Wanneer een lichaam eenmaal een melding van betalingsonmacht heeft gedaan, mag de fiscus er niet snel van uitgaan dat de financiële moeilijkheden voorbij zijn. Als het lichaam voortdurend haar belastingschulden te laat betaalt, wijst dit op het voortduren van de betalingsonmacht. Daardoor hoeft de bestuurder geen nieuwe melding van betalingsonmacht te doen.
Een werkmaatschappij betaalt al sinds 2008 haar loonheffing- en btw-schulden te laat. In februari 2012 neemt haar (indirecte) bestuurder contact op met de ontvanger van de belastingen. De bestuurder en de ontvanger komen een betalingsregeling overeen. Nadat de betalingsregeling is afgelopen, blijft de bv de volgende belastingschulden te laat betalen. Een deel van de btw en loonheffing over de tijdvakken maart 2012 tot en met juni 2012 blijft zelfs onbetaald. De bestuurder belt daarover met de fiscus op 10 september 2012. De ontvanger merkt dit telefoontje aan als een melding van betalingsonmacht. Maar deze melding is te laat. Wanneer de werkmaatschappij en haar holding in 2013 failliet gaan, stelt de ontvanger de bestuurder aansprakelijk.
De bestuurder begint een beroepsprocedure tegen de aansprakelijkstelling. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de bestuurder kon volstaan met de melding van betalingsonmacht in februari 2012. Het moet voor de ontvanger duidelijk zijn geweest dat de bv’s nog steeds in betalingsmoeilijkheden verkeerden. Ook al was gedurende enkele maanden het inzetten van een deurwaarder niet nodig, de bv’s betaalden steeds pas na het ontvangen van een aanmaning. En een gedane melding van betalingsonmacht vervalt überhaupt niet zo snel. In principe gebeurt dat pas als de ontvanger dit laat weten aan de meldingsplichtige. Nu de bestuurder tijdig de betalingsonmacht heeft gemeld, belandt de bewijslast bij de ontvanger. Hij kan echter niet bewijzen dat het niet-betalen van de belasting is te wijten aan de bestuurder. De rechter vernietigt dan ook de beschikking aansprakelijkstelling.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-12-2019

Bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst staat de omvang van de arbeid voor minimaal een aaneengesloten jaar vast. Daar de minderuren-clausule maar zes maanden mag worden toegepast, heeft de werkgever terecht het lage sectorpremie toegepast.
Een werkgever is ingedeeld in sector 001.Agrarisch bedrijf. Met zijn werknemers heeft hij drie soorten schriftelijke arbeidsovereenkomsten gesloten: een overeenkomst voor bepaalde tijd, een overeenkomst voor onbepaalde tijd en een overeenkomst voor een bepaald project.
In de arbeidsovereenkomsten is een clausule opgenomen als de werknemer meer uren heeft gewerkt dan was overeengekomen, die uren worden uitbetaald, daarover vakantietoeslag wordt betaald of vakantiedagen worden opgebouwd. Heeft de werknemer in een periode van 4 weken minder uren gewerkt dan de overeengekomen uren, dan worden de minderuren niet uitbetaald. Dit laatste gedurende maximaal zes maanden. In alle arbeidsovereenkomsten is een arbeidsduur per week van meestal 30 of 40 uur opgenomen. Tijdens een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat de werkgever ten onrechte het lage sectorpremiepercentage heeft toegepast. Bovendien past de werkgever veelal de clausule met betrekking tot de minderuren ook toe na de eerste zes maanden bij alle arbeidsovereenkomsten.
Het hof overweegt dat de clausule met betrekking tot de minderuren gedurende maximaal zes maanden van het dienstverband mag worden toegepast. Na afloop daarvan moet de werkgever de overeengekomen arbeidsduur uitbetalen, ook al werkt de werknemer minder uren. Het hof oordeelt dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomsten de arbeidsduur na de termijn van zes maanden vaststaat. Na zes maanden hebben de werknemers recht op uitbetaling van de overeengekomen arbeidsduur. Hierdoor staat de omvang van de arbeid voor minimaal een aaneengesloten jaar reeds bij het sluiten van de overeenkomst vast. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in de Wfsv en het Besluit Wfsv, zodat gedurende de gehele dienstbetrekking die meer dan een jaar duurt, het lage sectorpremiepercentage van toepassing is. De bedoeling van de premiedifferentiatie ziet op de stimulans van werkgevers met veel seizoensmatige en kortdurende werkloosheid de bedrijfsprocessen en de organisatie van arbeid zodanig in te richten dat aan werknemers meer continuïteit wordt geboden en instroom in de WW wordt voorkomen. De werkgever handelt juist in lijn met deze bedoeling. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank.
Bron: Hof Den Haag 21-01-2020

