Brengen een dga en zijn echtgenote een ter beschikking gesteld pand aan de bv in in een firma, die de onderneming van de bv voortzet? Dan hoeven zij niet af te rekenen over de stille reserves in dat pand.
Aan het begin van de jaren 90 brengt een ondernemer zijn eenmanszaak in in een bv. Enkele jaren na de oprichting gaat ook de partner van de man voor de bv werken. De dga en zijn echtgenote (ieder voor de helft) verhuren vanaf 2004 een in privébezit zijnde schuur aan de bv. De huuropbrengsten geven de man en zijn vrouw aan als resultaat uit overige werkzaamheden. Op 1 januari 2014 gaan de dga en zijn echtgenote een firma aan. De firma zet de activiteiten van de bv voort. Tot het ingebrachte ondernemingsvermogen behoort ook de schuur. De man en de vrouw komen voor de firma een winstverdeling overeen van 2/3e deel van de winst voor de man en 1/3e deel voor de vrouw.
Hof Arnhem-Leeuwarden moet beoordelen of de man en de vrouw bij inbreng van de verhuurde schuur moeten afrekenen of dat ze gebruik kunnen maken van een doorschuiffaciliteit. Het hof bepaalt dat de Hoge Raad in 2016 heeft geoordeeld dat de betekenis ‘uitbouwen tot een onderneming’ ruim is. Daaronder valt niet alleen het geleidelijk aan wijzigen van de omstandigheden waaronder als ‘werkzaamheid’ aangemerkte arbeid wordt verricht. Ook valt onder ‘uitbouwen tot een onderneming’ het gerechtigd worden in het vermogen van de onderneming. Het gaat daarbij dan wel om de gerechtigdheid in het ondernemingsvermogen waaraan de belastingplichtige het vermogensbestanddeel eerst ter beschikking stelde. Bovendien moet het ingebrachte vermogensbestanddeel tot het verplichte ondernemingsvermogen gaan behoren. Het hof oordeelt dat de situatie uit het hiervoor genoemde arrest zich hier ook voordoet.
De inspecteur is van oordeel dat voor de doorschuiffaciliteit de winstverhouding dezelfde moet zijn als de eigendomsverhouding van de ingebrachte schuur. De overeengekomen winstgerechtigdheid van de firmanten leidt er daarom volgens de inspecteur toe dat de firmanten geen beroep kunnen doen op de faciliteit van de geruisloze doorschuiving. Het hof oordeelt dat deze voorwaarde niet in de wet is opgenomen. Zou deze voorwaarde wel in de wet staan, dan zou volgens het hof de geruisloze doorschuiffaciliteit een dode letter zijn en nooit toegepast kunnen worden. De firmanten mogen de doorschuiffaciliteit toepassen. Wel vindt een kleine correctie plaats. De vrouw moet over 1/6e deel van de boekwinst van het pand afrekenen. De man mag zijn doorgeschoven boekwaarde met die 1/6e deel van de boekwinst verhogen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-1-2020
Flexwerkers die zich op het werk ontwikkelen, bijvoorbeeld door het volgen van cursussen houden vaker hun baan en komen minder vaak zonder werk te zitten. Uitzendkrachten hebben de minste baanzekerheid. Dat geldt voor alle soorten flexwerk. Dat blijkt uit een analyse van de loopbanen van flexibele werknemers, die het CBS heeft uitgevoerd in samenwerking met Maastricht University.
Met baanzekerheid wordt bedoeld de mate waarin flexwerkers gedurende een langere periode voor dezelfde werkgever werkzaam zijn. Onder werkzekerheid wordt verstaan de mate waarin flexwerkers erin slagen, na eventueel baanverlies, snel ander werk te vinden.
Het onderzoek heeft betrekking op werknemers van 25 tot 60 jaar die in de periode 2011–2014 een flexibele arbeidsrelatie hadden.
Tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast dienstverband zijn het meest baanvast. Bijna de helft van deze groep flexibele werknemers blijft de gehele periode werkzaam bij dezelfde werkgever.
Uitzendkrachten hebben de minste baanzekerheid: slechts 8% van deze flexwerkers blijft 39 maanden onafgebroken werkzaam voor dezelfde werkgever.
Van alle flexibele werknemers blijft een derde gedurende de gehele periode bij dezelfde werkgever werkzaam.
