Financiële ondernemingen met een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kunnen niet altijd zonder meer samenwerken met freelancers en zzp’ers. Voor bepaalde werkzaamheden gelden er voorwaarden. De AFM geeft aan dat de vergunninghoudende onderneming altijd zélf verantwoordelijk moet blijven voor de werkzaamheden die andere personen namens haar verrichten.
Financiële ondernemingen die voor hun werkzaamheden moeten beschikken over een vergunning van AFM kunnen voor bepaalde werkzaamheden freelancers of zzp’ers inhuren. Voor werkzaamheden die vallen onder de vergunningplicht, is het echter niet toegestaan dat de freelancers of zzp’ers volledig zelfstandig werken onder de vergunning van de opdrachtgevende onderneming en dat deze onderneming hier geen controle over heeft. Ook is het niet toegestaan dat de betreffende freelancers of zzp’ers volledig variabel worden beloond. Hiermee wordt de wet overtreden en de AFM kan dan maatregelen nemen.
De AFM geeft aan dat voor de samenwerking tussen een vergunninghoudende onderneming en een freelancer of zzp’er de volgende voorwaarden gelden:

de freelancer of zzp’er handelt uitsluitend onder de naam en verantwoordelijkheid van de vergunninghoudende onderneming;
de freelancer of zzp’er beschikt zelf over de benodigde vakdiploma’s;
de betrouwbaarheid van de freelancer of zzp’er is vastgesteld met in ieder geval een verklaring omtrent gedrag en een faillissementscheck;
de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de vergunninghoudende onderneming dekt de werkzaamheden van de freelancer of zzp’er;
de freelancer of zzp’er wordt voor zijn of haar werkzaamheden uitsluitend betaald door de opdrachtgevende, vergunninghoudende onderneming en niet door hun cliënten;
de freelancer of zzp’er wordt beloond volgens hoofdstuk 1.7 van de Wet op het financieel toezicht.

De vergunninghoudende onderneming en de freelancer of zzp’er moeten de voorwaarden van hun samenwerking vastleggen in een overeenkomst.
Bron: AFM 23-07-2019

Vergeet een belastingplichtige voor de rechtbank om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase aan te kaarten, dan mag dat geen reden zijn om in hoger beroep bij het gerechtshof de proceskostenvergoeding te weigeren, omdat de belastingplichtige al bij de rechtbank om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase had kunnen vragen.
Een man dient een bezwaarschrift in tegen zijn WOZ-beschikking. Hij motiveert zijn bezwaar onder meer door een taxatierapport te laten opstellen. Naar aanleiding van het bezwaarschrift verlaagt de gemeente het bedrag van de WOZ-beschikking. Maar de man krijgt geen vergoeding voor de kosten van het taxatierapport. De man vindt dat de WOZ-beschikking verder omlaag moet en begint een beroepsprocedure. In de procedure voor de rechtbank komt de bezwaarkostenvergoeding niet aan de orde. Pas voor het hof vraagt de man om een vergoeding van de kosten van het taxatierapport. Het hof kent hem deze vergoeding toe, maar ziet geen reden om de man een vergoeding van de kosten van hoger beroep toe te kennen. Hij had immers al voor de rechtbank om de bezwaarkostenvergoeding kunnen vragen, zo redeneert het hof. Volgens de Hoge Raad is dit echter niet van belang. De man is in hoger beroep in het gelijkgesteld. Het hof had hem dan ook een proceskostenvergoeding moeten toekennen.
Bron: Hoge Raad 19-07-2019

