Transitievergoeding voor ontslagen zorgverleenster

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de arbeidsovereenkomst tussen een zorgverleenster en een PGB-houder weliswaar een bijzondere arbeidsovereenkomst, maar dit verhindert niet dat bij beëindiging van de overeenkomst vanwege de ‘werkgever’ een transitievergoeding verschuldigd kan zijn. Het is niet aan de rechter om hier in een eventuele omissie te voorzien.

Een zorgverleenster verleent sinds december 2006 verschillende vormen van zorg aan een particulier. Haar salaris wordt betaald vanuit het PGB van de cliënt en rechtstreeks door de Svb aan de zorgverleenster betaald. Vanaf januari 2010 is de zorgverlening schriftelijk vastgelegd in een zorgovereenkomst/arbeidsovereenkomst. November 2015 ontstaat er een conflict tussen beiden, waarna de hulpverleenster de woning verlaat. Volgens de cliënt neemt zij ontslag. Volgens de hulpverleenster is hiervan geen sprake, is er over beëindiging van de werkzaamheden geen overeenstemming en moet het loon worden doorbetaald.
Het geschil wordt voorgelegd aan de kantonrechter die op verzoek van de cliënt de arbeidsovereenkomst beëindigt, maar geen transitievergoeding toekent, omdat dit volgens de kantonrechter onredelijk zou zijn. In hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de hulpverleenster echter meer succes: het hof kent haar een transitievergoeding van € 3.467 netto toe. Het hof onderkent dat de arbeidsovereenkomst in dit geval anders is dan een reguliere arbeidsovereenkomst. Om aanspraak te kunnen maken op het PGB moet de zorgvrager de zorgverlener als werknemer in dienst moeten nemen (in plaats van met deze een overeenkomst van opdracht te sluiten). Echter de wetgever heeft geen aanleiding gezien om voor dergelijke arbeidsovereenkomsten een uitzondering te maken op de transitievergoeding. Indien daadwerkelijk sprake mocht zijn van een omissie, dan ligt het op de weg van de wetgever om daar (alsnog) in te voorzien. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om daarover te oordelen. Verder oordeelt het hof dat niet was gebleken dat het betalen van de transitievergoeding voor de PGB-houder, ook niet eventueel in termijnen, onmogelijk is. In ieder geval komt uit die gegevens niet naar voren dat hij op één lijn gesteld zou kunnen met een werkgever op wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is (art. 7:673c lid 1 BW).
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 22-03-2017

Modernisering cao Supermarkten: voorstel tussenbaan

Een van de uitkomsten van het overleg over modernisering van de supermarkt-cao is de introductie van een zogenoemde ‘tussenbaan’, een arbeidsovereenkomst van vier jaar die de werkgevers flexibiliteit biedt en het ook aantrekkelijk maakt om te investeren in de medewerkers.

Het voorstel van een tussenbaan betreft een arbeidsovereenkomst voor vier jaar. In die vier jaar wordt de medewerker ondersteund in de ontwikkeling met daarbij passende opleidingen. De inspanningen zijn gericht op doorgroei richting andere sectoren als de zorg of dienstverlening of binnen de levensmiddelensector. De tussenbaan maakt het voor werkgevers aantrekkelijk te investeren in medewerkers. Die blijven immers vier jaar. Aan de andere kant biedt deze tussenvorm de werkgevers ook de gewenste flexibiliteit.
Volgens CNV Vakmensen blijft de vaste baan belangrijk en is het niet de bedoeling dat de tussenbaan – de bond spreekt liever van doorgroeibaan – als vervanging komt voor de vaste baan. Het Vakcentrum (werkgevers) geeft aan dat de tussenbaan het gat kan vullen tussen de bijbaan en de vaste baan. Door deze drie loopbaanpaden te onderscheiden kunnen volgens het Vakcentrum ook de arbeidsvoorwaarden op maat worden ingevuld. De ‘tussenbaan’ zou met name een oplossing kunnen bieden voor het in dienst nemen van carrière-switchers, herintreders, re-integreerders of ouderen.
Bron: Vakcentrum 14-04-2017; CNV Vakmensen 18-04-2017

Eerste kwartaal 2017 hogere loonafspraken in cao-overleg

De loonafspraken in het cao-overleg liepen in de eerste drie maanden van 2017 met een gemiddelde van 1,59% iets op vergeleken met 2016. In januari (1,69%) en maart (1,63%) waren de maandgemiddelden iets hoger, in februari daarentegen juist iets lager (1,47%) dan de 1,5% van vorig jaar.

