In mei bedroeg de gemiddelde afgesproken loonstijging 2,96%. Dat en beduidend hoger dan het jaargemiddelde van 2,7% over de eerste drie maanden van 2019 en van 2,3% in 2018. Ook is dit het hoogste maandgemiddelde sinds de financiële crisis van ruim 10 jaar geleden.
In mei zijn dit jaar 26 cao’s afgesloten, terwijl in de afgelopen drie jaar in mei gemiddeld 35 cao’s tot stand kwamen. In de eerste vijf maanden van 2019 zijn in totaal 120 cao’s tot stand gekomen, 30 minder dan het gemiddelde van de afgelopen drie jaar. Dit zijn nog de voorlopige cijfers voor mei; later deze maand volgen de definitieve cijfers. Naar verwachting wordt de lichte achterstand in de loop van dit cao-jaar wordt ingelopen. Traditiegetrouw is juni de drukste maand van cao-onderhandelingen.
In 2019 lopen in totaal 425 cao’s af voor 3,1 miljoen werknemers. Daarvan zijn in de eerste vijf maanden 134 vernieuwd. Omdat in 2018 circa 40 afgelopen cao’s niet zijn vernieuwd, kan het aantal nieuwe cao’s in 2019 hoger uitkomen dan 425.
Bron: AWVN , 4-6-2019

Als twee partijen in een rekening-courantovereenkomst een maximumbedrag aan uit te lenen gelden opnemen, mag de inspecteur van Rechtbank Gelderland de jaarlijkse toename van het rekening-courant niet aanmerken als nieuwe schulden die hij opnieuw op hun zakelijkheid toetst.
Een echtpaar is buiten iedere gemeenschap van goederen getrouwd. Zowel de man als de vrouw is firmant van een vof die een kapperszaak exploiteert. Het echtpaar laat een marktonderzoek doen naar de levensvatbaarheid van een winkelformule gericht op de verkoop van haarverzorgingsproducten. Vanwege de positieve uitkomst van dit onderzoek richt de man een holding met een werkmaatschappij, een bv, op. De bv exploiteert de nieuwe winkelformule. De bank is bereid de benodigde (her)financiering te verlenen mits de man via zijn vof een rekening-courantkredietovereenkomst met de bv sluit. Uiteindelijk blijkt de nieuwe winkelformule toch niet zo’n succes en besluit de man zijn vordering op de bv af te waarderen. De inspecteur stelt dat deze waardedaling niet aftrekbaar is van de ondernemingswinst omdat de lening onzakelijk is. Hij wijst op de verliezen die de bv heeft geleden en het ontbreken van een formele zekerheidstelling en opgesteld aflossingsschema. Ook betaalt de bv de rente niet, maar laat zij deze bijschrijven op de schuld. Maar de rechtbank is niet overtuigd. Bij het aangaan van de rekening-courantovereenkomst mocht de man verwachten dat de nieuwe winkelformule een succes zou zijn. Dat dit later blijkt tegen te vallen, is kennis achteraf. Bovendien is de schuldenaar een nieuwe, pas opgerichte bv zonder besmet verleden. Zelfs als een bank onder deze omstandigheden niet bereid is om een lening tegen een winstonafhankelijke vergoeding te verstrekken, is een andere derde daartoe misschien wel bereid. De rechtbank oordeelt dat de lening op het moment van aangaan zakelijk was.
De inspecteur stelt vervolgens dat de jaarlijkse toenamen van het rekening-courant afzonderlijke, nieuwe leningen vormen. Per nieuwe lening wil hij de (on)zakelijkheid toetsen. Ook hierin gaat de rechtbank niet mee. De jaarlijkse toename volgt uit de rekening-courantovereenkomst, die een maximaal te lenen bedrag vermeldt. Overigens kan deze ene lening later alsnog onzakelijk worden. Maar de rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst onvoldoende feiten aandraagt om het onzakelijk worden van de lening aannemelijk te maken. Startende ondernemingen lijden wel vaker verliezen in de eerste jaren. Een schuldeiser handelt dan niet meteen onzakelijk als hij geen incassomaatregelen neemt. Bovendien was de bv tenminste tot en met het jaar 2007 solvabel genoeg om de schuld te voldoen. Tegen de tijd dat het treffen van incassomaatregelen wel logisch was, had de bv de winkelactiviteit aan een derde verkocht om de schade te beperken. Voor de vof was dit een voldongen feit. Verdere incassomaatregelen zouden niets opleveren. Een derde zou op dezelfde manier hebben gehandeld, zo meent de rechtbank. Aangezien de lening via de rekening-courant steeds zakelijk is gebleven, mag de man zijn vordering afwaarderen ten laste van zijn ondernemingswinst.
Bron: Rb. Gelderland 29-05-2019

