Vanaf 2020 wordt er structureel € 200 miljoen meer betaald aan bpm door de invoering van een nieuwe uitstoottest voor personenauto’s. Dat zou blijken uit onderzoek van KPMG in opdracht van RAI Vereniging en Bovag. Volgens het ministerie van Financiën is niet de nieuwe uitstoottest oorzaak van een hogere bpm-opbrengst, maar grotere en vervuilender auto’s.
Staatssecretaris Snel van Financiën heeft toegezegd vanaf 1 juli 2020 de bpm-tabel op de nieuwe waarden aan te passen, zodat autokopers uiteindelijk niet duurder uit zouden zijn. Tot die tijd is er sprake van een overgangsperiode. In die overgangsperiode gaat er ruim € 600 miljoen extra bpm naar de schatkist, berekent KPMG. Maar ook na de overgangsperiode wordt er per auto meer bpm betaald dan nu, concluderen RAI en Bovag op basis van het onderzoek van KPMG. Bovag en RAI willen nu dat de aangekondigde bpm-tabellen worden aangepast. Ze willen ook dat de meeropbrengst wordt gecompenseerd.
Volgens een woordvoerder van het ministerie van Financiën klopt de interpretatie van RAI en Bovag niet. Zij blijven bij het standpunt dat de bpm-opbrengst niet enkel stijgt als gevolg van de nieuwe meetmethode. Het ministerie baseert zich daarvoor op onderzoek van TNO, in opdracht van het kabinet. Uit dit onderzoek blijkt dat de bpm-opbrengst sinds 2017 stijgt doordat auto’s groter en vervuilender zijn en meer CO2 uitstoten.
Bron: RTLZ 29-10-2019

Volgens de geheimhoudingskamer van Hof Den Bosch verhindert de geheimhoudingsplicht niet dat de inspecteur stukken uit zijn dossier, afkomstig van de Nationale Recherche, overlegt. Wel mag hij die stukken schonen op gegevens van derden.
Een vennootschap kreeg voor ruim € 13 miljoen een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd. Onderzoek van de Nationale Recherche had uitgewezen dat de onderneming via meerdere websites internetcasino’s exploiteerde gericht op de Nederlandse markt.
De vennootschap tekende tegen de aanslag bezwaar en beroep aan. Nadat Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep had afgewezen ging de gokondernemer in hoger beroep. Bij het hof vraagt ze om overlegging van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur beriep zich voor de stukken uit het dossier van de Nationale Recherche die afkomstig waren uit de administratie van een payment provider op zijn geheimhoudingsplicht. De stukken werden daarop voorgelegd aan de geheimhoudingskamer van Hof Den Bosch.
Volgens de geheimhoudingskamer vormt de geheimhoudingsplicht van de inspecteur op grond van de Algemene wet rijksbelastingen geen gewichtige reden om de betreffende stukken niet te overleggen. De belastingrechter heeft de mogelijkheid de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde (gewichtige) redenen af te wegen tegen het belang van een belanghebbende bij kennisneming van die stukken. De geheimhoudingverplichting van de inspecteur rechtvaardigde daarom niet zonder meer geheimhouding van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken. De geheimhoudingskamer verwerpt het standpunt van de inspecteur dat de stukken niet verstrekt hoefden te worden omdat deze op grond van zijn geheimhoudingsplicht moesten worden geheimgehouden, voor zover in die stukken gegevens over de onderneming van de belanghebbende waren opgenomen. De inspecteur mocht de gegevens van derden schonen. De geheimhoudingskamer oordeelt dat de inspecteur vijf (eventueel geschoonde) stukken alsnog moet verstrekken.
Bron: Hof Den Bosch 12-07-2019 (publ. 25-10-2019)