Ondanks de lichte stijging noemt werkgeversvereniging AWVN de loonontwikkeling nog steeds ‘verstandig’. Cao-onderhandelaars laten zich volgens AWVN in de meeste gevallen leiden door de draagkracht van de sector of het bedrijf waarvoor zij onderhandelen en door het principe dat het geld eerst verdiend moet worden voordat het kan worden uitgegeven. In 2017 zijn tot dusver loonafspraken gemaakt die tussen sectoren uiteenlopen van ruim onder 1% tot bijna 2%.
In maart kwamen 10 nieuwe cao’s tot stand. In 2017 lopen in totaal 411 cao’s af voor 2,75 miljoen werknemers. Inmiddels is 19% van de in 2017 aflopende cao’s vernieuwd. Onder deze afgesloten cao’s vallen 570.000 werknemers.
Bron: AWVN, 12 april 2017

Minder ontslagaanvragen bij UWV door WWZ

Het UWV heeft in 2016 40% procent minder ontslagaanvragen afgewikkeld dan het jaar daarvoor. Dit komt door de aantrekkende economie, maar ook door de in 2015 ingevoerde Wet werk en zekerheid. Dat blijkt uit het jaarverslag van het UWV dat op 11 april werd gepresenteerd.

Het UWV verwerkte vorig jaar 22.300 ontslagaanvragen. Een jaar eerder waren dat er nog 37.000, waarvan het leeuwendeel afgehandeld werd onder het oude recht. De WWZ trad in juli 2015 in werking. Een deel van de afname in het aantal ontslagaanvragen wordt veroorzaakt door wijziging in het ontslagrecht. Veel vaker zouden nu werkgevers en werknemers proberen er samen uit te komen. Om hoeveel gevallen het gaat, is niet door het UWV onderzocht. De ervaringen bij het UWV stroken met die van arbeidsrechtadvocaten. Zij zagen eerder al dat ook de kantonrechter minder ontslagaanvragen binnenkrijgt, omdat werkgevers en werknemers vaker zelf schikken.
Het UWV krijgt ook minder ontslagaanvragen binnen voor werknemers die twee jaar of langer ziek zijn. In het jaarverslag schrijft de uitkeringsinstantie dat dat komt doordat werkgevers ook voor ziekte vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid een ontslagvergoeding moeten betalen. Om dat te voorkomen, houdt een aantal werkgevers het dienstverband liever slapend. Vorig jaar verwerkte het UWV 3100 ontslagaanvragen wegens ziekte; twee jaar eerder, voor de invoering van de WWZ, waren dat er 4500.
Bron: SConline 12-04-2017

Transavia-cao niet voor FNV-leden

De rechter heeft FNV gelijk gegeven in een procedure die door de bond was aangespannen tegen Transavia. Eind 2015 sloot het bedrijf voor het grondpersoneel een cao. FNV tekende de cao als enige bond niet. De bond was het niet met de ‘verslechteringen’ eens, waaronder het verlies van zes vrije dagen.

De rechter oordeelde dat in het geval van het Transavia grondpersoneel de andere vakbonden niet voldoende representatief zijn om namens de FNV-leden een cao af te sluiten.
Volgens FNV-bestuurder Boufangacha is dit een bijzondere uitspraak ‘die belangrijk is voor andere sectoren waar cao’s worden afgesloten met verslechteringen zonder de FNV’. Hij wijst onder meer op de onlangs afgesloten cao voor schilders, waar de grote bonden buitenspel stonden en de werkgevers met LBV tot een akkoord kwamen.
De rechter oordeelde dat de FNV-leden erop mogen vertrouwen dat hun vakbond de cao voor hen afsluit. De twee kleinere bonden zijn volgens de rechter niet representatief om cao-afspraken te kunnen maken namens de leden van de FNV, dat veruit de grootste vakbond is bij Transavia.
Inmiddels zijn er nieuwe cao-onderhandelingen gestart bij Transavia, waaraan ook de FNV weer deelneemt.
Bron: FNV 11-04-2017

Woning met bedrijfshal: ondernemingsvermogen?