De fiscale eenheid moet behouden blijven, nu er geen betere alternatieven op tafel zijn gekomen in een eerste consultatie voor een nieuwe groepsregeling. Dat schrijven VNO-NCW en MKB-Nederland in een reactie op een consultatie door het ministerie van Financiën.
Van de vier door Financiën voorgelegde opties kiezen de ondernemers voor behoud van de huidige regeling. Dit sluit fiscaal het beste aan bij de manier waarop een ondernemer kijkt naar zijn onderneming, namelijk als één economische entiteit. Ook uit een internationale vergelijking volgt dat het huidige Nederlandse systeem veruit het beste scoort op de kenmerken die voor ondernemers relevant zijn, zoals de uitvoerbaarheid, weinig administratieve lasten en fiscale neutraliteit.
VNO-NCW en MKB-Nederland zijn tegen afschaffing van de fiscale eenheid (één van de andere denkrichtingen in de consultatie), omdat dit het Nederlandse ondernemersklimaat op achterstand zet. Mocht er een alternatieve groepsregeling komen zoals de andere denkrichting van verlies- of winstoverdracht, dan moet dat eerst goed worden uitgewerkt om te kunnen beoordelen of zo’n regeling evengoed scoort. De voorgestelde andere alternatieven zijn niet aantrekkelijker voor ondernemers dan de huidige situatie.
Bron: VNO-NCW 26-07-2019

De omzet van Europese webwinkels in Nederland is in vijf jaar tijd gegroeid met ruim 150%. Het aandeel van deze webwinkels in de Nederlandse markt is echter nog beperkt; nog geen 2%.
In het eerste kwartaal van 2019 besteedden Nederlandse consumenten ongeveer € 390 miljoen (excl. btw) bij buitenlandse webwinkels in de Europese Unie. Dat is 15% meer dan in dezelfde periode vorig jaar. Over vijf jaar bedraagt de groei in online aankopen bij Europese webwinkels ruim 150%.
De internetverkopen van in Nederland gevestigde webwinkels waren in het eerste kwartaal van 2019 bijna 17% hoger dan in hetzelfde kwartaal een jaar eerder. Bij de Nederlandse internetverkopen kan onderscheid worden gemaakt tussen pure webwinkels en ‘multi-channelers’, winkels waarvan onlineverkoop niet de hoofdactiviteit is. De omzet van pure webwinkels in Nederland was in het eerste kwartaal van 2019 ruim 12% hoger dan in het eerste kwartaal van 2018. Bij de Nederlandse multi-channelers was de online-omzet bijna 24% hoger.
De aankopen van Nederlanders bij Europese webwinkels vormen een relatief klein deel van de consumptieve bestedingen. In 2018 ging het om nog geen 2% van de totale Nederlandse detailhandelsomzet. Het verschil tussen Nederlandse en buitenlandse webwinkels is voor een consument niet altijd goed te zien. Webwinkels zijn veelal in meerdere talen opgemaakt en buitenlandse webwinkels kunnen een Nederlandse versie hebben.
Bron: CBS 25-07-2019

Als de bestuurder van een bv het volledige bedrag van ontvangen afnemersbetalingen overmaakt naar zijn privérekening, veroorzaakt hij dat de bv de btw op de betaalde facturen niet kan afdragen en is er sprake van onbehoorlijk bestuur, zo blijkt uit een uitspraak van Hof Amsterdam. De Belastingdienst kan de bestuurder in zo’n geval aansprakelijk stellen.
De bestuurder van een bv boekte de bedragen die zijn bv ontving van afnemers grotendeels dan wel volledig over naar zijn privérekening. Later liet hij de afnemers rechtstreeks op zijn privérekening betalen. Hierdoor hield de bv net genoeg geld over om de lopende uitgaven te kunnen betalen, maar de verschuldigde btw kon niet worden afgedragen. Daarom stelde de ontvanger de bestuurder aansprakelijk voor de niet-afgedragen btw. Het hof oordeelde dat de ontvanger juist had gehandeld. Doordat de bestuurder ervoor had gezorgd dat de afnemersbetalingen grotendeels dan wel volledig op zijn privérekening waren beland, was er sprake van onbehoorlijk bestuur en was de bestuurder terecht aansprakelijk gesteld.
Bron: Hof Amsterdam 17-7-2019 (datum uitspraak: 16-4-2019)

