Sluit een werkgever een verzekering af voor zijn werknemers, dan zijn de eventuele uitkeringen hieruit in principe belast. Dit is echter niet het geval indien de werkgever bij het afsluiten van de polis niet heeft gehandeld als werkgever.
Een lid van de vrijwillige brandweer raakt tijdens bluswerkzaamheden gewond. Aan het ongeval houdt hij blijvend letsel over. Hij ontvangt vervolgens letselschade-uitkeringen uit een ongevallenverzekering die op grond van een cao door de veiligheidsregio, de organisatie die verantwoordelijk is voor de brandweer, was afgesloten. Volgens de Belastingdienst zijn deze uitkeringen belast loon. De man stelt dat deze uitkeringen maatschappelijk niet worden gezien als beloning en dus geen loon vormen.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat vergoedingen die niet naar algemene maatschappelijk opvattingen als beloningsvoordeel worden ervaren toch tot het loon kunnen behoren. Dit is het geval als de gerechtigde zulke vergoedingen ontleent aan een rechtspositionele regeling of afspraken in de arbeidsovereenkomst. Deze situatie doet zich hier voor. Maar hier is eveneens sprake van een uitzondering op de hoofdregel. De veiligheidsregio heeft namelijk de ongevallenverzekering niet in haar hoedanigheid van werkgever afgesloten, maar als uitvoerder van haar publieke taak: het beschermen tegen risico’s van rampen en crises. Dit blijkt mede uit de omstandigheid dat de polisdekking uitsluitend ziet op activiteiten die betrekking hebben op de (in)directe brandweertaken. De rechtbank oordeelt daarom dat de letselschade-uitkeringen in dit geval geen belast loon zijn.
Bron: Rb. Noord-Nederland 3-09-2019 (publ. 8-10-2019)
Inclusief personeelsbeleid heeft, ondanks de economische groei, geen hoge prioriteit bij werkgevers. Werkgevers vinden thema’s als inclusieve arbeidsmarkt en duurzame inzetbaarheid wel belangrijk, maar er worden niet altijd concrete maatregelen genomen. Dit blijkt uit de SCP-studie ‘Arbeidsmarkt in kaart: werkgevers – editie 2’.
Een gunstige economische situatie is een voedingsbodem voor investeringen van werkgevers in duurzame inzetbaarheid en een inclusieve arbeidsmarkt. Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau is er echt er op dit vlak nog winst te behalen. Werkgevers voelen zich vaak wel verantwoordelijk, maar nemen niet altijd concrete maatregelen of er wordt gewacht op de overheid. De gunstige economische situatie zorgt ook voor knelpunten, zoals de krapte op de arbeidsmarkt het hogere werkdruk.
De meeste werkgevers vinden het hun verantwoordelijkheid om de combinatie arbeid en zorg te ondersteunen en dit aandeel neemt licht toe (van 77% naar 81% in de periode 2011-2017). Bijna de helft (45%) van de organisaties heeft thuiswerkers. Dit steeg in de periode 2003-2011 sterk, van 19% naar 45%, maar bleef daarna constant. Flexibel werken is niet in alle werksituaties mogelijk en verschilt tussen sectoren. In de sectoren overheid en zakelijke dienstverlening komt thuiswerken en zelf begin- en eindtijden bepalen het vaakst voor. Ook hangt het af van het functieniveau of deeltijdwerk mogelijk is.
Mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen, heeft bij veel werkgevers nog geen hoge prioriteit. Twee derde van de werkgevers voelt zich (enigszins) verantwoordelijk om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, maar dit wil nog niet zeggen dat ze ook plekken creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Slechts 11% van de werkgevers denkt in de komende twee jaar (meer) mensen uit deze doelgroep in dienst te nemen.
De meeste werkgevers vinden dat 55-plussers even goed (of beter) functioneren als jongere werknemers. Wel vindt ruim een vijfde dat de productiviteit van 55-plussers lager ligt dan hun loonkosten rechtvaardigen. In het personeelsbeleid nemen ontlastende maatregelen (zoals minder uren werken) af, terwijl ontwikkelmaatregelen (zoals scholing) constant blijven. Ook zijn er steeds minder regelingen voor vervroegd uittreden.
Bron: SCP 9-10-2019
In 2018 zijn er in totaal 160.000 klachten binnengekomen bij aanbieders van verzekeringen. De klachten betroffen zowel particuliere als zakelijke verzekeringen. Het merendeel van de klachten betreft de twintig grootste aanbieders. Bijna de helft van de klachten had betrekking op zorgverzekeringen.