Op 7 juni 2019 is de subsidieregeling Eerlijk, Gezond en Veilig werk in de Staatscourant gepubliceerd. Met deze subsidieregeling wil het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid projecten financieel ondersteunen die bijdragen aan eerlijk, gezond of veilig werk in branches en bedrijven.
Voor het vinden, binden en boeien van goed personeel in een krappe arbeidsmarkt is het van groot belang bewust aan de slag gaan met de thema’s eerlijk, gezond en veilig werk. Voor projecten van werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties met als doel het vergroten van kennis of bewustwording over eerlijk, gezond of veilig werk kan subsidie worden aangevraagd. Hierbij kan men denken aan communicatie- of voorlichtingsactiviteiten of trainingen aan groepen. Het subsidiebudget is € 600.000. Er kan een subsidie worden verleend met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 100.000 per plan.
Bron: Min. SZW, 7-6-2019

Werkgevers- en werknemersorganisaties, de SER en het kabinet hebben een principeakkoord bereikt en gepresenteerd over een toekomstbestendig en evenwichtig pensioenstelsel. De pensioenopbouw wordt moderner en persoonlijker, de AOW-leeftijd stijgt minder snel en er komt ruimte om eerder te stoppen met werken. Of het tot een akkoord komt is nu afhankelijk van de leden van de FNV.
Voor 1 juli 2019 moet zijn ingestemd met het principeakkoord om te voorkomen dat de AOW-leeftijd weer wordt verhoogd. Er wordt dan zo snel mogelijk gestart met het wetgevende proces voor de afspraken over de AOW-leeftijd voor de komende jaren zodat die wijzigingen op 1 januari 2020 ingaan. Het nieuwe pensioenstelsel moet twee jaar later ingaan.
In het principeakkoord zijn de volgende afspraken opgenomen:

Het pensioen wordt persoonlijker en transparanter doordat de opbouw meer gaat aansluiten bij de premie die mensen inleggen.
Het pensioen wordt sneller aangepast aan de economische situatie – sneller verhogen in goede, en sneller verlagen in slechte tijden. Pensioenfondsen kunnen de pensioenen verhogen bij een dekkingsgraad van hoger dan 100% (was 110%) en verlagen als zij onder die dekkingsgraad (was 90%) zitten.
De huidige regels om te korten worden tijdelijk aangepast om de kans op kortingen op de korte termijn te verkleinen.
Het kabinet investeert € 800 miljoen in duurzame inzetbaarheid en scholing om mensen te helpen gezond en werkend hun pensioenleeftijd te behalen.
De AOW-leeftijd wordt twee jaar vastgezet op 66 jaar en 4 maanden. Daarna stijgt de AOW-leeftijd door naar 67 jaar in 2024. Vanaf 2025 zal de AOW-leeftijd niet 1 jaar stijgen per jaar dat we langer leven maar 8 maanden. De AOW-leeftijd blijft gekoppeld aan de levensverwachting maar in mindere mate.
Als gezond doorwerken echt niet meer mogelijk is, moeten werknemers de keuze hebben om eerder te stoppen met werken. De bestaande mogelijkheid om te sparen voor verlof worden daarom verruimd. Ook komt er tijdelijk meer ruimte om eerder te stoppen met werken. Werknemers en werkgevers kunnen onderling afspreken dat een werknemer tot drie jaar eerder met pensioen gaat.
Zzp’ers moeten zich verplicht tegen arbeidsongeschiktheid gaan verzekeren, zodat alle werkenden verzekerd zijn. De sociale partners is gevraagd om in overleg met zelfstandigenorganisaties voor de zomer van 2020 met een concreet voorstel te komen voor deze verzekering.

