een man laat een Skoda, type Octavia Combi 2.0 TDi, uitvoering RS registreren. Omdat het een gebruikte auto betreft, wil hij het bedrag van de afschrijving berekenen zodat hij minder BPM hoeft te betalen. Voor deze berekening gebruikt hij de handelsinkoopwaarde van de Skoda in de koerslijst XRAY bv. In deze lijst is echter de uitvoering RS niet opgenomen. In plaats daarvan werkt de man met de waarde van de uitvoering Elegance. De Belastingdienst stelt vast dat de koerslijsten van Autotelexpro en Eurotaxglass’s wel de handelsinkoopwaarde van de RS melden. De inspecteur stelt dat hij met behulp van deze lijsten een betere BPM-grondslag kan berekenen. Het geschil tussen de man en de fiscus belandt voor de Hoge Raad.
De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat fiscus niet meer BPM mag heffen over een in het buitenland gebruikte auto dan over een vergelijkbare in Nederland gebruikte auto. Dit is mede de reden dat belastingplichtigen bij de berekening van de BPM mogen werken met koerslijsten die men in de handel algemeen toepast. Maar deze regel sluit niet uit dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde van de auto corrigeert als hij over een betere waarde beschikt. In de desbetreffende zaak leidt het gebruik van andere koerslijsten tot een meer nauwkeurige waarde. De Belastingdienst heeft daarom terecht de BPM-aangifte gecorrigeerd, aldus de Hoge Raad.
Bron: HR 21-02-2020
De werkloosheid is in januari gedaald naar 3%, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek. Sinds de start van de registratie van maandcijfers in 2003 is het cijfer niet zo laag geweest.
Het aantal werklozen is voor het eerst sinds 2003 onder 300.000 gedaald. Vorige maand waren er 284.000 werklozen. 4,0 miljoen mensen hadden in januari 2020 om uiteenlopende redenen geen betaald werk. Naast werklozen ging het om 3,7 miljoen mensen die niet recent hebben gezocht en/of niet direct voor werk beschikbaar waren. Zij worden niet tot de beroepsbevolking gerekend. Hun aantal is in de laatste drie maanden gelijk gebleven.
Het UWV verstrekte eind januari WW-uitkeringen aan 241.000 mensen. Dat waren er 37.600 minder dan een jaar eerder. Vergeleken met december nam het aantal WW-uitkeringen met 8,1 procent toe. Een toename van het aantal WW-uitkeringen in januari is een jaarlijks terugkerend seizoenspatroon.
Bron: UWV.nl , 20-02-2020
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een internetconsultaties gepubliceerd voor het wetsvoorstel wijziging Wfsv. Met dit wetsvoorstel komt het kabinet kleine werkgevers tegemoet door hen een lagere Aof-premie te laten betalen.
Het kabinet wil kleine werkgevers financieel tegemoetkomen voor de kosten van loondoorbetaling en re-integratie. Kleine werkgevers kunnen deze tegemoetkoming gebruiken om zich goed te verzekeren via bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorgverzekering. Deze verzekering dekt het financiële risico van loondoorbetaling bij ziekte af en helpt de kleine werkgever bij de verplichtingen en taken rondom loondoorbetaling bij ziekte, waarmee zij dus ook ontzorgd kunnen worden. Door het wetsvoorstel gaan kleine werkgevers een lagere Aof-premie betalen.
Minister Koolmees heeft op 19 december 2019 aan de Tweede Kamer laten weten dat hij streeft naar een invoering van de gedifferentieerde Aof-premie per 1 januari 2022. Het totaalpakket om de knelpunten ten aanzien van loondoorbetaling bij ziekte en WIA te verzachten bestaat uit meerdere maatregelen:
Een gedifferentieerde premie voor het Aof naar de grootte van de werkgever.
Het leidend maken van het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer bij de RIV-toets door UWV.
Introductie van een MKB-verzuim-ontzorgverzekering per 1 januari 2020 voor de ondersteuning en ontzorging van vooral kleine werkgevers.
Cumulatief € 10 miljoen kwaliteitsinvestering in de periode 2019-2022 om te stimuleren dat het medisch advies van de bedrijfsarts en het medisch oordeel van de verzekeringsarts gebaseerd zijn op gelijke uitgangspunten.
Verbetering van de transparantie rondom de wijze van RIV-toetsing, onder andere in afstemming met UWV.
Verbetering van de communicatie over het thema loondoorbetaling bij ziekte, zodat alle betrokken partijen weten waar ze aan toe zijn, in samenwerking met onder andere het Verbond van Verzekeraars en UWV.
Versteviging van de rol van de zieke werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode, doordat deze in het plan van aanpak en bij de eerstejaarsevaluatie zijn visie op het re-integratietraject moet geven. Deze maatregel zal in een ministeriële regeling nader worden uitgewerkt.
Er kan tot 20 maart 2020 worden gereageerd op de internetconsultatie.
Bron: Min. SZW 21-01-2020, Internetconsultatie Wijziging Wfsv
Iemand die recht heeft op een aanspraak waarvan de omvang of waarde nog niet vaststaat, hoeft de geschatte waarde niet tot de vermogensrendementsgrondslag te rekenen. Is de uitkering ontvangen, dan behoort die waarde wel tot de grondslag voor box 3.
In 2001 is een vrouw slachtoffer van een gasexplosie. Uiteindelijk ontvangt de vrouw in de loop van 2013 de uitkering van haar verzekeringsmaatschappij. In geschil bij Hof Amsterdam is of de ontvangen uitkering niet tot box 3 behoort.
De vrouw is van oordeel dat de schadevergoeding niet belast is voor box 3. Zij verwijst voor haar standpunt naar een besluit. In dit besluit staan bepaalde rampen, waarvoor volgens de vrouw een ontvangen vergoeding buiten de belastingheffing blijft. De vrouw vindt dat zij in een soortgelijke situatie bevindt. Daarom moet de schadevergoeding buiten de heffing blijven. Daar komt bij dat volgens de vrouw voor de slachtoffers van de vuurwerk ramp in Enschede en de nieuwjaarsbrand in Volendam begunstigend beleid is geweest.
Het hof oordeelt dat hij beleidsbesluiten niet kan aanpassen. Dat geldt ook voor de inspecteur. Voorts is het hof van oordeel dat van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is. De inspecteur verklaarde voor het hof dat uitsluitend aanspraken op nog te ontvangen schadevergoedingen zijn uitgezonderd voor belastingheffing in box 3. Van deze aanspraken staat de omvang of waarde nog niet vast. Dit is een begunstiging. In principe is een aanspraak op een vergoeding belast in box 3. De vrouw heeft overigens de aanspraak nooit tot haar box 3-inkomen gerekend. Daarom is volgens het hof het begunstigend beleid ook op haar van toepassing geweest.
De vrouw heeft tegenover de weerlegging door de inspecteur niet kunnen aantonen dat bij andere slachtoffers van ongevallen of rampen, de ontvangen uitkering niet in box 3 is belast. Evenmin heeft de vrouw aangetoond dat de Belastingdienst haar anderszins ongunstiger heeft behandeld dan andere slachtoffers van rampen of ongevallen.
Bron: Hof Amsterdam 21-1-2020
Diensten
Ons kantoor
Online producten
Contact
3771 AJ Barneveld
Tel: (0342) 46 25 25
info@burgersaccountants.nl