Voor het eerst hebben aanbieders van verzekeringen aan AFM een rapportage gestuurd van de klachten die bij hen binnenkomen. Deze klachtenrapportage geeft het aantal geregistreerde klachten per fase van de dienstverlening weer. De klachtenrapportage zegt niets over of een klacht gegrond was en hoe deze is afgehandeld. De rapportage betreft aanbieders van verzekeringen met een Nederlandse vergunning en buitenlandse aanbieders met een bijkantoor in Nederland.
Het merendeel (90%) van alle 160.000 unieke klachten bleek afkomstig van 20 van de 178 verzekeraars, die qua premieomvang en aantal polissen de grootste van alle marktpartijen zijn. Bijna de helft van het aantal gerapporteerde klachten was afkomstig uit de (grootste) deelmarkt zorg. Daarna volgen de deelmarkten schade (58.000 klachten) en leven (27.000 klachten).
Deze eerste rapportage fungeert als een nulmeting. De AFM zal aanbieders van verzekeringen elk jaar vragen om informatie over lopende, ontvangen en afgesloten klachten te rapporteren. De jaarlijkse klachtenrapportage moet AFM helpen bij het efficiënter en effectiever maken van het toezicht. AFM zal de gegevens ook delen met de Europese pensioen- en verzekeraarstoezichthouder EIOPA voor het jaarlijkse Consumer Trends Report.
Bron: AFM 3-10-2019
Een werkneemster stelt dat zij in Nederland niet belasting- en premieplichtig was omdat ze haar werkzaamheden deels in het buitenland verrichtte, maar hiervoor leverde zij volgens Hof Den Bosch nog geen begin van een bewijs.
Een werkneemster was in 2011 woonachtig in België. Sinds 1999 werkt zij als redactrice van een tijdschrift bij een in Nederland gevestigde uitgeverij. De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 32 uur per week. Niet vermeld is waar zij die arbeid moet verrichten.
Over haar salaris houdt de werkgever loonheffing in. In haar aangifte IB/PVV over 2011 stelt de redactrice dat zij niet belasting- en premieplichtig is in Nederland omdat zij een deel van haar tijd in het buitenland werkte. De inspecteur is het hier niet mee eens en het geschil wordt voorgelegd aan de rechter.
Hof Den Bosch oordeelt in navolging van Rechtbank Zeeland West-Brabant dat de redactrice belasting- en premieplichtig is in Nederland. Niet in geschil is dat zij moet worden aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Toepassing van de redelijke verdeling van de bewijslast heeft, naar het oordeel van het hof, tot gevolg dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat zij in Nederland heeft gewerkt. Volgens het hof maakt de inspecteur aannemelijk dat de redactrice in het kader van haar dienstbetrekking de werkzaamheden heeft verricht in Nederland. Zij maakt het tegendeel niet aannemelijk. Het hof stelt daarbij vast dat zij geen begin van bewijs heeft geleverd met betrekking tot haar stelling dat zij in het kader van haar dienstbetrekking werkzaamheden in het buitenland heeft verricht. Ook haar stelling dat zij in België aangifte personenbelasting heeft gedaan, overtuigt het hof niet. Ook voor deze stelling heeft zij geen bewijsstukken overgelegd. De conclusie is dat zij in Nederland belasting- en premieplichtig is.
Bron: Hof Den Bosch 2-05-2019 (publ. 20-09-2019)
De gemachtigde van een dga meldt aan de Belastingdienst dat in een bepaald jaar is besloten tot kwijtschelding van de rente die de dga verschuldigd was over een lening van zijn bv. Volgens de dga was dit echter in een later jaar, maar hij laat het na dit met bewijsstukken te onderbouwen. als hij van mening is dat de kwijtschelding in een ander jaar heeft plaatsgevonden.
Een dga had in 2014 een schuld van € 5,1 miljoen aan zijn bv. Die bracht € 54.940 aan rente over die schuld aan haar dga in rekening. Deze rente bleef de dga in eerste instantie schuldig, later schold de bv de rente kwijt. In geschil bij Hof Den Haag is of de kwijtschelding kwalificeert als inkomen uit aanmerkelijk belang. Het hof oordeelt dat de dga een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang heeft genoten als het besluit tot kwijtschelding in 2014 is genomen.