Naar aanleiding van het ontwerpadvies van de SER, wil het kabinet mensen meer flexibiliteit bieden bij het opnemen van hun pensioen. Daarom krijgt iedereen de mogelijkheid om een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum op te nemen. Mensen kunnen straks maximaal 10% van het door hen opgebouwde pensioen opnemen om bijvoorbeeld hun hypotheek af te betalen.
FNV-leden kunnen van woensdag 12 juni tot en met zaterdag 15 juni via internet nu stem uitbrengen. Na de ledenraadpleging neemt het Ledenparlement van FNV een definitief besluit.
Bron: Min. SZW, 5-6-2019

VNO-NCW en MKB-Nederland vinden dat met de WAB het vaste contract als heilig wordt neergezet terwijl de arbeidsmarkt een steeds grotere diversiteit vraagt. Wendbaarheid, aanpassingsvermogen en flexibiliteit zijn juist in deze tijd van snelle veranderingen van cruciaal belang voor bedrijven om hun continuïteit te waarborgen. De WAB houdt hier allemaal geen rekening mee en mist daardoor visie op de toekomst, aldus de ondernemersorganisaties.
Met de noodzakelijke aanpassingen in het ontslagrecht en de ketenbepaling worden weliswaar twee stappen vooruit gezet maar tegelijk wordt een stap teruggezet, door tijdelijk werk duurder te maken voor ondernemers die geen andere keus hebben, zoals bij recreatie- en horecabedrijven.
Al eerder was besloten dat de hogere WW-premie niet gaat gelden voor jongeren tot 21 jaar, met een bijbaan van maximaal 12 uur per week. Dat is winst voor ondernemers in onder meer de horeca, detailhandel en recreatie. Voor jongeren moet echter wel de transitievergoeding worden betaald bij ontslag of na het aflopen van het (tijdelijk) contract. Op grond van een aangenomen motie moet minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in gesprek blijven met sociale partners om te bezien of er voor seizoenswerk maatwerkoplossingen kunnen worden gevonden.
Met de nieuwe cumulatiegrond bij ontslag komt de WAB tegemoet aan de problemen, van met name MKB-bedrijven, sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid in 2015. Positief in de WAB is ook de verruiming van de ketenregeling naar drie jaar.
De ondernemersorganisaties verwachten dat ook de WAB –na eerder al de Wet Werk en Zekerheid– alleen maar weer tijdelijke reparatiewetgeving is; ook omdat de commissie Borstlap later dit jaar met zijn visie op de arbeidsmarkt komt.
Bron: VNO-NCW en MKB-Nederland, 28-5-2019