Op Internetconsultatie.nl is het conceptwetsvoorstel gepubliceerd betreffende het minimumtarief voor zzp’ers en de zelfstandigenverklaring: de Wet minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring.
Het minimumtarief voor zelfstandigen en de zelfstandigenverklaring zijn twee onderdelen uit de voorstellen die door het kabinet waren aangekondigd ter vervanging van de Wet DBA. De maatregelen moeten per 1 januari 2021 in werking treden.
Het minimumtarief van € 16 per uur richt zich op de onderkant van de zzp-markt. Het minimumtarief moet voorkomen dat zzp’ers voor een tarief werken waar ze niet van kunnen leven of waarmee ze onvoldoende verdienen om zich te verzekeren of om te sparen voor slechtere tijden. Het minimumtarief geldt zowel bij zakelijke klanten als in geval van particuliere klanten. Het minimumtarief zal gelden voor alle uren die een zzp’er aan een opdracht besteedt. Hierbij is ermee rekening gehouden dat gemiddeld een derde van de tijd wordt besteed aan overige werkzaamheden (o.a. administratie). Het tarief is exclusief directe kosten voor een klus (bijvoorbeeld materiaal).
De zelfstandigenverklaring is bedoeld voor zzp’ers die tegen een hoog tarief van meer dan € 75 per uur werken. Zij krijgen de mogelijkheid om onder voorwaarden een zelfstandigenverklaring te gebruiken. Hiermee kunnen ze vooraf met hun opdrachtgever afspreken dat ze als zelfstandige werken. Om de zelfstandigenverklaring te kunnen gebruiken, is een inschrijving bij de Kamer van Koophandel nodig. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, lopen opdrachtgevers maximaal een jaar geen risico op naheffing loonheffing. Ook biedt de zelfstandigenverklaring zekerheid over arbeidsrechtelijke gevolgen, pensioen en cao-bepalingen.
Tot en met 9 december 2019 is het mogelijk om op internetconsultatie.nl te reageren op het conceptwetsvoorstel.
Bron: Min SZW 28-10-2019

De organisaties voor primair en voortgezet onderwijs pleiten voor een duurzame upgrade van schoolgebouwen. Goed onderwijs vraagt volgens hen om goede schoolgebouwen, maar de kwaliteit van de onderwijshuisvesting schiet nogal eens tekort.
In een opiniestuk in de Volkskrant stellen Rinda den Besten (PO-Raad), Paul Rosenmoller (VO-raad) en Bernard Wientjes (Bouwagenda) dat onderwijs en de bouw klaar zijn om schoolgebouwen te upgraden naar de maatstaven van deze tijd. Draagvlak onder leerlingen, ouders en leerkrachten is er genoeg. Maar er is meer nodig: centrale regie, samenwerking, kennis én geld.
De gemiddelde leeftijd van een schoolgebouw is 40 jaar, het binnenklimaat van 80 procent van de scholen is matig tot slecht en gebouwen zijn niet meer toegerust op moderne toepassingen. De financiering van schoolgebouwen zit ingewikkeld in elkaar. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor nieuwbouw en uitbreiding en schoolbesturen voor het onderhoud. Door lange termijn plannen te maken voor onderwijshuisvesting kan er geld bespaard worden. Uiteenlopende belangen maken dit echter vaak complex.
”Aan ambities geen gebrek” schrijven Den Besten, Rosenmöller en Wientjes in de Volkskrant. ”De sector geeft aan in 2050 haar CO2-uitstoot met 95 procent teruggebracht te willen hebben.” Verbeterde wetgeving en samenwerking tussen het onderwijs, gemeenten en de bouwsector is daarbij van groot belang. Zij roepen het kabinet daarom op om bij de plannen om een investeringsfonds in te richten om een boost te geven aan de economie, te investeren in schoolgebouwen.
Bron: PO-raad 28-10-2019