Bij uitzendkrachten komt één baanwissel met weinig periodes zonder werk vaker voor dan bij de andere flexwerkers, namelijk bij een derde van deze groep. Zij hebben ook vaker te maken (ongeveer een kwart) met meerdere baanwisselingen en af en toe een periode zonder werk, tegenover 8% van de werknemers die uitzicht hadden op een vast dienstverband. Zowel uitzendkrachten als oproepkrachten stromen relatief vaak uit naar een situatie zonder werk.
Ook blijken flexibele werknemers met veel leermogelijkheden meer werkzekerheid te hebben.
Bron: cbs.nl, 06-02-2020
Afhankelijk van de aard en omvang van een onderneming moet een solide en controleerbare urenregistratie worden bijgehouden. Hoewel de loonadministratie correct is, is deze door het ontbreken van een urenadministratie niet te controleren. De inspecteur heeft terecht een informatiebeschikking opgelegd.
Twee vennoten drijven een pizzeria in de vorm van een VOF. In 2015 houdt de Belastingdienst een boekenonderzoek. Op 13 november 2016 legt de inspecteur een informatiebeschikking op. Uit het het boekenonderzoek is namelijk gebleken dat de pizzeria op onderdelen niet heeft voldaan aan haar administratieverplichtingen. Voor het hof gaat het om de administratieplicht ten aanzien van de personeels- en urenadministratie, waarvoor de rechtbank de opgelegde informatiebeschikking heeft afgewezen en waarvoor de inspecteur hoger beroep heeft aangetekend. De pizzeria heeft geen (uren)planning van het personeel, de gewerkte uren niet vastgelegd of bewaard en geen betaalbewijzen van de contante uitbetalingen van het loon. De vraag voor het hof is of de inspecteur terecht een informatiebeschikking heeft opgelegd. Volgens de inspecteur moet, gezien de kwantiteit en het wisselende personeelsbestand waarmee de pizzeria werkt, in de personeelsadministratie controleerbaar zijn hoeveel uren het personeel heeft gewerkt en hoeveel uren zijn verloond. Volgens de pizzeria werden de werkdagen en -tijden mondeling afgesproken en werden de feitelijk gewerkte uren ongeveer twee keer per maand doorgegeven aan de loonadministrateur. De loonadministrateur verwerkte deze in de loonadministratie. Het personeel werkte op vaste dagen en tijden, zodat alleen afwijkingen relevant waren om te onthouden. Het was daarom niet noodzakelijk om een urenplanning en -registratie vast te leggen. Volgens de inspecteur is de loonadministratie niet onjuist. Alleen is niet controleerbaar vastgelegd hoeveel uren het personeel daadwerkelijk heeft gewerkt. Het hof oordeelt dat de pizzeria een solide en controleerbare urenregistratie moet bijhouden. Naar aanleiding van een overzicht van de geregistreerde personeelsleden en de gewerkte uren van de inspecteur, oordeelt het hof dat het onwaarschijnlijk is dat alle werknemers vaste contracten met vaste werktijden hebben. Ook omdat de werknemers in 2013 en 2014 een verschillend aantal uren hebben gewerkt, concludeert het hof dat er zonder een controleerbare urenregistratie geen sluitende loonadministratie tot stand is gebracht. Vast staat dat de pizzeria 3.952 uren per jaar is geopend. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat er in 2013 in totaal 2.524 uren zijn verloond en in 2014 3.914. De pizzeria heeft in beide jaren ook drie auto’s ter beschikking gehad voor bezorgdiensten, waarvan meerdere medewerkers gelijktijdig bezorgdiensten uitvoerden. Dit betekent dat in beide jaren ten minste 3.952 uren verloond hadden moeten zijn, de voorbereidings- en schoonmaakwerkzaamheden nog buiten beschouwing gelaten. De inspecteur heeft volgens het hof dan ook aannemelijk gemaakt dat de pizzeria de administratieverplichting heeft geschonden. De schending is van dien aard dat omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. Het hof ziet, gezien het voorgaande, geen reden om een nieuwe termijn te stellen voor het alsnog voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen ter zake van de urenadministratie. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-01-2020
Van 2016 tot en met 2018 waren in Nederland gemiddeld 383.000 internationale kenniswerkers werkzaam, zo’n 4,2% van de Nederlandse beroepsbevolking. In vergelijking met andere Europese landen is dat bescheiden. Het merendeel van de kenniswerkers (63%) werkt in de dienstensector. Dit blijkt uit nieuw onderzoek van het CBS naar internationale kenniswerkers in Nederland en 13 andere Europese landen.
