Vakbond CNV Vakmensen en de werkgevers hebben een onderhandelingsresultaat bereikt voor de cao levensmiddelendetailhandel (supermarkten en foodspecialiteitenwinkels). De voorgestelde cao gaat met terugwerkende kracht in op 1 april 2019 en heeft een looptijd van een jaar.
Voor de nieuwe cao is volgens de werkgevers een loonstijging afgesproken die in lijn is met wat in de markt gebruikelijk is, 2,5% per 31 december 2019. Daarnaast krijgen medewerkers in maart 2020 een eenmalige uitkering van 1,6%.
Naast de loonafspraken zijn nog aanvullende afspraken gemaakt. Zo is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de oproeptermijn, genoemd in de Wet Arbeidsmarkt in Balans, in te korten. Voor erbijbaners en hulpkrachten wordt de oproep- en of intrekkingstermijn één dag in plaats van vier dagen. Voor de overige medewerkers geldt een oproep- en of intrekkingstermijn van vier dagen, tenzij werknemers onderling diensten wisselen of zelfstandig aanpassen of als er sprake is van roosterwijzigingen als gevolg van omstandigheden die de werkgever niet van tevoren had kunnen weten.
De definitie van de hulpkracht/erbijbaner is aangepast. Die wordt in de nieuwe cao omschreven als ‘iedere werknemer die in de regel niet meer dan 12 uur per week of 48 uur per loonperiode van vier weken dan wel 52 uur per maand werkzaam is’. Met deze aanpassing kunnen hulpkrachten en erbijbaners flexibeler worden ingezet.
Naast de afspraken die in de cao zijn opgenomen, hebben werkgevers en werknemers afgesproken de toeslagen en in het bijzonder de zondagtoeslag in de volgende cao te regelen. Daarnaast staan het zelfroosteren en de pensioenregelingen op de agenda.
Vakbond FNV is geen partij bij de nieuwe cao. In december liep FNV weg van de onderhandelingen, omdat het voorstel van de werkgevers volgens FNV onvoldoende was.
Bron: Vakcentrum 8-01-2020; FNV 10-02-202
Vanaf 1 januari 2020 is de nieuwe kleineondernemersregeling (KOR) van kracht. Ruim 130.000 ondernemers hebben zich inmiddels voor deze nieuwe regeling aangemeld. Ondernemers, organisaties en verenigingen met een jaaromzet tot € 20.000 die nog geen keuze maakten, kunnen zich nog steeds aanmelden.
Op 1 januari is de nieuwe KOR ingegaan. De oude KOR en korting op de btw is daarmee vervallen. Anders dan bij de oude KOR moeten ondernemers bij de nieuwe KOR vooraf kiezen of ze gebruik willen maken van de regeling. Zodra ze zich met het aanmeldformulier hebben aangemeld en voldoen aan de voorwaarden, gaat de nieuwe KOR in vanaf het volgende btw-aangiftetijdvak. De aanmelding geldt voor tenminste drie jaar, tenzij de omzet boven de € 20.000,- per jaar komt.
Ondernemers die kiezen voor de KOR en voldoen aan de voorwaarden berekenen geen btw aan klanten, trekken geen btw af op investeringen en zijn niet meer verplicht om facturen voor de btw te versturen. Ook doen zij geen btw-aangifte.
Om van de KOR gebruik te kunnen maken moet een ondernemer zich vier weken voor het eerstvolgende btw-aangiftetijdvak aanmelden. Van de 130.000 ondernemers die zich vorig jaar hebben aangemeld voor de KOR zijn 108.000 direct vanaf 1 januari vrijgesteld van de btw en de btw-aangifte. Zij hebben zich hier vorig jaar tijdig voor aangemeld. De overige 22.000 ondernemers maken gebruik van de KOR vanaf 1 april – de eerstvolgende btw-aangifteperiode. Ondernemers die die zich nog niet hebben aangemeld, maar per 1 april gebruik willen maken van de KOR dienen zich uiterlijk 29 februari bij de Belastingdienst aan te melden.
Bron: Belastingdienst 10-01-2020
Het is niet mogelijk om een arbeidsvergoeding van minder dan € 5.000 voor de meewerkende partner af te trekken door te stellen dat het gaat om vrijwilligerswerk.