Per 1 januari 2020 wordt de maximale duur voor partneralimentatie verkort. De Wet herziening partneralimentatie treedt dan in werking.
De hoofdregel wordt dat de alimentatieduur gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren. Als duur van het huwelijk geldt de periode van de huwelijksdatum tot de datum indiening echtscheidingsverzoek.
Op de hoofdregel zijn drie uitzonderingen, waarin van een langere alimentatieduur sprake kan zijn. Indien het huwelijk langer dan vijftien jaar heeft geduurd en de leeftijd van de alimentatiegerechtigde is minder dan tien jaar verwijderd van de AOW-leeftijd op het moment dat het echtscheidingsverzoek wordt ingediend, dan eindigt de duur als de alimentatiegerechtigde de AOW-leeftijd bereikt. Een ander uitzondering betreft eveneens een huwelijk dat langer dan vijftien jaar heeft geduurd, maar waarbij de alimentatiegerechtigde meer dan tien jaar is verwijderd van de AOW-leeftijd. Indien de in dat geval de alimentatiegerechtigde is geboren op of voor 1 januari 1970 is de maximale alimentatieduur tien jaar. De derde uitzondering betreft de situatie waarbij het jongste uit het huwelijk geboren kind jonger dan twaalf jaar is. De alimentatieduur eindigt dan op het moment dat het jongste kind twaalf jaar oud wordt. De maximale termijn is in dat geval dus twaalf jaar.
Bron: MJ&V 21-10-2019

De afgelopen tien jaar is de belastingdruk van grote bedrijven in Nederland steeds verder gedaald. De effectieve belastingdruk daalde van 22,9% in 2008 naar 17,1% in 2017, terwijl het nominale tarief vrijwel onveranderd bleef. Dat concludeert het CBS na onderzoek in opdracht van de Tweede Kamer.
Uit het onderzoek blijkt dat vanaf 2015 de belastingdruk lager is naarmate het balanstotaal groter is. Zo betaalden bedrijven met een vermogen tussen de € 40 mln en € 100 mln in 2017 effectief 20,6% winstbelasting. Voor ondernemingen met een balanstotaal van meer dan € 500 mln bedroeg de belastingdruk 16,2%.
Het onderzoek bevat een benadering van de effectieve belastingdruk voor verschillende groepen ondernemingen op basis van hun resultatenrekening zoals deze wordt gerapporteerd aan het CBS. Op basis daarvan is het mogelijk te corrigeren voor zaken als resultaten uit binnenlandse en buitenlandse groepsmaatschappijen en deelnemingen, maar die correctie vormt slechts een benadering van de fiscale werkelijkheid en de mogelijkheden die de fiscaliteit biedt. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om te corrigeren voor de invloed van zaken als carry back en carry forward, rulings (afspraken met de Belastingdienst), latente belastingvorderingen en -schulden, incidentele grote aftrekposten, concernfinanciering en overnames gedurende een lopend boekjaar. Daardoor kan er een verschil bestaan tussen de daadwerkelijk afgedragen vennootschapsbelasting en het bedrag dat volgt als het belastingtarief wordt toegepast op de grondslag.
Bron: CBS 23-10-2019

Brengt een makelaar of een andere dienstverlener aan consumenten een courtage in rekening, dan moet duidelijk worden vermeld of dit inclusief of exclusief btw is. Wordt er niet vermeld dat een bedrag exclusief btw is, dan riskeert de dienstverlener dat de consument de btw niet hoeft te betalen.
Een man wil zijn woning, nadat hij is verhuisd naar een andere woning, verhuren. Voor het vinden van een huurder schakelt hij een verhuurbedrijf in. Dit bedrijf rekent voor het vinden van een geschikte huurder een courtage van 8% van de huurprijs voor maximaal één jaar, met een minimum van € 800. Deze courtage staat vermeld in de bemiddelingsovereenkomst tussen de man en het verhuurbedrijf. Alleen in de algemene voorwaarden van het verhuurbedrijf staat dat over de courtage 21% btw in rekening wordt gebracht. Na het vinden van een huurder berekent het verhuurbedrijf 21% btw over de courtage. De man is het hier niet mee eens en start een beroepsprocedure om de bemiddelingsovereenkomst te laten vernietigen
Rechtbank Amsterdam stelt vast dat het hier niet gaat om een professionele verhuurder, maar om een consument. Hij verhuurt immers alleen zijn voormalige eigen woning. Het verhuurbedrijf is daarentegen wel een professionele partij en daardoor verplicht zijn klanten essentiële informatie te verstrekken, waaronder de prijs inclusief belasting. Door in de bemiddelingsovereenkomst geen melding te doen van de btw-heffing is hier sprake van een oneerlijke handelspraktijk. De rechtbank vindt vernietiging van de bemiddelingsovereenkomst te ver gaan, maar oordeelt dat het verhuurbedrijf de btw over de courtage moet terugbetalen aan de man.
Bron: Rb. Amsterdam 11-10-2019 (publ. 18-10-2019)