Telde Nederland in de periode 2003/2005 gemiddeld 221.000 internationale kenniswerkers, in 2016/2018 waren dat er 383.000. Een stijging van maar liefst 73%. Van de onderzochte Europese landen kende Luxemburg met 26% het grootste aandeel kenniswerkers in de beroepsbevolking in 2016/2018.
In het onderzoek worden internationale kenniswerkers gedefinieerd als alle hoogopgeleide personen die – soms al jarenlang –in een bepaald land wonen, maar in een ander land zijn geboren. Deze definitie maakt vergelijking tussen landen mogelijk. Kennismigranten worden alleen in het jaar van binnenkomst als zodanig geregistreerd.
De groei van het aandeel internationale kenniswerkers is in Nederland bescheiden, afgezet tegen de ontwikkeling in de onderzochte EU-landen. Bij ruim de helft van deze landen was sprake van ten minste een verdubbeling van het percentage internationale kenniswerkers. Van de direct omringende landen valt vooral het Verenigd Koninkrijk op. Zowel het aandeel kenniswerkers in 2016/2018 (9%) als de groei ten opzichte van 2003/2005 was daar beduidend groter dan in Nederland.
Internationale kenniswerkers doen in Nederland vaak werk op hun opleidingsniveau. In 2016/2018 werkte twee derde van hen op een hoog beroepsniveau, bijvoorbeeld als manager of technicus. Nederland komt daarmee achter de koplopers Luxemburg en Zwitserland, maar net voor de buurlanden België, Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
De meeste internationale kenniswerkers zijn actief in de niet-commerciële dienstverlening (35%), gevolgd door de commerciële dienstverlening (28%). Van de buurlanden is het aandeel internationale kenniswerkers dat werkt in de dienstensector (commercieel en niet-commercieel) in België en het Verenigd Koninkrijk groter dan in Nederland. In Duitsland geldt dat voor de nijverheid. Nederland heeft relatief weinig kenniswerkers die in deze bedrijfstak werken: 11%.
Nederland had in de periode 2016/2018 het grootste aandeel zelfstandige internationale kenniswerkers van de onderzochte Europese landen: 20%. Het was bovendien, naast het Verenigd Koninkrijk, het enige land waar het aandeel zelfstandigen toenam ten opzichte van 2003/2005. Het aantal zelfstandige internationale kenniswerkers in Nederland is meer dan verdubbeld tot 71.000. Deze zelfstandige kenniswerkers waren in Nederland vooral te vinden in de commerciële dienstverlening (41%), gevolgd door de niet-commerciële dienstverlening (33%) in 2016/2018. De vertegenwoordiging in de handel (16%) en de nijverheid (4%) is relatief klein. Van de genoemde bedrijfstakken nam het aandeel zelfstandige kenniswerkers af in de nijverheid en de niet-commerciële dienstverlening.
Bron: CBS.nl, 10-02-2020
Als de ontvanger van een schenking meer dan vier maanden na het jaar van schenking een aangifte schenkbelasting indient, heeft dat gevolgen voor de aanslagtermijn. In een zaak voor Hof Den Haag mag de inspecteur zelfs een aanslag schenkbelasting opleggen voor een binnenlandse schenking van zo’n tien jaar geleden.
Een vader sterft in 2006. Hoewel zijn testament een ouderlijke boedelverdeling bevat, besluiten zijn erfgenamen dat niet uit te voeren. Het grootste deel van het vermogen gaat naar de vier kinderen. Daardoor krijgt de weduwe een onderbedelingsvordering op haar kinderen. In de jaren 2007 tot en met 2010 scheldt de vrouw haar kinderen steeds een deel van hun schuld kwijt. In 2016 komt de moeder te overlijden. Begin 2017 dienen de erfgenamen een aangifte erfbelasting in. Deze aangifte leidt niet alleen tot een beschikking ‘geen aanslag’ maar brengt ook een e-mail correspondentie tussen de fiscus en een van de zonen van de vrouw op gang. Daarbij geeft de inspecteur aan dat het systeem van de Belastingdienst geen aangiften schenkbelasting van de moeder of de kinderen bevat. Daarop stuurt de zoon de inspecteur in december 2017 een brief met daarin de gegevens over deze schenkingen.