Een man drijft via zijn eenmanszaak een onderneming. Deze onderneming (her)redigeert manuscripten. Deze activiteiten moeten leiden tot publicaties in boekvorm. De echtgenote van de man verricht gedurende enkele uren per week of per maand werkzaamheden voor zijn eenmanszaak. Deze werkzaamheden bestaan onder meer uit het invoeren van teksten en tabellen. Indien nodig redigeert de vrouw de teksten. De man betaalt zijn echtgenoot jaarlijks een bedrag van € 1.500 voor haar werkzaamheden. Hij wil dit bedrag aftrekken van zijn ondernemingswinst. De Belastingdienst weigert deze aftrek echter, omdat de partnervergoeding minder bedraagt dan de drempel van € 5.000.
De ondernemer begint een beroepsprocedure. Voor het hof stelt hij dat de aftrekbeperking alleen geldt als de partner de werkzaamheden verricht om daarmee financieel voordeel te behalen. In zijn geval heeft zijn echtgenote vrijwilligerswerk verricht voor de onderneming, aldus de man. De vergoeding die de vrouw heeft ontvangen komt ook overeen met de maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding in de desbetreffende jaren. Hof Den Haag ziet echter in de wet niets wat het standpunt van de ondernemer ondersteunt. Het hof oordeelt daarom dat de man de vergoeding die hij heeft betaald aan zijn echtgenote niet mag aftrekken.
Bron: Hof Den Haag 18-12-2019 (gepubl. 07-01-2020)
Een ex-partner die kosten maakt om partneralimentatie te krijgen, kan deze kosten in aftrek brengen in de aangifte. Dat geldt zelfs als de rechter uiteindelijk de vordering afwijst. Wel moet bij het instellen van de procedure redelijkerwijs te verwachten zijn dat de rechter het recht op partneralimentatie zal toewijzen.
Een man voert een aantal procedures tegen zijn ex-echtgenote. Daarbij bepaalt de rechter uiteindelijk dat de man en zijn ex-echtgenote over en weer partneralimentatie zijn verschuldigd. De man heeft echter minder alimentatie verkregen dan waar zijn advocaat om had gevraagd. De kosten voor de advocaat wil de man in aftrek brengen in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur gaat hier niet mee akkoord. Hij vindt dat de kosten van een mislukte poging tot verkrijging van partneralimentatie niet aftrekbaar zijn. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt dat de kosten voor een mislukte procedure aftrekbaar zijn. Wel moet bij het instellen van de procedure voor de man redelijkerwijs te verwachten zijn dat hij succesvol zal zijn in de procedure. De rechter is van oordeel dat de man met de overgelegde draagkrachtberekening heeft aangetoond een goede kans te maken bij de civiele rechter meer partneralimentatie te krijgen.
De ex-echtgenote heeft tegen de man een vordering ingesteld om (meer) partneralimentatie van de man te krijgen. De advocaatkosten om die vordering te bestrijden zijn niet aftrekbaar. De rechtbank bepaalt in goede justitie dat de helft van de gemaakte advocaatkosten door de man zien op het verkrijgen van partneralimentatie en dat deze kosten aftrekbaar zijn.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 12-12-2019 (gepubl. 30-12-2019)
De MKB Export Award ondersteunt ondernemers die de potentie hebben om succesvol de grens over te gaan of bestaande internationale activiteiten uit te breiden. De Award biedt ondernemers met internationale ambities een stevige steun in de rug.
Ondernemers die aan kunnen geven met welk product zij welke (nieuwe) markt(en) willen betreden en hun internationale ambities kunnen motiveren, kunnen zich tot 17 januari 2020, 12.00 uur inschrijven voor de MKB Export Award 2019 op www.mkbexportaward.nl.
Op grond van het profiel, de internationale plannen en de motivatie van de deelnemers selecteert een deskundige jury in februari 2020 de winnaar, die in maart bekend gemaakt wordt tijdens een internationaal starters evenement.
De winnaar krijgt een exportcheque (tegoed voor transportkosten) t.w.v. € 15.000 van TNT, een jaar lidmaatschap van MKB-Nederland, een zakenpartnerscan van RVO.nl en een persoonlijke taaltraining in een taal naar keuze bij Language Institute Regina Coeli.
De prijs is een initiatief van MKB-Nederland, TNT, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Language Regina Coeli.
Bron: mkbexportaward.nl
Een verblijfsvergunning voor het volgen van een studie en voor het zoeken van een baan zijn onvoldoende om van een duurzame band met Nederland te kunnen spreken. Op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst is er geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de studente en Nederland. De 30%-regeling moet dan ook worden toegepast.