Een woning, waarvan 6% van de oppervlakte voor de onderneming wordt gebruikt, kan volgens Hof Arnhem-Leeuwarden als ondernemingsvermogen worden aangemerkt omdat de woning dienstbaar is aan die onderneming.

De zaak betrof de vennoten van een bouwbedrijf, een VOF, die in in 2009 een woning met bedrijfshal, garage, carport, weiland, erf, tuin, ondergrond en aan- en toebehoren. De bedrijfshal ligt achter de woning en is toegankelijk via de oprijlaan naast de woning. Eén kamer in de woning (zo’n 6% van de oppervlakte van de woning) wordt gebruikt als kantoor voor de onderneming. Nadat de inspecteur het verzoek van de bouwondernemer om de woning als keuzevermogen aan te merken heeft afgewezen, activeert de ondernemer in zijn aangifte IB 2010 de woning als ondernemingsvermogen op de balans van de VOF. Dit wordt door de inspecteur gecorrigeerd.
Uit de jurisprudentie blijkt dat voor de vermogensetikettering in het algemeen de wil van de belanghebbende zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen beslissend is, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid worden overschreden. Een ondernemerswoning behoort, uitgezonderd bijzondere omstandigheden, naar zijn aard in fiscale zin tot het privévermogen van een ondernemer. Een woning kan binnen de grenzen der redelijkheid tot het ondernemingsvermogen worden gerekend als het gebruik van de woning op enigerlei wijze dienstbaar is aan die onderneming.
Hof Arnhem-Leeuwarden vindt dat de bouwondernemer overtuigend heeft aangegeven dat de woning op enigerlei wijze dienstbaar is geweest aan de onderneming. Doorslaggevend is hierbij dat de kantoorruimte in de woning vanaf het moment van de aankoop van de woning ten behoeve van de onderneming is gebruikt, en dat door de ligging van de woning en de bedrijfshal op één perceel door de ondernemer sinds de aankoop toezicht kan worden gehouden op de bedrijfsmiddelen, -activiteiten en het personeel aldaar. Dat in het kantoor mogelijk af en toe andere (gezinsgerelateerde) activiteiten plaatsvinden, is onvoldoende om die ruimte niet (meer) als dienstbaar aan de onderneming aan te merken. Het hof houdt er verder rekening mee dat sprake is geweest van een zogenaamde koppelaankoop (woning en bedrijfshal op hetzelfde perceel met slechts één toegangsweg). De ondernemer heeft al eens eerder geprobeerd enkel de bedrijfshal te kopen, maar die aankoop ging uiteindelijk niet door omdat de toenmalige eigenaar van de woning geen recht van overpad wilde verlenen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-03-2017

Aanpassing minimumloon bij stukloon pas in 2018

Per 1 juli 2017 wordt het minimum(jeugd)loon aangepast: het volwassen minimumloon vangt dan aan bij 22 jaar en de staffels voor de minimumjeugdlonen vanaf 18 jaar worden verhoogd. Een andere wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag treedt echter pas per 1 januari 2018 in werking.

Een van de aanpassingen van de wet Verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon en aanpassing van minimumloon bij stukloon en bij meerwerk betreft de bepaling van de arbeidsduur in geval van stukloon. Om te kunnen bepalen of een werknemer minimaal het minimumloon verdiend wordt voortaan uitgegaan van de daadwerkelijke tijd die de werknemer heeft besteed aan de uitvoering van de verrichte arbeid. Volgens de thans nog geldende wettekst wordt uitgegaan van ‘de tijd, die redelijkerwijs met de uitvoering van de verrichte arbeid is gemoeid’.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel is evenwel een amendement aangenomen dat voorziet in de mogelijkheid om onder voorwaarden – in afwijking van de wetswijziging – stukloon te betalen aan de hand van een prestatienorm. Volgens de indieners, de Kamerleden Van ’t Wout (VVD) en Heerma (CDA), zou de wijziging in het wetsvoorstel namelijk tot problemen kunnen leiden bij specifieke werkzaamheden waar de werknemer een zekere mate van vrijheid heeft bij het verrichten van zijn werkzaamheden. Genoemd werden het voorbeeld van bezorgen van folders en dagbladen. Het amendement voorziet in de mogelijkheid dat de minister op verzoek van de Stichting van de Arbeid specifieke werkzaamheden in een bedrijfstak aanwijst voor welke stukloon op basis van een stukloonnorm kan worden betaald. Een van de voorwaarden is dat de sociale partners hierover overeenstemming hebben bereikt. Indien geen overeenstemming wordt bereikt over een stukloonnorm kunnen werkgeversorganisatie(s) ook zelf een stukloonnorm verstrekken aan de Stichting van de Arbeid onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. Op 7 april is hiervoor een nadere regeling gepubliceerd, de Regeling voorwaarden en publicatie stukloonnorm. Om werkgevers en werknemers de gelegenheid te geven zich voor te bereiden op deze wijzigingen en de pas onlangs gepubliceerde nadere regelgeving zal het onderdeel van de wet dat betrekking heeft op het stukloon niet per 1 juli 2017 maar pas per 1 januari 2018 in werking treden.
Bron: Min SZW 7-04-2017