De inspecteur vat de brief op als een aangifte schenkbelasting en legt de man op 20 februari 2018 aanslagen schenkbelasting op. Deze aanslagen zien op de schenkingen over 2007 tot en met 2010. Volgens de zoon is de aanslagtermijn allang verstreken. Maar de Belastingdienst stelt dat de aangifte meer dan vier maanden na het jaar van schenking heeft plaatsgevonden. In zo’n situatie gaat de aanslagtermijn in op de dag nadat de te late aangifte is ingediend. In dat geval zijn de aanslagen op tijd ingediend.
De man laat het daar niet bij zitten en begint een beroepsprocedure. Voor het hof stelt hij dat hij wel degelijk eerder aangifte schenkbelasting heeft gedaan. Maar de Belastingdienst weet dit gemotiveerd te betwisten. De man maakt evenmin aannemelijk dat hij eerder heeft verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte. Het hof maakt ook nog duidelijk dat het in deze zaak geen verschil zou uitmaken als de man helemaal geen aangifte had ingediend. In dat geval was de aanslagtermijn ingegaan op de dag na de inschrijving van de akte van overlijden van de schenker. Ook in dat geval zijn de aanslagen tijdig opgelegd.
Bron: Hof Den Haag 21-01-2020 (gepubl. 30-01-2020)
Het komt in de praktijk voor dat een gemachtigde in een groot aantal zaken standaard dezelfde stellingen aanvoert. Maar deze omstandigheid maakt de afzonderlijke zaken niet per definitie verknocht. Een verlenging van de redelijke termijn ligt dan evenmin voor de hand.
Een bv voldoet een bedrag aan BPM over juni 2011. De bv gaat echter in bezwaar tegen deze afdracht. De Belastingdienst verklaart dit bezwaar pas op 18 december 2013 ongegrond. De bv start daarop drie beroepsprocedures. Rechtbank Gelderland wijst de beroepschriften van de bv af op 12 juli 2016. De rechtbank kent de bv evenmin een vergoeding toe voor de immateriële schade die de bv heeft geleden door de overschrijding van de redelijke termijn. In hoger beroep kent Hof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2018 de bv wel een immateriële schadevergoeding toe. Deze vergoeding pakt echter lager uit dan waarop de bv had gehoopt. Dit komt mede doordat het hof meent dat de drie zaken verknocht zijn. Deze verknochtheid rechtvaardigt volgens het hof een verlenging van de redelijke termijn.
In cassatie heeft de bv meer succes. De Hoge Raad constateert dat de zaken niet verknocht zijn. Het enkele feit dat de gemachtigde van de bv in zeer veel zaken standaard dezelfde stellingen in dezelfde volgorde opgeeft, maakt deze zaken nog niet verknocht. De Hoge Raad verhoogt dan ook de immateriële schadevergoeding voor de bv. Ook kent de Raad de bv de wettelijke rente over het betaalde griffierecht toe.
Bron: HR 31-01-2020
Op 30 januari 2020 is het UWV-rapport over beveiligingsberoepen gepubliceerd. Hieruit blijkt dat het personeelstekort in de beveiliging in korte tijd flink is opgelopen. Het gaat om functies als objectbeveiliger, buitengewoon opsporingsambtenaar, surveillant en verkeersregelaar. Omdat weinig mensen kiezen voor een baan in de beveiliging, proberen werkgevers personeel aan zich te binden met scholing en gunstigere contracten.
Het aantal vacatures voor beveiligingsfuncties stijgt al jaren. De personeelstekorten ontstonden echter pas in 2018. Vooral werkgevers in het midden en zuiden van Nederland hebben moeite om hun vacatures te vervullen. Ruim de helft van de beveiligingsbedrijven ervaart inmiddels problemen als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt. Momenteel werken ongeveer 64 duizend mensen in een beveiligingsberoep.
Er zijn diverse oorzaken voor het personeelstekort in beveiligingsberoepen. Allereerst zijn er te weinig gediplomeerde beveiligers. Voor kandidaten die wel beschikbaar zijn, moeten werkgevers concurreren met andere veiligheidssectoren, zoals politie en defensie. Ook speelt de vergrijzing van de beroepsgroep een rol, waardoor veel werknemers binnen nu en een paar jaar stoppen met werken.
De functie-eisen voor beveiligingsberoepen veranderen. Er worden aanvullende vaardigheden gevraagd. Zo worden beveiligingstaken steeds vaker gecombineerd met bijvoorbeeld receptiewerkzaamheden. Dat vraagt om een servicegerichte houding. Ook beheersing van de Engelse taal en digitale vaardigheden worden belangrijker.