Als de inspecteur kan aantonen dat een toename van de rekening-courantschuld van de dga aan zijn bv niet meer kan of zal worden afgelost, omdat de dga onvoldoende inkomsten of vermogen heeft, dan heeft de dga een winstuitdeling genoten.
Gedurende de jaren 2010 tot en met 2014 neemt een dga steeds meer geld op van de bv in rekening-courant. In 2014 neemt de rekening-courantschuld toe met € 113.979. De toename komt deels door aankoop van een perceel grond van € 45.000. De Belastingdienst meent dat de bv een uitdeling heeft gedaan aan de dga vanwege de toename van de rekening-courantschuld van de dga. Hij heeft daarom een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd aan de dga.
Rechtbank Den Haag moet de vraag oplossen of de oplopende rekening-courantschuld van de dga aan de bv een uitdeling van de bv is. Kan de inspecteur aannemelijk maken dat de opgenomen gelden de bv definitief hebben verlaten en dat de vennootschap en aandeelhouder zich daarvan bewust zijn geweest? De rechtbank oordeelt dat de toename van de rekening-courantschuld in 2014 een uitdeling is. De dga en zijn echtgenote hadden, afgezien van het aandelenbezit in de bv, onvoldoende inkomsten en vermogen om de toename van de rekening-courantschuld aan de bv af te lossen. Die toename heeft het vermogen van de bv daarom definitief verlaten. Voor de opname van € 45.000 voor de aankoop van een perceel grond geldt dit evenwel niet. De dga heeft het perceel later verkocht en met de opbrengst een deel van de schuld afgelost. Die opname heeft het vermogen van de bv niet definitief verlaten. De rechtbank is van mening dat zowel de bv als de dga zich bewust moeten zijn geweest dat een deel van de toename van de rekening-courant niet kon en zou worden afgelost.
Bron: Rb. Den Haag 09-01-2020

Het verstrekken van een onzakelijke lening brengt normaal gesproken al de nodige fiscale problematiek met zich. Verstrekt een pensioen-bv een onzakelijke lening aan de verzekerde, dan kan bovendien sprake zijn van een verkapte afkoop van pensioen.
Een man voert via zijn bv werkzaamheden in de bouw uit. Op 31 december 2005 keert hij fiscaal geruisloos terug naar de IB-onderneming. De pensioenaanspraken die hij als dga heeft opgebouwd, brengt hij onder in een pensioen-bv. Deze pensioen-bv krijgt ook een vordering op de man. De fiscus accepteert dat die lening zakelijk is. Eind 2007 vestigt de man ten behoeve van de pensioen-bv een tweede en derde recht van hypotheek op twee panden. Een paar jaar later moet de ondernemer een van de panden verkopen om zijn belastingschulden te betalen. Na betaling van deze schulden en aflossing aan de eerste hypotheekhouder komt het restant op rekening van de pensioen-bv te staan. Dit restant vormt bijna het geheel aan liquide middelen van de pensioen-bv.
In het eerste kwartaal van 2015 sluit de ondernemer nieuwe leningen af bij de pensioen-bv. Het gaat in totaal om een bedrag van € 50.000 tegen 10% interest. De ondernemer moet deze schuld binnen tien jaar aflossen. Hij stelt geen zekerheden. De Belastingdienst bestempelt de nieuwe leningen als onzakelijk. Een onafhankelijke derde zou de ondernemer nooit een lening tegen een winstonafhankelijke vergoeding verstrekken. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het eens met de fiscus. De ondernemer heeft weinig liquide middelen. De bank heeft al het eerste en tweede recht van hypotheek op zijn onroerend goed, dus dat is evenmin geschikt als zekerheidstelling.
Doordat de pensioen-bv de ondernemer een onzakelijke lening heeft verstrekt, daalt de waarde van haar activa. De werkelijke waarde van de vordering op de ondernemer is immers veel lager dan het uitgeleende bedrag. Het is daardoor voor de pensioen-bv niet meer mogelijk om haar pensioenverplichting tegenover de ondernemer waar te maken. De ondernemer heeft dus een bedrag ontvangen waartegenover een verlies aan pensioenrechten staat. Dit telt fiscaal gezien als een afkoop van pensioenaanspraken. Als gevolg van deze verkapte afkoop vindt heffing van zowel loonbelasting als revisierente plaats.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-12-2019 (gepubl. 14-02-2020)