Vorig jaar zijn er 13.000 nieuwe woningen ontstaan door transformatie van een bestaand gebouw. Dit was bijna 14% van het aantal nieuw gecreëerde woningen. De belangrijkste doelgroep van de aldus gecreëerde woningen zijn vooral jongeren en alleenstaanden.
Bij transformatie van een bestaand gebouw wordt bijvoorbeeld een kantoor, winkel of schoolgebouw omgevormd tot woningen. Meestal betreft dit kleinere wooneenheden met ieder een aparte toegang en eigen voorzieningen, zoals een keuken en een badkamer. De gemiddelde oppervlakte van dergelijke woningen is 50 vierkante meter. 43% heeft een oppervlakte van minder dan 50 vierkante meter en ruim een kwart een oppervlakte van 50 tot 75 vierkante meter.
De meeste woningtransformaties werden gerealiseerd in voormalige kantoorgebouwen. In totaal ging het om bijna 5.500 nieuwe woningen (42% van alle woningtransformaties in 2018). Circa 21% van de transformatiewoningen werd gevestigd in voormalig maatschappelijk vastgoed, zoals voormalige ziekenhuizen of scholen.
Het overgrote deel van de getransformeerde woningen betreft huurwoningen. Voor zover het eigendom bekend is, betreft dit voor 10% corporatiewoningen, 78% is eigendom van verhuurders anders dan corporaties. De rest zijn koopwoningen.
Van de in 2018 gecreëerde transformatiewoningen is 59% bewoond. Dit betreft vooral eenpersoonshuishoudens (61%) en paren zonder thuiswonende kinderen (27%). In tegenstelling tot andere huishoudtypen steeg het aandeel paren zonder thuiswonende kinderen. Dit was in 2017 nog 23%. De meeste hoofdbewoners van transformatiewoningen zijn jongeren in de leeftijd van 18 tot en met 27 jaar (47%). Ongeveer een derde van de bewoners is tussen 28 en 45 jaar. Ouderen vanaf 67 jaar wonen aanzienlijk minder vaak in transformatiewoningen (6%).
De meeste transformatiewoningen zijn te vinden (middel)grote steden, met Amsterdam, Den Haag en Eindhoven als koplopers. Dit past bij het beeld dat deze steden met name jongeren en alleenstaanden aantrekken die naar de steden komen voor opleiding, werk of stedelijke voorzieningen.
Bron: CBS 23-10-2019

Een echtpaar probeert met een verhuurconstructie in VOF-verband (een deel van) de btw van hun in 2001 opgeleverde woning terug te halen. De opzet mislukt. Niet aannemelijk is gemaakt dat de onroerende zaak daadwerkelijk was bestemd voor een btw-belaste economische activiteit.
Een echtpaar vormde samen een VOF waarvan de economische activiteit bestond uit de verhuur van enkele kamers van het woonhuis van het echtpaar aan hun beider zoons. Voor die verhuur werd over de jaren 2007 tot en met 2011 btw-aangifte gedaan waarbij over die jaren een bedrag € 20.960 aan btw werd teruggevraagd. De verhuurinkomsten waren aangegeven als omzet en de kosten als voorbelasting. De inspecteur stelt een boekenonderzoek in, waarna hij stelt dat kamerverhuur geen btw-belaste prestatie is. Over de huurinkomsten is de VOF dus geen btw verschuldigd en de btw over de kosten kunnen dus niet in aftrek worden gebracht.
De VOF gaat tegen de naheffingsaanslag in beroep. Gesteld wordt dat de zonen als kostwinnaars worden beschouwd. Verder wordt aangevoerd dat uit een rapport van een boekenonderzoek in 2001 bleek dat het de Belastingdienst duidelijk was welke activiteiten de VOF uitoefende en dat dit bekend was bij de inspecteur.
Zowel Rechtbank Zeeland-West-Brabant als in hoger beroep Hof Den Bosch gaan niet mee met het betoog van de VOF. Niet aannemelijk is gemaakt dat de onroerende zaak was bestemd voor een met btw-belaste economische activiteit en dat die na de oplevering daadwerkelijk voor dat zakelijke doel in gebruik was genomen. Volgens de rechtbank had de VOF niet aannemelijk gemaakt dat de zonen een vergoeding hadden betaald voor de huur en/of kostgangerschap, dat het kostgangerschap uit meer zou hebben bestaan dan de verhuur van gedeelten van de onroerende zaak en dat de verhuur en/of het verstrekken van kostgangerschap plaatsvonden in het economische verkeer. Ook slaagt volgens de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel niet: de inspecteur had in 2001 geen bewust standpunt ingenomen dat sprake was van ondernemerschap. In zijn rapport had de inspecteur kort verwezen naar de verhuur van een deel van de onroerende zaak aan de zonen maar hierin werd geen standpunt ingenomen over de vraag of dit ondernemerschap voor de btw opleverde. Voor de inkomstenbelasting had de inspecteur de verhuur vanaf 2007 al niet meer aangemerkt als bron van inkomen. Hof Den Bosch bevestigd dit oordeel van de rechtbank.
Bron: Hof Den Bosch 7-06-2019 (publ. 18-10-2019)