De brief van de gemachtigde van de dga vermeldde dat in 2014 het besluit tot kwijtschelding was genomen. De dga stelt echter dat het besluit in 2016 is genomen. Het hof vindt dat de dga deze stelling nader had moeten onderbouwen met stukken. Dat heeft de dga niet gedaan. De dga vindt voorts dat de inspecteur niet kan navorderen, omdat deze niet over een nieuw feit beschikt. Het hof verwerpt deze stelling. De dga had het grootste deel van de schuld aan de bv in box 3 in zijn aangifte opgenomen. Dat betekent dat voor de inspecteur de verschuldigde rente niet zichtbaar was in de aangifte. Daarbij komt dat het saldo van de lening behoorlijk schommelde. Dus de wijziging van het saldo van de lening kwam ook door andere oorzaken dan het bij- of afboeken van de rente. Verder zijn er volgens het hof ook geen feiten die de inspecteur aanleiding hadden moeten geven te twijfelen over de ingediende aangifte. Ook het beroep van de dga op dwaling wijst het hof af. De dga handelde in zijn hoedanigheid van debiteur van de vordering en in zijn hoedanigheid van bestuurder en enig certificaathouder van de bv. Hij moest zich bewust zijn geweest dat kwijtschelding niet zakelijk was.
Bron: Gerechtshof Den Haag 18 september 2019
Op 17 september oordeelde de rechter dat Amsterdam niet op de vingers getikt hoeft te worden voor de introductie van de ja/ja sticker op brievenbussen.
Eerder besloot de gemeenteraad tot de introductie van deze sticker om het ongewenst bezorgen van gratis folders in te dammen. Dat benadeelt de retail die folders verspreidt enorm. Alleen waar een sticker op de brievenbusklep prijkt, mag nu nog een folder bezorgd worden.
INretail wil een landelijke en uniforme regeling. “Daar moeten gemeenten en ondernemers allebei mee uit de voeten kunnen. Er moet duidelijkheid komen waar nu chaos heerst. Allerlei lokale besluiten zorgen voor verschillende regels en retailers die drukwerken willen verspreiden weten niet meer waar ze aan toe zijn.”
Onoverzichtelijkheid
Nu de rechter zich heeft uitgesproken over de situatie in Amsterdam stijgt de kans dat ook andere gemeenten maatregelen gaan nemen. En dat vergroot de onoverzichtelijkheid en maakt daarom een landelijke regeling nodig, vindt INretail. Utrecht, Rotterdam, Nijmegen hebben al laten weten ook over te willen stappen naar de ja/ja-sticker.
Ban op gratis huis-aan-huis blad?
Meerdere gemeenten willen zelfs zo ver gaan dat ook de gratis huis-aan-huis weekbladen alleen maar door de brievenbus mogen als daar een JA-sticker op zit. Dat vindt INretail veel te ver gaan, want het zijn vaak de kleinere mkb-bedrijven die in deze bladen adverteren. Het zou wel eens de doodsteek kunnen worden voor gratis wekelijkse huis-aan-huis krant.
Bron: Inretail 30-09-2019
Een huurwoning is geen verpleeginrichting en kan ook niet op één lijn worden gesteld met een ziekenhuis of andere inrichting waarin zorg wordt verstrekt. Huur van een woning vanwege chronische rugklachten kan dan ook niet tot aftrek van specifieke zorgkosten leiden.
Een vrouw leeft met haar drie kinderen gescheiden van haar partner. De partner woont in een huurwoning. Chronische rugklachten zijn de reden dat de partner niet met zijn gezin kan samenwonen. De vrouw verzorgt haar partner in de huurwoning en zo nodig brengt zij haar partner ook naar het ziekenhuis. In de aangifte inkomstenbelasting claimt zij aftrek van specifieke zorgkosten voor de betaalde huur en overige kosten van de woning. Het verblijf van de partner is volgens haar vergelijkbaar met verblijf in een ziekenhuis of andere inrichting waarin zorg wordt verleend. De inspecteur is het hier niet mee eens. In hoger beroep stelt de vrouw dat de partner door de chronische rugklachten genoodzaakt is elders te gaan wonen.
Het hof oordeelt dat de huurwoning niet is aan te merken als een verpleeginrichting in de strikte betekenis van het woord. Een dergelijke woning is ook niet op één lijn te stellen met een ziekenhuis of andere inrichting waarin zorg wordt verleend zoals bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Ook is de door de vrouw geboden verzorging en begeleiding van haar partner niet van medische aard. Aftrek van specifieke zorgkosten voor de betaalde huur en overige kosten van de huurwoning is dus niet mogelijk.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-09-2019
Het kabinet wil de aftrekbaarheid van opleidingskosten bij de berekening van de transitievergoeding verruimen. Ook opleidingskosten voor een andere functie bij dezelfde werkgever moeten onder voorwaarden in aftrek kunnen worden gebracht bij de berekening van de transitievergoeding.