De helft van de mensen met een beperking heeft geen werk. De meesten van hen willen wel graag werken. Staatssecretaris Tamara van Ark wil mensen met een beperking met een reeks van nieuwe maatregelen helpen. Zij stuurde op 13 februari 2020 haar wetsvoorstel Breed Offensief aan de Tweede Kamer. De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2021.
Het wordt eenvoudiger en aantrekkelijker voor werkgevers om mensen in dienst te nemen en te houden. Gemeenten gaan meer op dezelfde manier werken en het proces rond ziekmelding wordt simpeler. Ook komen er extra waarborgen voor passende ondersteuning, kunnen jonggehandicapten onder de 27 jaar meteen een uitkering aanvragen tijdens hun zoektocht naar werk en hoeven ze daarmee niet langer eerst vier weken te wachten. Mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken en nog een aanvullende uitkering nodig hebben, mogen straks 15% van hun verdiende salaris houden bovenop hun uitkering, met een maximum van € 136,26 per maand. Ook voor deze mensen moet werken daadwerkelijk gaan lonen.
Er komt straks één loonwaardebepaling voor werkgevers; zo komt er een einde aan de verschillende manieren waarop gemeenten de loonwaarde bepalen. Loonkostensubsidie compenseert werkgevers in de loonkosten van werknemers met een productiviteit die lager ligt dan het minimumloon.
Bron: Min. SZW 13-02-2020

Voor veel Nederlanders is leeftijd een obstakel bij loopbaankansen. Meer dan de helft (53 procent) van de ondervraagde Babyboomers (55-65 jaar) en 28 procent van Gen X (39-54 jaar) ervaren dit vooral als het gaat om waardering voor wat zij doen en wanneer zij van carrière willen veranderen. Leeftijd heeft ook invloed op jongere werknemers (Gen Z), die juist moeite kunnen hebben om kansen te realiseren door een gebrek aan werkervaring (31 procent) en een moeilijke arbeidsmarkt (31 procent).
Dit blijkt uit de LinkedIn Opportunity Index 2020, een wereldwijd onderzoek onder meer dan 30.000 respondenten tussen de achttien en 65 jaar, waaronder meer dan duizend in Nederland.
Nederland staat op de elfde plek van de 22 markten op de Index en is de hoogste markt in Europa. Dit komt omdat de Nederlanders het gelukkigst zijn in Europa (zesde plek wereldwijd), relatief optimistisch zijn over economische vooruitzichten (elfde wereldwijd) en positief over de beschikbaarheid van kansen (tiende wereldwijd). Dit geldt vooral voor Gen Z (achttien-22 jaar) en Millennials (23-38 jaar).
Er zijn nu meer generaties in de arbeidsmarkt dan ooit tevoren en bedrijven bekijken hoe ze alle generaties betrokken en gemotiveerd kunnen houden, vooral omdat meer mensen langer zullen werken. Markten veranderen snel en een ‘baan voor het leven’ behoort inmiddels tot het verleden. Driekwart van de Nederlanders onderschrijft dat en geeft aan dat bereidheid om te veranderen cruciaal is om te slagen in het werk. Volgens de meeste Nederlanders is hard werken echter nog altijd de sleutel tot succes.
Bron: managersonline.nl, 14-02-2020