In 2018 gebruikte 7% van de bedrijven robots. Vooral bedrijven in de industrie en researchinstellingen maakten gebruik van bijvoorbeeld lasrobots of zelfsturende voertuigen in magazijnen. Andere relatief nieuwe ICT-toepassingen als cloud-computing en 3D-printing hebben eveneens hun weg gevonden in het Nederlandse bedrijfsleven.
De cijfers komen uit een enquête van CBS onder bedrijven met tien of meer werkzame personen. Niet alle bedrijfstakken behoren tot de onderzoekspopulatie; de landbouw valt hier bijvoorbeeld niet onder.
In de industrie zette 29% van de bedrijven een industriële of service robot in. Ook researchinstellingen gebruikten relatief vaak robots (13%). In andere bedrijfstakken zoals in de onroerend goed branche, horeca en ICT-gerelateerde bedrijfstakken werd maar zeer beperkt gebruikgemaakt van robots in het bedrijfsproces.
In de industrie, de bedrijfstak waarin robots het meest werden ingezet, had de ingebruikname ervan vaak geen effect op het aantal banen. Desalniettemin hadden robots bij een kwart van de industriële bedrijven die robotica gebruikten gevolgen voor het aantal banen. Bij researchinstellingen (onderdeel van de bedrijfstak Advies en onderzoek) zorgde het gebruik van robots juist ervoor dat er meer banen bij kwamen dan er verdwenen. Robotica kwam het vaakst voor bij middelgrote bedrijven (18%). Bij de bedrijven met 10 tot 20 werkzame personen zette 4% een industriële of service robot in.
In 2018 maakte 49% van de bedrijven gebruik van de cloud. Twee jaar eerder gold dit voor 35% van de bedrijven. De meest gebruikte vormen van cloud-computing zijn database hosting en opslag van bestanden (als clouddienst). Beide clouddiensten werden in 2018 door 35% van de bedrijven gebruikt. Het gebruik van rekenkracht voor software van het bedrijf in de cloud kwam het minst vaak voor. Grotere bedrijven maken verhoudingsgewijs vaker gebruik van de cloud (78%) dan kleinere bedrijven (46%). Koplopers in cloudgebruik zijn bedrijven in de bedrijfstak informatie en communicatie.
In 2017 werd door 5% van de bedrijven gebruikgemaakt van 3D-printen. 1 op de 5 researchinstellingen gebruikte 3D-printing. Ook bij bedrijven in de industrie werd relatief veel aan 3D-printing gedaan (11%). Bij grote bedrijven(meer dan 500 werkzame personen) maakte 1 op de 10 bedrijven gebruik van een 3D-printer, terwijl dit 3% bedroeg bij kleinere bedrijven (10 tot 20 werkzame personen). 3D-printing werd vooral gebruikt voor het maken van prototypes of modellen. Voor 17% van alle researchinstellingen was dit de reden om gebruik te maken van een 3D-printer.
Bron: CBS 18-10-2019