Afgelopen maand kwamen 34 loonafspraken tot stand, tegenover 17, 20 en 13 in januari, februari en maart. Het aantal april-akkoorden is dit jaar zelfs hoger dan in de afgelopen vier jaren.
Dit meldt werkgeversvereniging AWVN. Op grond van de ontwikkelingen in april concludeert AWVN dat er een versnelling plaatsvindt in de onderhandelingen. Veel besprekingen hebben lang geduurd en zowel werkgevers als werknemers willen op zeker moment uit de onzekerheid, aldus de werkgeversvereniging.
De gemiddelde afgesproken loonstijging bedroeg in april 2,8%. Dat is het hoogste maandgemiddelde sinds de financiële crisis van ruim tien jaar geleden en beduidend hoger dan het gemiddelde van 2,7% over de eerste drie maanden van 2019 en van het jaargemiddelde van 2,3% in 2018.
In 2019 lopen in totaal 420 cao’s af voor 3,1 miljoen werknemers. Daarvan zijn in de eerste vier maanden 97 vernieuwd. Omdat in 2018 circa 40 afgelopen cao’s niet zijn vernieuwd, kan het aantal nieuwe cao’s in 2019 hoger uitkomen dan 420.
Bron: AWVN, 17-5-2019
De Belastingdienst heeft ruim 60.000 bezwaarschriften ontvangen tegen de box 3-heffing in de inkomstenbelasting over 2017. Dit heeft staatssecretaris Snel van Financiën geantwoord op Kamervragen.
Ook met betrekking tot eerdere belastingjaren heeft Snel aangegeven hoeveel bezwaren tegen de vermogensrendementsheffing zijn ingediend: 14.205 bezwaarschriften over 2013, 10.060 over 2014, 2.468 over 2015 en 1.186 over 2016. Over 2018 zijn nog geen aantallen bekend. Volgens Snel zijn vrijwel alle ingediende bezwaren ontvankelijk.
Volgens de staatssecretaris zijn belastingplichtigen voldoende op de hoogte van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de box 3-heffing en is het eenvoudig mogelijk om tijdig en individueel bezwaar te maken. Verder is volgens de staatssecretaris veel ruchtbaarheid gegeven aan de massaalbezwaarprocedure, ook met betrekking tot het belastingjaar 2018.
Bron: MvF, 20-5-2019
Het begrip maandloon speelt een rol bij de hoogte van de onbelaste vergoedingen die een werkgever kan geven aan zijn werknemer bij dienstjubilea of aan zijn erfgenamen vanwege het overlijden. Een individueel keuzebudget (IKB) behoort niet tot het reguliere genoten maandloon.
Voor bij een overheidsorgaan werkzame ambtenaren geldt een arbeidsvoorwaardenregeling. Hierin is onder meer opgenomen dat ambtenaren een jubileumtoelage krijgen bij een aanstelling van meer dan 25, 40 of 50 jaar. Bij overlijden van de ambtenaar krijgen de nabestaanden een onbelaste uitkering van drie maal het maandloon. Voor de hoogte van de vrijgestelde uitkeringen is relevant wat tot het maandloon behoort. In geschil bij Rechtbank Den Haag is of het IKB (met daarin de voormalige vakantietoeslag) bestanddeel is van het reguliere maandloon. De rechtbank oordeelt dat een werknemer het IKB pas geniet op het moment dat hij het IKB inzet voor een toegestaan doel. Voor de onbelaste jubileumuitkering en overlijdensuitkering is de hoogte van het genoten reguliere maandloon van de daaraan voorafgaande maand van belang. Dit is het loon zonder IKB. Voor het standpunt van de overheidsinstelling dat maandloon het jaarloon gedeeld door twaalf is, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten binnen de wet.
Bron: Rb. Den Haag 31-1-2019
De kantonrechter Enschede oordeelt dat PostNL hoofdelijk aansprakelijk is voor achterstallig loon aan pakketsorteerders die het bedrijf inleende via uitzendbureau In Person. Dit blijkt uit een procedure die FNV tegen Post NL heeft aangespannen naar aanleiding van onderzoek verricht door de ISZW.