Inzetbaarheidskosten zijn volgens het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding nu onder voorwaarden aftrekbaar bij de berekening van de transitievergoeding indien zij zijn gemaakt voor activiteiten ter bevordering van de inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever, tenzij de verworven kennis en vaardigheden zijn aangewend om een functie bij de werkgever uit te oefenen.
Het kabinet wil dat werknemers zich blijven ontwikkelen tijdens hun loopbaan. Om werkgevers te stimuleren hieraan bij te dragen wil het kabinet de aftrekbaarheid van opleidingskosten uitbreiden naar kosten die hun medewerkers maken voor een opleiding voor een andere functie binnen hetzelfde bedrijf. Eind vorig jaar had het kabinet al een aanpassing van het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding ter consultatie voorgelegd. Dit heeft nu geresulteerd in een aangepast besluit dat voor advies naar de Raad van State is gestuurd. De bedoeling is dat het aangepaste besluit per 1 januari 2020 in werking treedt.
Bron: Min SZW 27-09-2019
MKB-Nederland en VNO-NCW hebben een meldpunt ingesteld voor ondernemers die in de problemen komen door de stikstofuitspraak. De meldingen moeten resulteren in een zwartboek voor de overheid.
De ondernemersorganisaties vinden dat schade zoals door de stikstofuitspraak niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend; ondernemers moeten hiervoor worden gecompenseerd. Door de zogenoemde PAS-uitspraak van de Raad van State dreigen miljarden aan investeringen niet door te gaan. Ondernemers kunnen via het mailadres stikstof@vnoncw-mkb.nl aan de ondernemersorganisaties melding doen indien zij door de stikstofuitspraak zijn getroffen. De ondernemersorganisaties onderzoeken ook de mogelijkheid tot juridische stappen tegen de staat om de vergunningverlening uit het slop te trekken én hoe individuele bedrijven kunnen worden gecompenseerd.
Sinds de uitspraak op 29 mei 2019 zijn al duizenden projecten en initiatieven in de problemen gebracht. MKB-Nederland en VNO-NCW hebben een Taskforce STIKSTOF opgericht, die zoekt naar oplossingen en informatie verschaft.
Bron: MKB-Nederland 13-09-2019
De uitkeringslasten voor ex-werknemers waarop de zogenoemde no-riskpolis van toepassing is worden niet meegenomen bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas voor een werkgever. Een werkgever moet wel kunnen aantonen dat de no-riskpolis van toepassing.
Een werkgever heeft over de jaren 2016 tot en met 2018 beschikkingen gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) ontvangen. Volgens de werkgever zijn bij die beschikkingen ten onrechte de uitkeringslasten van uiteindelijk nog vijf (voormalig) werknemers aan hem toegerekend. In geschil voor de rechtbank is of de uitkeringslasten terecht aan de werkgever zijn toegerekend of dat ten aanzien van de (voormalig) werknemers een zogenoemde no-riskpolis van toepassing was. De werkgever stelt zich op het standpunt dat er vanuit moet worden gegaan dat de no-riskpolis van toepassing is, zolang de inspecteur het tegendeel niet aannemelijk maakt.
De rechtbank is het niet eens met het standpunt van de werkgever. Het wel of niet van toepassing zijn van de no-riskpolis hangt namelijk af van de aard van de ziekmelding van de werkgever. Slechts enkele specifieke ziekengelduitkeringen vallen onder de no-riskpolis. Het ligt, volgens de rechtbank, op de weg van de werkgever (op wie de verplichting rust om een juiste ziekmelding te doen) om ten aanzien van desbetreffende werknemers feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij wegens de no-riskpolis recht hadden op ziekengeld. De bewijslast om aannemelijk te maken dat er een no-riskpolis van toepassing was ligt dan ook bij de werkgever. Dat het voor de werkgever mogelijk ingewikkeld is om (direct) een juiste ziekmelding te doen of een eerdere onjuiste ziekmelding te herstellen, maakt niet dat de bewijslast overgaat naar de inspecteur. Daar de werkgever alleen heeft gesteld dat er met betrekking tot desbetreffende (voormalig) werknemers een no-riskpolis van toepassing zou kunnen zijn, maar niets heeft aangedragen ter ondersteuning daarvan, slaagt niet in de op hem berustende bewijslast. Dat betekent dat de uitkeringslasten voor desbetreffende (voormalig) werknemers terecht aan hem zijn toegewezen.
Bron: Rb. Den Haag 12-09-2019
Diensten
Ons kantoor
Online producten
Contact
3771 AJ Barneveld
Tel: (0342) 46 25 25
info@burgersaccountants.nl