Een Jordaanse studente is op 18 april 2014 naar Nederland gekomen om een studie te volgen. Hiervoor heeft zij een verblijfsvergunning gekregen, die op 30 september 2015 afliep. Na afronding van haar studie heeft zij een verblijfsvergunning gekregen van 1 oktober 2015 tot 18 september 2016 in verband met de regeling zoekjaar afgestudeerden om in Nederland een baan te vinden. Op 26 april 2016 is zij voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij een werkgever. Hiervoor heeft zij een verblijfsvergunning als kennismigrant gekregen, geldig tot 21 mei 2021. De studente staat sinds 2014 ingeschreven in de Nederlandse gemeentelijke basisadministratie. Zij heeft een Nederlandse ziektekostenverzekering en bankrekening. Zij heeft geen familie in Nederland en geen geregistreerd partner. In Jordanië heeft zij een woonruimte bij haar ouders met eigen opgang en een bankrekening.
Voor Hof Amsterdam is het de vraag of de inspecteur terecht toekenning van de 30%-regeling heeft geweigerd, omdat zij niet kwalificeerde als ingekomen werknemer. Volgens het hof moet de vraag waar iemand woont naar omstandigheden worden beoordeeld. Het komt erop aan of er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en het desbetreffende land. De verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd belemmeren in zekere zin het ontstaan van zo’n band, maar verhinderen die niet. Een verblijfsvergunning voor het volgen van een studie en voor het zoeken van een baan zijn onvoldoende om van een duurzame band te kunnen spreken. Het maakt daarbij niet uit of de studente over een woonruimte in Nederland beschikte. De ziektekostenverzekering was verplicht en de inschrijving in de gemeentelijk basisadministratie was bedoeld om de ziektekostenverzekering af te sluiten en aangifte IB/PVV te doen. Naar de omstandigheden beoordeeld concludeert het hof dan ook dat er op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de studente en Nederland. De 30%-regeling moet daarom worden toegekend.
Bron: Hof Amsterdam 29-10-2019 (gepubl. 01-01-2020)
Een ondernemer die een vooruitbetaling per automatische incasso ontvangt, moet verplicht btw af te dragen op het moment dat die vooruitbetaling is ontvangen.
Een bv exploiteert een fitnesscentrum. Zij ontvangt in december 2010 abonnementsgelden voor het jaar 2011. Deze bv vindt dat hier geen sprake is van een vooruitbetaling, omdat de abonnementsgelden via automatische incasso van de rekening van de abonnementhouders zijn geïncasseerd. Daarnaast zijn de abonnementen op ieder moment op te zeggen. In dat geval is het betaalde abonnementsgeld terug te vorderen. Volgens de bv hoeft de afdracht van de btw over de abonnementsgelden vanwege deze omstandigheden pas plaats te vinden in 2011. Maar Hof Arnhem-Leeuwarden ziet geen reden om de btw-afdracht uit te stellen. Volgens de BTW Richtlijn is de btw in het geval van vooruitbetalingen verschuldigd op moment van ontvangst van het bedrag. Ook de wet stelt dat de btw uiterlijk is verschuldigd op het moment waarop de btw-ondernemer de vergoeding voor zijn prestatie ontvangt. Of de afnemer van de prestatie toestemming geeft voor automatische incasso of het bedrag zelf overmaakt, is irrelevant. De opzegbaarheid van het abonnement is in dit verband evenmin van belang. De bv had de btw over de vooruitbetalingen al in 2010 moeten afdragen. Daarom mag de Belastingdienst naheffen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 24-12-2019 (gepubl. 03-01-2020)
De werkgeverslasten voor een personeelslid in vaste dienst gaan omlaag terwijl tijdelijke contracten voor werkgevers duurder worden. Dat komt door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) en de nieuwe WW-premie, meldt HR- en salarisdienstverlener ADP.
In 2019 betaalde een werkgever voor een werknemer met een tijdelijk contract en een modaal inkomen maandelijks € 538 aan werkgeverslasten. Dat wordt in 2020 € 99 per maand meer. Als dezelfde werknemer in vaste dienst is, betaalt de werkgever € 42 minder per maand.
Volgens ADP wordt het grote verschil bijna volledig veroorzaakt door de nieuwe WW-premie. Vanaf 2020 is er één WW-premie, met een hoog en een laag tarief van respectievelijk 7,94% en 2,94%. Werkgevers moeten het hoge tarief betalen bij tijdelijke en flexibele contracten, en het lage tarief voor werknemers met een vast contract. Zo probeert het kabinet werkgevers te stimuleren om meer vaste contracten af te sluiten.