PostNL huurt voor een aantal van haar sorteercentra personeel in via In Person Outsourcing B.V. In Person Outsourcing B.V. kwalificeerde de arbeidskrachten die zij inzette bij PostNL zelf als ‘ingeleend personeel’, zo blijkt uit de omschrijving op haar facturen. Verder bleek dat In Person Outsourcing B.V. weliswaar op papier de contractant is van PostNL, maar de feitelijke uitvoering van de overeenkomsten plaatsvindt door In Person International B.V. en In Person Bemiddelingsbureau B.V. Dit leidt ertoe dat ook In Person International B.V. en In Person Bemiddelingsbureau B.V. dienen te worden beschouwd als partijen bij de uitvoering van de overeenkomsten met PostNL. Iedere andere uitleg zou ertoe leiden dat aan het beginsel van gelijke behandeling van uitzendkrachten eenvoudig kan worden ontkomen door gebruik te maken van een constructie waarbij de ‘inlener’ een tussenschakel betreft die slechts op papier bestaat.
Uit het onderzoek van de Inspectie SZW blijkt dat PostNL inlener is, toezicht heeft gehouden en leiding heeft gegeven aan de werkzaamheden van de verzendsortering. Art. 8 Waadi is van toepassing en de door FNV gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar nu de arbeidskrachten niet tenminste dezelfde arbeidsvoorwaarden blijken te hebben als die gelden voor werknemers in dienst van PostNL. De conclusie is dan ook dat PostNL zodanig in strijd heeft gehandeld met de door haar in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid, dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de bij haar te werk gestelde arbeidskrachten. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2013. De kantonrechter oordeelt verder dat PostNL incasso- en proceskosten moet betalen van in totaal ruim € 11.000.
Bron: Rb. Overijssel 7-5-2019
Een ondernemer die een auto van de zaak heeft en het autokostenforfait toepast, mag de btw-correctie vanwege het privégebruik van de auto aftrekken van de belastbare winst voor de inkomstenbelasting. Dat is niet nieuw, maar de praktijk wijst uit dat de Belastingdienst dit weleens vergeet.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant moest zich buigen over de zaak van een ondernemer die de btw-correctie wegens privégebruik auto aftrok in zijn IB-aangifte over 2015. De ondernemer deed een beroep op het vertrouwensbeginsel en verwees naar een brief van de staatssecretaris van Financiën uit januari 1975, waarin deze stelde te berusten in de uitspraak van Hof Den Haag van 16 december 1973. In deze uitspraak stelde het hof dat met de toepassing van de forfaitaire bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak in beginsel volledig rekening is gehouden met de onttrekking wegens privégebruik. Hieruit volgt dat de btw die de ondernemer vanwege het privégebruik moet betalen, mag worden afgetrokken van de winst uit onderneming.
De rechtbank oordeelde dat de ouderdom van de genoemde brief niets afdoet aan het door de brief opgewekte vertrouwen. Ook het feit dat de Wet op de omzetbelasting inmiddels op veel punten is gewijzigd, doet hier niets aan af. De staatssecretaris heeft de in zijn brief vermelde goedkeuring immers nooit ingetrokken. Daarom mocht de ondernemer de btw-correctie aftrekken in zijn aangifte inkomstenbelasting.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 8-4-2019
Wie gebruik wil maken van de ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting, moet aan de hand van dossiers, facturen of andere bewijsstukken aantonen dat hij werkzaamheden als ondernemer heeft verricht.
In deze zaak stond een man sinds 1 november 2010 als ondernemer met een eenmanszaak inschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Via deze eenmanszaak dreef hij een managementadviesbureau. Eind november 2012 richtte de man een bv op. Hij liet zijn eenmanszaak uitschrijven uit het Handelsregister, waarin hij ook liet registreren dat hij zijn onderneming had overgedragen aan de bv. Vervolgens claimde de man in zijn IB-aangifte over 2013 de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, wat door de inspecteur werd geweigerd.