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) wil onder bepaalde voorwaarden prijsafspraken tussen zzp’ers toestaan. Dat moet dan gaan om zzp’ers die ‘zij-aan-zij’ werken met gewone werknemers en met hun afspraken het door het kabinet aangekondigde minimumtarief voor de invoering daarvan al willen waarborgen.
Collectieve prijsafspraken tussen zzp’ers zijn meestal niet toegestaan, omdat prijsafspraken tussen ondernemingen al snel de concurrentie vervalsen, wat leidt tot hoger prijzen voor consumenten. De ACM geeft in een ‘concept-Leidraad tariefafspraken zzp’ers’ echter aan dat onder bepaalde voorwaarden een prijsafspraak tussen zzp’ers wel mogelijk is. Het moet dan gaan om zzp’ers die:

‘zij-aan-zij’ werken met werknemers en daardoor geen onderneming zijn in de zin van de Mededingingswet;
onderling afspreken het door het kabinet aangekondigde wettelijke minimumtarief voor de invoering daarvan al te waarborgen;
met hun opdrachtgevers gezamenlijk afspreken dat een hoger minimumtarief nodig is om op een bestaansminimum te komen.

Met deze conceptleidraad loopt ACM vooruit op het door het kabinet aangekondigde minimumtarief van € 16 per uur voor zzp’ers. Het kabinet wil dit minimumtarief in 2021 invoeren om zzp’ers aan de onderkant van de markt te beschermen tegen armoede en om te voorkomen dat ze voor een te laag tarief worden ingehuurd. De ACM wil in de periode tot de invoering van dit minimumtarief geen boetes te zullen opleggen bij afspraken tussen zzp’ers om dit minimumtarief nu al te realiseren.
Bron: ACM 23-07-2019

Na de zomer wordt bij de Raad van State een wetsvoorstel aangeboden dat moet zorgen voor eerlijke werving- en selectieprocedures en gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Het wetsvoorstel verplicht werkgevers tot een antidiscriminatiebeleid bij werving en selectie. De Inspectie SZW krijgt de bevoegdheid om hierop toe te zien. Dit schrijft staatssecretaris Van Ark op 11 juli 2019 in de voortgangsbrief arbeidsmarktdiscriminatie.
In de voortgangsbrief geeft de staatssecretaris aan dat de inzet van het team arbeidsmarktdiscriminatie van de Inspectie SZW is verdubbeld en dat de expertise en ondersteuning is versterkt. Vooruitlopend op de wetsaanpassing is de Inspectie SZW van start gegaan met verkennende inspecties bij werkgevers en uitzend- en bemiddelingsbureaus. Hieruit blijkt dat werkgevers nog veel werk moeten verzetten om discriminatie in het werving- en selectieproces te voorkomen en tegen te gaan. De verkennende inspecties worden de komende tijd voortgezet en uitgebreid naar andere werkgevers, websites en online dienstverleners.
Er is een onderzoeksprogramma gestart om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. Hierin werken onder andere TNO en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen. Het onderzoek richt zich op het voorkomen van (onbewuste) vooroordelen bij werving en selectie, het toepassen van effectieve maatregelen door werkgevers en de versterking van de informatiepositie en ontwikkeling van toezichtsinterventies door de Inspectie SZW.
Uit een eerste pilot van de Inspectie SZW met mystery call–onderzoek onder uitzendbureaus die niet zijn aangesloten bij de ABU of NBBU blijkt dat 40% van de uitzendbureaus meeging in een verzoek van de fictieve werkgever met expliciete discriminatie op grond van afkomst. In een eerder vergelijkbaar onderzoek van ABU onder haar leden was dit 13% en in een recent door NBBU uitgevoerd onderzoek onder haar leden was dit 26%. Beide brancheorganisaties leveren veel inspanningen richting hun leden om discriminatie tegen te gaan. Zo hebben beiden op 1 januari 2019 een nieuwe lidmaatschapseis ingevoerd die voorschrijft dat de leden een actief antidiscriminatiebeleid moeten voeren.
De staatssecretaris kondigt aan dat er dit najaar meer onderzoeken en pilots zullen volgen met onder meer mystery -elementen. Daarbij zal de focus niet alleen op de uitzendbureaus liggen. Ook zal er ook naar andere discriminatiegronden dan afkomst worden gekeken.
Bron: Min SZW 11-07-2019