Alleen overheidswerkgevers vallen buiten de nieuwe tarieven: zij betalen nog de oude premie.
Bron: nu.nl, 02-01-2020
Het opbouwen van een oudedagsvoorziening door een stakingswinstlijfrente verschilt in een aantal opzichten van het opbouwen van een pensioen of de toevoeging aan een oudedagsreserve. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is geen sprake van gelijke gevallen.
In 2016 staakt een ondernemer zijn onderneming. Bij de staking bedingt de ondernemer een lijfrente en stort in 2018 een koopsom van € 60.000 voor de stakingswinstlijfrente. De ondernemer is het niet eens met de aanslag bijdrage-inkomen Zvw over de volledige stakingswinst. In beroep bij de rechtbank stelt hij dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Voor de ondernemer die zijn oudedagsreserve omzet in een lijfrente past de Belastingdienst wel een vermindering toe op het bijdrage-inkomen Zvw. Dat zou ook moeten gelden bij omzetting van een stakingswinst in een lijfrente volgens de ondernemer.
De rechtbank is van oordeel er geen verband is tussen de opbouw van de oudedagsvoorziening, het inkomen en de arbeidsduur bij storting van een koopsom voor een stakingswinstlijfrente. Dat verband is er wel bij de opbouw van de oudedagsvoorziening bij een werknemer (pensioen) of ondernemer (pensioen of dotatie oudedagsreserve). Daarnaast is een verschil dat storting van een koopsom voor de stakingswinstlijfrente eenmalig is en buiten de bron ‘winst uit onderneming’ of ‘loon uit dienstbetrekking’ plaatsvindt. De betaling van pensioenpremies of dotaties aan de oudedagsreserve zijn fiscaal gefaciliteerd en vinden jaarlijks plaats binnen de genoemde bronnen. Door de hiervoor genoemde verschillen is het onderscheid dat de wetgever heeft gemaakt terecht. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de stakingswinst tot het bijdrage-inkomen Zvw heeft mogen rekenen en daarbij geen rekening hoefde te houden met de koopsom voor de stakingswinstlijfrente.
Bron: Rb. Noord-Nederland 20-12-2019
Per 1 januari 2020 treedt de LNG/bio-LNG stimuleringsregeling in werking. De nieuwe regeling komt in de plaats van de accijnsteruggaveregeling op LNG, die per 1 januari 2019 was stopgezet.
Eind 2018 besloot het Ministerie van Financiën de accijnsteruggaveregeling op LNG niet te verlengen. Hierdoor ontstond een stagnatie in de opmars van LNG in de transportsector. De sector zou mogelijk gaan krimpen waardoor de transitie van LNG naar Bio-LNG niet van de grond kwam. Om de positieve bijdrage van LNG/Bio-LNG te stimuleren, besloot het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met een opvolger van de LNG-teruggaveregeling te komen. De nieuwe LNG-subsidieregeling werd aangekondigd in het Klimaatakkoord. LNG/Bio-LNG moet een significante bijdrage leveren in het behalen van de gestelde klimaatdoelen.
LNG-motoren zijn stiller dan dieselmotoren. Daarnaast biedt het rijden op LNG volgens recente tests van TNO een CO2-reductie van 10 tot 20%, afhankelijk van de motortechnologie. Door bio-LNG te tanken, kan de CO2-reductie net als bij het gebruik van de dieselvervanger HVO (hydrotreated vegetable oils) 80% of meer bedragen.
De nieuwe regeling betreft een compensatie van 18,7 eurocent per kilogram LNG voor de jaren 2020 en 2021. Dit maakt het rijden op LNG aantrekkelijker en hierdoor wordt de transitie naar bio-LNG gestimuleerd. De subsidieregeling gaat in op 1 januari 2020 en sluit op 31 december 2021. Daarna houdt de regeling op te bestaan. De totale beschikbare subsidiepot is € 8 miljoen. Het teruggavebedrag van 18,7 eurocent wordt per 1 januari 2020 direct in de pompprijs verrekend door alle tankstation-eigenaren/-exploitanten.
Bron: Nationaal LNG Platform 11-12-2019
Diensten
Ons kantoor
Online producten
Contact
3771 AJ Barneveld
Tel: (0342) 46 25 25
info@burgersaccountants.nl