Voor het hof stelde de man dat hij na de overdracht van zijn managementadviesbureau nog andere ondernemersactiviteiten had verricht. Dit kon hij echter niet onderbouwen met dossiers, agenda’s en andere bewijsstukken. Ook kon hij geen facturen overleggen, naar eigen zeggen omdat hij in 2013 – en ook in 2014 en 2015 – geen omzet had behaald. Het hof stelde dat dit erop wees dat de man zijn eenmanszaak wel degelijk had gestaakt en in 2013 geen werkzaamheden als ondernemer had verricht. De inspecteur had de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek terecht geweigerd.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-4-2019
Hoe beter de manager, hoe hoger de arbeidsproductiviteit. Wel scoren langzittende CEO’s fors lager. Dit blijkt uit gezamenlijk onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen en het CBS.
De kwaliteit van het management van een representatieve groep van ongeveer 450 grotere industriële bedrijven is in 2018 gemeten door de Rijksuniversiteit Groningen en de Rabobank. Het CBS heeft de enquêteresultaten gecombineerd met bedrijfseconomische gegevens van de betreffende bedrijven en informatie over hun hoogste baas, de CEO.
De resultaten laten een duidelijk positieve samenhang zien tussen de overall-kwaliteit van het management en de gemiddelde arbeidsproductiviteit. Met andere woorden, beter geleide bedrijven zijn gemiddeld productiever dan minder goed geleide bedrijven. Deze conclusie blijft staan wanneer rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld de bedrijfsomvang en de bedrijfstak waarin het bedrijf actief is.
Het blijkt dat de managementkwaliteit tot een bepaald salarisniveau positief samenhangt met het salaris van de CEO. Met andere woorden, beter betaalde topmanagers lijken tot op zekere hoogte ook beter te presteren. Het positieve verband lijkt te stagneren boven de € 600.000: de managementkwaliteit bij bedrijven met een CEO die meer dan € 600.000 verdient, verschilt niet significant van die bij bedrijven met een CEO die € 400.000 tot € 600.000 verdient.
Ook hangt de managementkwaliteit samen met het aantal jaren dat de CEO leidinggeeft bij het bedrijf. De langstzittende CEO’s werken bij bedrijven met de laagste managementkwaliteit. Vooral op het terrein van personeelsmanagement scoren de langstzittende CEO’s fors lager. De CEO’s die juist kort als bestuurder actief zijn, halen de beste scores.
Werknemers kunnen hun kosten van rechtsbijstand voor een ontslagprocedure niet ten laste van het inkomen brengen. Als bij de werknemer het in rechte te ontlenen vertrouwen is gewekt dat kosten van rechtsbijstand aftrekbaar zijn, zijn deze kosten wel aftrekbaar.
In 2015 krijgt een werknemer met een ontslagprocedure te maken en schakelt daarvoor een advocaat in om een procedure te starten tegen zijn werkgever. De advocaat brengt hem daarvoor € 5.406 aan kosten in rekening. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 voert de werknemer deze kosten op als een te verrekenen verlies uit voorgaande jaren. Bij de aanslagregeling houdt de inspecteur geen rekening met deze kosten. In geschil bij Hof Den Bosch is de aftrekbaarheid van de advocaatkosten vanwege de ontslagprocedure. Het hof verwijst voor zijn motivering naar een arrest van de Hoge Raad uit 2007 en oordeelt dat de kosten van de advocaat niet aftrekbaar zijn. Het hof oordeelt dat ook geen sprake is van een in rechte te beschermen vertrouwen dat door de Belastingdienst is gewekt door een algemene toelichting op de aangifte. Ook in de toelichting in de aangifte bij de post te verrekenen verliezen staat niets over het toestaan van aftrek van advocaatkosten. Het toepassen van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de minister van Financiën, dat kan het hof niet. Evenmin dat het hof bevoegd is te beslissen op een verzoek om kwijtschelding. Dat moet de werknemer bij de ontvanger van de Belastingdienst vragen.
Bron: Hof Den Bosch 21-2-2019
Opbrengsten van verkoop van onroerende zaken kunnen belast zijn in privé. Daarvan is sprake als verkoop van onroerende zaken in privé in het verlengde liggen van de activiteiten van de bv’s van de dga, van extra kennis van de dga over transacties met onroerende zaken, het ontbreken van concrete aanwijzingen voor verhuur in privé of zelfbewoning en de korte periode tussen de aan- en verkoop van de panden.