Als een belastingplichtige een deel van zijn eigen woning tijdelijk verhuurt, is de huuropbrengst onbelast, zo heeft Hof Amsterdam bevestigd. Maar het tijdelijk verhuurde deel valt dan wel in box 3.
In deze zaak ging het om een tuinhuisje dat tijdelijk werd verhuurd. Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning niet aan de orde is als slechts een deel van de eigen woning wordt verhuurd. Ook bepaalde de rechtbank dat het tijdelijk verhuurde deel dan niet in box 3 valt. De Belastingdienst ging tegen deze uitspraak in beroep en kreeg van het hof gedeeltelijk gelijk. Het hof was het met de rechtbank eens dat de tijdelijke gedeeltelijke verhuur van de eigen woning niet onder de eerder genoemde regeling valt. Maar volgens het hof kon de belastingplichtige gedurende de tijdelijke verhuur van het tuinhuis niet over dit tuinhuis beschikken, zodat het gedurende die periode niet tot de eigen woning kon worden gerekend. Hierdoor viel het tuinhuis in box 3 en kon de huuropbrengst onbelast blijven.
Bron: Hof Amsterdam, 11-7-2019

Nederlandse bedrijven lopen, in vergelijking met bedrijven in omringende landen, achter bij het bieden van de mogelijkheid voor werknemers om zelf jun uren in te delen. Dat blijkt uit onderzoek van Protime en de SD Worx Group onder 502 beleidsmakers van bedrijven in België, Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk en Nederland. Daarentegen bieden Nederlandse bedrijven weer meer mogelijkheden bij andere vormen van flexibel werken.
Onder flexibel werken valt: telewerken, werken op afstand, flexibele tijdsindeling en co-working. Slechts 36% van de Nederlandse bedrijven biedt hun werknemers de mogelijkheid om zelf zijn uren in te delen. Na Nederland is het Verenigd Koninkrijk met 65% het minst flexibel in werktijden. In Frankrijk biedt 48% procent van de werkgevers de mogelijkheid van flexibele werktijden. In Duitsland biedt respectievelijk 80% van de bedrijven hun werknemers de mogelijkheid om de werktijden flexibel in te delen. Daarmee zijn onze buren koploper. Nederland voert wel de lijst aan als het gaat om telewerken en co-working.
Opvallend is dat 46% van de Nederlandse bedrijven gebruik maakt van co-working spaces. Terwijl dit in Duitsland (23%) en Frankrijk (25%) duidelijk minder populair is. Daarnaast laat 51% van de Nederlandse werkgevers telewerken toe. In het Verenigd Koninkrijk is dit met slechts 37% beduidend minder.
Bron: Managersonline.nl 18-07-2019

De Belastingdienst heeft het besluit inzake de collectieve uitspraak in de procedure massaal bezwaar box 3 voor de jaren 2013 en 2014 in de Staatscourant geplaatst.
De Belastingdienst heeft in een besluit de bezwaarschriften in deze massaal bezwaarprocedure afgewezen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019 en laat de aanslagen IB in stand. In het arrest oordeelde de Hoge Raad weliswaar dat de heffing over box 3 in 2013 en 2014 in strijd is met art. 1 EP EVRM als sprake is van een buitensporig zware last, maar dat het voor de rechter niet mogelijk is om in te grijpen op stelselniveau. De aanslagen IB blijven daardoor in stand.
Het is niet mogelijk om in beroep te gaan tegen de collectieve uitspraak. Wel kunnen belastingplichtigen binnen een redelijke termijn een verzoek indienen om de collectieve uitspraak te vervangen door een individuele uitspraak. Daartegen kan de belastingplichtige wel in beroep, maar dat kan alleen tegen de genoemde rechtsvraag. De inhoud van de individuele uitspraak zal gelijk zijn aan de collectieve uitspraak.
Bron: MvF 19-07-2019