Als een belanghebbende in een brief aan de fiscus duidelijk maakt dat hij het niet eens is met de uitspraak van de inspecteur op zijn bezwaarschrift, dan moet de Belastingdienst zo’n brief doorsturen naar de belastingrechter als beroepschrift. Als de inspecteur deze doorzendplicht verzaakt, mag de rechter de belanghebbende niet tegenwerpen dat de beroepstermijn is overschreden.
Een man dient een bezwaarschrift in tegen een opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2012. De inspecteur doet op 15 oktober 2018 uitspraak op dit bezwaarschrift. De man stuurt vervolgens op 30 oktober 2018 een brief naar de fiscus waarin hij bezwaar maakt tegen de uitspraak op bezwaar. Wanneer de inspecteur niet reageert op deze brief, stelt de man op 30 november 2018 beroep in. De rechtbank verklaart dit beroep niet-ontvankelijk vanwege een overschrijding van de beroepstermijn. In cassatie oordeelt de Hoge Raad echter dat deze redenering onbegrijpelijk is. De man stelt in zijn brief van 30 oktober 2018 heel duidelijk dat hij het oneens is met de uitspraak op zijn bezwaarschrift. In zo’n geval moet de Belastingdienst de brief als beroepschrift doorsturen naar de rechter. De Hoge Raad geeft de rechtbank de opdracht om de zaak alsnog in behandeling te nemen.
Bron: Hoge Raad 14-02-2020

Verricht iemand als distributeur voor multi-levelmarketingorganisatie werkzaamheden? Dan geniet hij winst uit onderneming voor zowel de inkomstenbelasting als de omzetbelasting. Niet alleen de directe verkoopresultaten zijn belast maar ook de ontvangen provisies.
Een vrouw is volgens een overeenkomst zelfstandig distributeur werkzaam voor een multi-levelmarketing bv. Door de aan- en verkoop van producten heeft zij positieve resultaten behaald. Ook heeft zij provisies ontvangen voor het aanbrengen van nieuwe distributeurs voor de multi-levelmarketingorganisatie en voor de omzet die de distributeurs voor de bv hebben behaald. Vast staat dat de opbrengst van de verkoopactiviteiten voor de vrouw winst uit onderneming is.
Bij de Hoge Raad is het nog de vraag of de provisies zijn belast als winst uit onderneming voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof dat de provisies belast zijn als winst uit onderneming voor de inkomstenbelasting. De omvang van de provisies is ook afhankelijk van de inspanningen van de vrouw voor de multi-levelmarketingorganisatie. Dat die provisies ook afhankelijk zijn van de inspanningen van anderen is niet van belang. Bovendien maakt dat nog niet dat de opbrengsten speculatief van aard zijn. De Hoge Raad vindt verder de feitelijke vaststelling van het hof dat de provisies redelijkerwijs te verwachten waren, niet onbegrijpelijk. Opbrengsten binnen een multi-levelmarketingorganisatie worden juist gerealiseerd dankzij de inspanningen van personen zoals de vrouw voor de verkoop van de producten en voor de opbouw en het onderhoud van het distributienetwerk.
Voor de omzetbelasting is de Hoge Raad het ook eens met het hof. Die bracht met zijn oordeel tot uitdrukking dat de door de vrouw verrichte netwerkactiviteiten berustten op een rechtsbetrekking tussen haar en de bv. Die bv betaalt op grond van die rechtsbetrekking een vergoeding aan de vrouw in de vorm van provisies.
Bron: HR 14-2-2020