De personeelstekorten zorgen langzaam maar zeker voor een verschuiving van het type arbeidscontract. Nog altijd heeft een derde van de werknemers een flexibel contract, maar er worden ook steeds meer vaste contracten aangeboden. Het aantal oproepcontracten neemt af en de omvang van het aantal uren neemt toe. Inmiddels werkt bijna 60% van het beveiligingspersoneel voltijds.
Door de personeelstekorten ontstaan er baankansen voor mensen die interesse hebben in beveiligingsberoepen. Bedrijven zetten zich steeds vaker in om zij-instromers op te leiden. Afhankelijk van het beroep varieert het instroomniveau en de opleidingsduur. UWV organiseert samen met opleiders en werkgevers trajecten om mensen op te leiden voor beveiligingsberoepen. Een voorbeeld is de samenwerking van UWV met Security Professionals.
Bron: UWV.nl, 30-01-2020
Als een stichting of een vereniging met een onderneming minder dan vijf jaar bestaat, is zij in principe alleen vrijgesteld van vennootschapsbelasting als haar winst € 15.000 of minder bedraagt.
Normaal gesproken zijn stichtingen en verenigingen alleen vennootschapsbelastingplichtig als en voor zover zij een onderneming drijven. En zelfs dan kan een vrijstelling gelden als haar winst laag genoeg is. Dit is het geval als:
de winst in het desbetreffende kalenderjaar maximaal € 15.000 bedraagt; of
het totaal aan winsten over het desbetreffende kalenderjaar en de voorafgaande vier jaren in totaal hoogstens € 75.000 bedraagt. Lijdt de stichting of de vereniging in enig jaar een verlies, dan telt dat als een jaarwinst van nihil.
Deze vrijstelling geldt overigens niet voor stichtingen en verenigingen die de inkomensvoorziening van (ex-)werknemers en dergelijke verzorgen.
Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was het de vraag hoe de toets voor de winstvrijstelling uitpakt als het desbetreffende lichaam minder dan vijf jaar oud is. Een vereniging is op 22 december 2009 opgericht. Deze vereniging verricht ook commerciële activiteiten en drijft zodoende een onderneming. De vereniging wil over het jaar 2012 de vrijstelling toepassen, maar haar resultaat over dat jaar is € 31.414. Het totale resultaat van de jaren 2009 tot en met 2012 bedraagt echter slechts € 69.731. De vereniging meent daarom dat zij voldoet aan de tweede winstgrens van € 75.000. Toch denkt de inspecteur daar anders over. Hij stelt dat de tweede winstgrens pro rata moet worden berekend omdat de vereniging nog geen vijf jaar bestaat. Hij komt dan uit op een winstplafond van 3/5 x € 75.000 = € 45.000. De vereniging gaat over deze grens.
Eerst oordeelt Rechtbank Gelderland dat de € 75.000-grens absoluut is. Nu de vereniging onder deze absolute grens blijft, is zij dus in 2012 vrijgesteld, aldus de rechtbank. Maar in hoger beroep komt het hof tot een ander oordeel. Het hof is in zekere zin zelfs nog strenger dan de fiscus. Volgens het hof geldt namelijk de € 75.000-grens niet omdat de vereniging nog geen vijf jaar oud is. Het hof ziet de pro-rata-benadering alleen maar als een tegemoetkoming van de inspecteur. Nu de vereniging niet voldoet aan de voorwaarden voor deze tegemoetkoming en evenmin aan de eerste grens, is de vrijstelling niet van toepassing.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-01-2020
Kersverse ouders kunnen vanaf de zomer 2020 een partnerverlof aanvragen. Voor werkgevers is er vanaf april 2020 een compensatie voor de transitievergoeding bij ontslag. Beide regelingen worden uitgevoerd door UWV. Hiervoor is ruim 1,6 miljard extra gereserveerd. Aankomend jaar nemen de kosten voor werkloosheidsuitkeringen flink af naar 3,5 miljard. Dit blijkt uit de op 28 januari 2020 gepubliceerde Januarinota.
UWV presenteert in de Januarinota de verwachte financiële ontwikkelingen voor 2020. Aankomend jaar reserveert UWV ruim 1,6 miljard voor twee nieuwe regelingen: 65 miljoen voor het partnerverlof en ruim 1 miljard voor compensatie werkgevers. Daarnaast zorgt UWV voor een uitkering bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Naar verwachting stijgen de uitkeringslasten bij UWV met 502 miljoen naar in totaal 20,4 miljard. Dit komt voornamelijk omdat de uitkeringen worden geïndexeerd.