Omdat een docente niet expliciet akkoord is gegaan met de inhouding van loonheffing op haar uurvergoeding, dient de Hogeschool alsnog het bedrag aan ingehouden loonheffing uit te keren. Dat de Hogeschool door het niet inhouden van loonheffing mogelijk een naheffing met boete krijgt, komt voor risico van de Hogeschool.
Belanghebbende heeft sinds 2010 als gastdocent werkzaamheden verricht voor de Stichting Hogeschool Rotterdam op grond van een overeenkomst van opdracht. Zij beschikte over een VAR-verklaring. Op 10 april 2016 bracht zij aan de Hogeschool een offerte uit voor onderwijsactiviteiten voor € 55 per uur exclusief btw. In totaal ging het om € 5.830 te betalen in twee termijnen. De Hogeschool ging hiermee akkoord. Belanghebbende heeft in mei 2016 een factuur aan de Hogeschool gestuurd van € 2.750. De Hogeschool hield loonheffing in en betaalde belanghebbende € 1.351,35.
Belanghebbende vond dat de Hogeschool geen loonheffing had mogen inhouden op de factuur en vorderde via de civiele rechter betaling van het volledige factuurbedrag. De Hogeschool stelde dat zij wettelijk verplicht was loonheffing in te houden, omdat zij in verband met de inwerkingtreding van de Wet DBA per 1 mei 2016 het risico liep dat de Belastingdienst haar als inhoudingsplichtige aanmerkte. Uit een eerder boekenonderzoek bleek volgens de Hogeschool duidelijk dat de Belastingdienst zich op het standpunt stelde dat belanghebbende een dienstverband in fiscale zin had en als de Hogeschool geen loonheffing zou inhouden, zij het risico liep te worden aangemerkt als ‘kwaadwillend’ en kon zij een boete krijgen van 50%.
Hof Den Haag concludeerde echter dat uit de correspondentie tussen de Hogeschool en belanghebbende niet bleek dat belanghebbende akkoord was gegaan met de inhouding van de loonheffing. De afspraak hield volgens het hof in dat de Hogeschool haar € 55 per uur zou betalen, zonder deze inhoudingen. Het hof verwierp de stelling van de Hogeschool met betrekking tot haar verplichting om loonheffing in te houden op grond van de Wet DBA en het risico van het stempel ‘kwaadwillend’. Dat zij wellicht een naheffingsaanslag en een boete van de Belastingdienst zou krijgen, kwam volgens het hof voor risico van de Hogeschool omdat de Hogeschool al sinds een vorig boekenonderzoek wist dat de Belastingdienst de werkzaamheden van belanghebbende voor de Hogeschool aanmerkte als een dienstverband in fiscale zin. Naar aanleiding hiervan wist de Hogeschool dat zij samenwerkte met tal van docenten als zzp’ers, waarvoor zij in de ogen van de Belastingdienst inhoudingsplichtig was. Zij was vervolgens aan de slag gegaan om hieraan paal en perk te stellen, maar zij had met belanghebbende bij het sluiten van de overeenkomst en voorafgaand aan de uitvoering daarvan geen afspraken gemaakt over het inhouden van loonheffing. De civiele rechter besliste dat de Hogeschool belanghebbende conform de overeenkomst moest uitbetalen.
Bron: Hof Den Haag 21-5-2019

Als aan een belastingplichtige uitstel wordt verleend voor het indienen van zijn aangifte, leidt dit tot een verlenging van de navorderingstermijn. Dit geldt echter niet als een belastingplichtige wel om uitstel heeft verzocht, maar dit verzoek pas na het indienen van de aangifte door de Belastingdienst is ontvangen, zo blijkt uit een uitspraak van Hof Amsterdam.
Een man was schuldig bevonden aan witwassen, waarna de Belastingdienst zijn aangiften opnieuw bekeek. Dit leidde ertoe dat de inspecteur op 14 april 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting oplegde over het jaar 2010. De belastingplichtige stelde echter dat de navorderingstermijn op 1 januari 2016 was verstreken. Volgens de inspecteur had de man echter verzocht om uitstel voor het doen van aangifte en moest de navorderingstermijn hierdoor worden verlengd.
Het hof was het niet met de inspecteur eens. De belastingplichtige had weliswaar om uitstel verzocht, maar de inspecteur ontving dit verzoek pas op 26 april 2011. De aangifte was toen inmiddels ontvangen, zodat geen uitstel was verleend. Het hof oordeelde dat hierdoor de navorderingstermijn niet was verlengd, zodat de navorderingsaanslag te laat was opgelegd.
Bron: Hof Amsterdam, 26-2-2019 (gepubl. 29-5-2019)

Een werknemer van een failliet bedrijf komt na een doorstart in principe onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst bij de nieuwe eigenaar. Alleen als er bij de overgang arbeidsplaatsen verdwijnen en dit het gevolg is van bedrijfseconomische omstandigheden, wordt hiervan afgeweken. Dit staat in een wetsvoorstel van de ministers Dekker en Koolmees dat op 29 mei in consultatie ging.
Het wetsvoorstel moet voorkomen dat bij een doorstart na een faillissement veel werknemers hun baan verliezen. In 2017 oordeelde het Europese Hof van Justitie bij de ‘pre-pack-doorstart’ van kinderopvangorganisatie Estro dat het personeel recht had op behoud van baan en arbeidsvoorwaarden.
Die uitspraak veroorzaakte discussie over de gevolgen voor andere gevallen. Die onzekerheid heeft een doorstart na faillissement lastiger gemaakt, terwijl dat vaak de meest wenselijke optie is voor de schuldeisers en werknemers. Er blijven bij een doorstart meer banen behouden en er zijn meer mogelijkheden om schulden te voldoen. Ook leveranciers en klanten zijn hierbij gebaat, want het bedrijf kan door. Dat is ook goed voor de economie.
De regeling die het kabinet nu voorstelt, moet duidelijkheid bieden. Werknemers krijgen een betere positie bij een doorstart en potentiële kopers krijgen meer zekerheid over de arbeidskosten, waardoor zij een verantwoord bod kunnen doen.
Het wetsvoorstel regelt ook dat werknemers voor wie er na de doorstart toch geen plek is, niet door een concurrentiebeding beperkt worden om ergens anders aan de slag te gaan. Ook krijgen de ondernemingsraad en de personeelsvereniging het recht om een advies uit te brengen over een voorgenomen doorstart. De rechter-commissaris die toestemming moet geven voor de overgang, zal dit advies bij zijn beslissing betrekken.
Men kan tot 31 augustus 2019 reageren op deze internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/overgang_van_onderneming_in_faillisse…).
Bron: Min. SZW en Min. J&V, 29-5-2019