Een dga heeft via zijn holding alle aandelen in een bv. Deze bv heeft als doel het verrichten van aanneemwerkzaamheden. Daarnaast probeert de bv ook panden met winst te verkopen nadat zij de panden heeft aangekocht en opgeknapt. Op 10 maart 2011 heeft de dga in privé een woning gekocht. Na het opknappen heeft de dga deze woning met winst verkocht. In zijn aangifte inkomstenbelasting heeft hij niets van deze transactie aangegeven. Op 10 juli 2012 kocht de dga een andere onroerende zaak. Ook deze onroerende zaak heeft de dga met winst op 25 juni 2013 verkocht. Ook van deze woning gaf hij in zijn aangifte inkomstenbelasting niets aan. Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de verkoopopbrengsten op de onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden in privé bij de dga zijn belast. De rechtbank oordeelt in het nadeel van de dga. De dga heeft ten aanzien van de aan- en verkoop van onroerende zaken en het opknappen hiervan een bijzondere kennis. De feitelijke gang van zaken bij de aan- en doorverkoop van de panden in privé wijkt niet af van de gang van zaken bij de vennootschappen van de dga. Daarbij komt dat er een relatief korte periode zit tussen de aan- en verkoop van de onroerende zaken. Bovendien ontbreekt enige aanwijzing voor verhuur of zelfbewoning in privé. Voor het bewijs van zelfbewoning van de tweede onroerende zaak heeft de dga weliswaar een notariële verklaring overgelegd, maar concrete aanwijzingen voor verhuur of zelfbewoning staan in de offerte, leveringsakte of hypotheekakte. De dga weigert deze belangrijke documenten te overleggen en de rechtbank vindt dat de nadelige gevolgen van het niet overhandigen van de stukken voor zijn rekening moet komen. De rechtbank oordeelt dat de winsten bij verkoop van de panden belast is als resultaat uit overige werkzaamheden.
Bron: Rb. Noord-Holland 30-04-2019
Een belastingadviseur die lid is van het Register Belastingadviseurs (RB), mag op grond van het tuchtrecht van deze beroepsorganisatie geen werkzaamheden verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijke uitoefening van het beroep van belastingadviseur, zoals geld uitlenen aan een cliënt. Doet hij dit toch, dan mag zijn werkgever hem ontslaan.
Een belastingadviseur trad in 2011 in dienst bij een accountantskantoor. Op grond van de arbeidsovereenkomst moest de man zich houden aan regels in het kwaliteitshandboek op het gebied van onafhankelijkheid en integriteit. Omdat de man lid was van het Register Belastingadviseurs, moest hij zich ook houden aan de regels van het tuchtrecht van het RB. Dit betekent onder meer dat hij geen werkzaamheden mag verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van een belastingadviseur. Desondanks verstrekte de belastingadviseur in privé een hypothecaire geldlening van € 200.000 aan een cliënt. Toen zijn werkgever dit ontdekte, ontbond hij de arbeidsovereenkomst.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was de belastingadviseur gebonden aan het kwaliteitshandboek van zijn werkgever en aan de gedragsregels van het RB. Dit betekende dat de man niet zonder toestemming van zijn werkgever een lening had mogen verstrekken aan zijn cliënt, aangezien dit onverenigbaar was met zijn onafhankelijke functie van belastingadviseur. Het hof oordeelde dan ook dat er sprake was van verwijtbaar handelen en dat de werkgever de arbeidsovereenkomst mocht ontbinden. Wel moest de werkgever een transitievergoeding betalen, want het hof vond het handelen van de adviseur niet dusdanig verwijtbaar dat hij geen recht had op een transitievergoeding. Hierbij liet het hof meewegen dat het voor een belastingadviseur niet expliciet verboden is om geldleningen te verstrekken. Bovendien had de adviseur niet geprobeerd om de verstrekte lening achter te houden voor zijn werkgever, aangezien hij de lening expliciet had vermeld in de jaarrekening.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-4-2019
Diensten
Ons kantoor
Online producten
Contact
3771 AJ Barneveld
Tel: (0342) 46 25 25
info@burgersaccountants.nl