Sinds 1 januari 2019 krijgen partners na de komst van een baby maximaal vijf dagen betaald verlof. Dat wordt geregeld in de Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG). Vanaf 1 juli 2020 hebben partners ook recht op maximaal vijf weken extra verlof tegen 70% van het (maximum) dagloon. Voor 2020 wordt verwacht dat 36.000 partners een aanvraag indienen. Er wordt dan € 65 miljoen aan partnerverlof betaald. Daarna worden 95.000 aanvragen per jaar verwacht voor € 173 miljoen.
Werkgevers krijgen vanaf 1 april 2020 een compensatie voor de transitievergoeding die zij aan werknemers moeten betalen van wie het dienstverband is geëindigd na langdurige arbeidsongeschiktheid. Deze compensatie kent een terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. UWV rekent voor 2020 op een bedrag van ruim 1 miljard. Over 2015 tot 2020 worden ruim 66.000 compensaties verwacht van ruim € 900 miljoen. Vanaf 2020 is de verwachting jaarlijks 17.000 compensaties uit te keren van € 175 miljoen.
Het bedrag aan WW-uitkeringen daalt van 4,1 miljard in 2018, naar 3,7 miljard in 2019 en komt in 2020 naar verwachting uit op 3,5 miljard. Dit komt omdat de duur van de WW steeds korter wordt. Mensen hebben nu recht op maximaal 24 maanden WW.
De uitkeringslasten voor arbeidsongeschiktheid nemen toe van € 12,9 miljard in 2019 naar € 13,4 miljard in 2020. Dit komt omdat de instroom in de WIA in 2020 toeneemt met twee procent. Deze stijging wordt vooral verwacht bij mensen in de leeftijdscategorie van 60 jaar en ouder. Het aantal werkende 60-plussers neemt toe en heeft een hogere instroomkans vanwege een groter risico op gezondheidsproblemen.
Bron: UWV.nl, 28-01-2020
Blijkt er een nieuwe erfgenaam te zijn, dan mag de inspecteur de aanslagen erfbelasting van de eerder bekende erfgenamen verlagen. De kersverse erfgenaam kan dan echter wel een navorderingsaanslag erfbelasting verwachten.
Een man, die in het jaar 2008 komt te overlijden, heeft twee erfgenamen. Op 15 januari 2014 constateert Rechtbank Amsterdam dat de erflater ook nog de verwekker van een buitenechtelijke zoon was. De zoon is daardoor eveneens erfgenaam van de erflater. De andere twee erfgenamen vroegen de Belastingdienst om hun aanslagen erfbelasting te verminderen. De inspecteur honoreerde dat verzoek op 28 juni 2016. Vervolgens legde hij diezelfde dag een navorderingsaanslag erfbelasting op van € 286.416 aan de zoon. Volgens de zoon is deze aanslag te laat opgelegd. Tussen het overlijden van de erflater en het opleggen van de navorderingaanslag is immers meer dan zes jaar verstreken.
Rechtbank Noord-Holland redeneert dat de Belastingdienst in principe erfbelasting mag navorderen als te weinig erfbelasting is geheven als gevolg van een teruggaaf. De teruggaaf kan ook ten goede komen aan een ander dan de belastingplichtige. Op deze regels bestaan wel uitzonderingen. Maar de situatie van de zoon behoort niet tot deze uitzonderingen. Bovendien bestaat een causaal verband tussen de vermindering van de aanslagen van de eerder bekende erfgenamen en de navordering bij de zoon. Dat betekent overigens niet dat het bedrag van de navorderingsaanslag hooguit gelijk is aan het totaal waarmee de oude aanslagen zijn verminderd.
Verder meent de rechtbank dat de inspecteur niet in verzuim is geweest. Hij kon immers niet eerder weten dat de zoon ook erfgenaam van de erflater was. Daarom stelt de rechtbank dat de navorderingstermijn van vijf jaar is ingegaan op 29 juni 2016. De navorderingsaanslag is dus tijdig opgelegd.
Bron: Rb. Noord-Holland 14-11-2019 (gepubl. 03-02-2020)
Diensten
Ons kantoor
Online producten
Contact
3771 AJ Barneveld
Tel: (0342) 46 25 25
info@burgersaccountants.nl