Kiezen fiscaal partners bij het doen van de aangifte voor de negatieve inkomsten uit eigen woning niet voor een verdeling? Dan wordt dit gemeenschappelijk inkomensbestanddeel geacht bij ieder van de fiscaal partners voor de helft op te komen.
Een man is tot 15 februari 2017 gehuwd. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 geeft hij het volledige negatieve inkomen uit eigen woning bij hemzelf aan. De inspecteur ziet dat de man en zijn fiscale partner meer dan 100% van de negatieve inkomsten uit eigen woning hebben aangegeven. Daarom verzoekt de inspecteur om voor 4 september 2017 wel een goede verdeling door te geven. Er is op dat verzoek geen reactie gekomen. De Belastingdienst heeft daarom het aangegeven negatieve inkomen uit eigen woning van de man met 50% gecorrigeerd. Ook in de bezwaarfase is een reactie van de man op het verzoek van de inspecteur uitgebleven. Op 29 december 2017 heeft de inspecteur aangekondigd het bezwaar af te wijzen. De man heeft voor de afwijzing nog een gelegenheid gekregen zijn bezwaar toe te lichten. Daarvan heeft hij echter geen gebruik gemaakt.
Bij Rechtbank Den Haag is zijn schending van de hoorplicht en de correctie van 50% van het negatieve inkomen uit eigen woning bij de man in geschil. De man heeft zijn bezwaarschrift in het geheel niet onderbouwd of nader gemotiveerd. Hij is daarvoor door de inspecteur diverse keren in de gelegenheid gesteld, maar heeft nooit van die gelegenheid gebruikgemaakt. De rechtbank vindt dat in dit geval sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dit leidt tot een terechte weigering van de Belastingdienst de man te horen.
Het inkomen uit eigen woning is een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Hebben fiscale partners geen onderlinge verhouding gekozen voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, dan wordt dit geacht bij ieder van de partners voor de helft op te komen. In de aanslag- en bezwaarfase hebben de man en zijn fiscale partner onderling geen andere keuze meer gemaakt. De inspecteur heeft volgens de rechtbank de negatieve inkomsten uit eigen woning terecht bij de man met 50% gecorrigeerd.
De rechtbank is het ook niet eens met de stelling van de man dat in 2015 geen sprake meer is van fiscaal partnerschap. Beide ex-echtelieden zijn in 2015 van tafel en bed gescheiden. Toch zijn de man en zijn ex-echtgenote in 2015 op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen ingeschreven. Dan zijn zij fiscaal partner van elkaar.
Bron: Rb. Den Haag 23-01-2020

Pas afgestudeerde leraren natuurkunde of tandartsen vinden snel een baan. Voor cultuurwetenschappers, letterkundigen of archeologen is dit een stuk lastiger. Op 4 februari 2020 publiceerde UWV een ranglijst van hbo-opleidingen en wo-opleidingen over de startpositie op de arbeidsmarkt. De ranglijst is gebaseerd op eerder onderzoek van Elsevier Weekblad en SEO Economisch onderzoek naar kansen van hbo’ers en academici op de arbeidsmarkt.
Een lerarenopleiding biedt goede kansen op de arbeidsmarkt. Bij het hbo zijn tweedegraads lerarenopleidingen het meest succesvol, zoals natuur- en scheikunde, techniek, wiskunde en Nederlands. Het startloon ligt een derde hoger dan het gemiddelde uurloon voor afgestudeerde hbo’ers. Bij lerarenopleidingen is het loopbaanperspectief echter minder gunstig. Het startsalaris is hoger, maar op de lange termijn maak je minder grote salarissprongen dan bij andere opleidingen.
Op universitair niveau heb je met de opleiding tot tandheelkundige de beste positie op de arbeidsmarkt. Afgestudeerden verdienen het meest van alle universitaire studies: zij hebben direct na afstuderen een jaarinkomen € 61.200. Tien jaar na afstuderen bedraagt dit zelfs € 132.100.
Het UWV keek ook naar de situatie na tien jaar. Studies die een goede startpositie opleveren, blijven het meestal goed doen op de arbeidsmarkt. Niet alleen begint iemand met een goed salaris en een vast contract, na tien jaar is dit nog steeds zo. Omgekeerd geldt hetzelfde: bij opleidingen met een minder succesvolle startpositie is er meestal geen sprake van een inhaalslag. Bij universitaire opleidingen wordt het verschil zelfs groter. De studierichting is daarom een belangrijke factor bij het succes op de arbeidsmarkt, ook tien jaar na afstuderen.
Bron: uwv.nl, 04-02-2020