De regels omtrent de verdeling van pensioenen bij een echtscheiding gaan op de schop. Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiertoe het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding 2021 opgesteld en voorgelegd aan de Raad van State voor advies. De ministerraad heeft al met dit voorstel ingestemd.
De exacte inhoud van het wetsvoorstel wordt pas bekend bij indiening daarvan in de Tweede Kamer. Als de Tweede en Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemmen, krijgen beide ex-partners in de toekomst een zelfstandig recht op een deel van het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Hierdoor hebben de beide ex-partners in de toekomst – in tegenstelling tot de huidige situatie – op pensioengebied niets meer met elkaar te maken. Ook geeft deze nieuwe regeling meer inzicht in de financiële situatie van de ex-partners na hun pensionering.
Na de inwerkingtreding van de wet zullen pensioenuitvoerders bij een melding van een scheiding automatisch overgaan tot een verdeling van de pensioenen. Wel kunnen ex-partners desgewenst aangeven dat zij het pensioen niet willen verdelen. Ook kunnen zij samen andere afspraken maken over de verdeling.
Bron: Min. van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 29-5-2019

Als een dga bij uitbetaling van zijn stamrechtuitkering de verschuldigde loonheffingen voorschiet voor zijn bv en hij weet dat die bv dit nooit meer kan terugbetalen, dan vormt het voorgeschoten bedrag informeel kapitaal.
Op 1 december 2005 krijgt een man een ontslagvergoeding van zijn toenmalige werkgever van circa € 1 miljoen. Hij brengt de ontslagvergoeding in als stamrecht in een eigen bv. In 2014 wenst de dga gebruik te maken van de afkoopregeling voor stamrechten en daarna de bv te liquideren. Vanwege de slechte financiële positie van de bv besluit de man de verschuldigde loonheffingen uit privémiddelen te voldoen en boekt dit in rekening-courant. Dat doet de man ook met het netto bedrag van de stamrechtuitkering. Het saldo van de rekening-courantvordering van de dga op zijn bv wenste de dga als negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen in box 1 te brengen, waardoor hij ook geen belasting hoefde te betalen over de stamrechtuitkering. In geschil bij Hof Den Haag is of de dga het bedrag van het stamrecht heeft genoten. Het hof stelt voorop dat de waarde van het stamrecht gesteld moet worden op het bedrag dat bij een derde zou moeten worden gestort om de aanspraak te kunnen dekken. De financiële positie van de bv is daarbij irrelevant. Volgens het hof moet bij het betalen van de loonheffingen in privé door de dga al duidelijk zijn geweest dat de bv dit bedrag nooit zou kunnen terugbetalen. Dit leidt tot de conclusie dat de door de dga betaalde loonheffingen kwalificeren informeel kapitaal is. Zou dit informeel kapitaal uit de rekening-courant worden gehaald, dan resteert een vordering. Vanwege deze vordering in rekening-courant van de bv op de dga heeft de man de stamrechtuitkering door verrekening van het nettobedrag volledig genoten, aldus het hof. De inspecteur heeft de stamrechtuitkering dan ook terecht in de belastingheffing betrokken.
Bron: Hof Den Haag 13-2-2019