Extra rente op uitkeringen depositogarantiestelsel

Rekeninghouders die een uitkering hebben gehad op basis van het depositogarantiestelsel in verband met het faillissement van DSB, Icesave, Indover of Van der Hoop hebben mogelijk nog recht op een nabetaling van wettelijke rente. Men moet zich daarvoor uiterlijk 22 juni 2017 aanmelden bij De Nederlandsche Bank (DNB).

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) oordeelde in december vorig jaar dat DNB over de vergoeding van de deposito’s uit hoofde van het Nederlandse depositogarantiestelsel (DGS) te weinig wettelijke rente heeft vergoed. Dit was mede het gevolg van een onjuiste omzetting van de destijds geldende richtlijn depositogarantiestelsels. In de richtlijn was bepaald dat een vergoeding uiterlijk drie maanden – in plaats van vijf maanden zoals in dit geval was gebeurt – na de inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel moest plaats vinden.
Rekeninghouders komen alleen voor een vergoeding in aanmerking als de verschuldigde gederfde rente € 10 of meer bedraagt. Van toepassing is de wettelijke rente voor niet-handelstransacties. Men kan zich voor de coulanceregeling aanmelden bij DNB. Rekeninghouders van Icesave en DSB kunnen digitaal met behulp van hun DigiD een aanvraag indienen. Rekeninghouders van Indover en Van der Hoop dienen een mailtje te sturen. Men kan tot uiterlijk donderdag 22 juni 2017 een aanvraag indienen.
Bron: MvF 27-03-2017

Voorstel voor wettelijke verankering franchisecode

Minister Kamp van Economische Zaken heeft op internetconsultatie.nl een wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd dat de Nederlandse Franchise Code wettelijk moet verankeren.

De Nederlandse Franchise Code is tot stand gekomen na moeizaam overleg tussen franchisegevers en –nemers. In de praktijk blijkt echter dat veel franchiseorganisaties de overeengekomen code niet (volledig) toepassen.
Volgens de bewindsman telt Nederland meer dan 30.000 franchisevestigingen die samen goed zijn voor een omzet van ruim € 30 miljard. Vaak loopt de samenwerking tussen de partijen in de franchisemarkt goed, maar vaak ook zijn er geschillen over de naleving van de afspraken. De bewindsman wijst erop dat contracten nu vaak nog eenzijdig door de franchisegever worden opgesteld waarbij de tegenpartij alleen nog kan instemmen of niet. Met een wettelijke verankering van de code wil de minister een evenwichtiger verhouding tussen franchisegevers en -nemers bewerkstelligen.
Voordelen van een wettelijke verankering zijn dat alle partijen het moeten toepassen. Daarnaast kan bij een onrechtvaardige afwijking een contract worden vernietigd. Ook de rechter zal zich bij de beoordeling van eventuele geschillen mede op de Nederlandse Franchise Code moeten baseren. Wel blijft het mogelijk voor de franchisegever en franchisenemer om in het contract af te wijken van de code, mits dit duidelijk wordt gemotiveerd.
Tot en met 25 mei 2017 is het mogelijk op www.internetconsultatie.nl te reageren op het voorgestelde wetsvoorstel.
Bron: Min EZ 12-04-2017

Houders American Express Cards op de korrel

Een Amerikaanse federale rechter heeft de Amerikaanse belastingdienst toestemming gegeven om informatie over Nederlandse kaarthouders met een rekening buiten Nederland op te vragen bij creditcardmaatschappij American Express. Nederland heeft op grond van het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten een verzoek om die gegevens ingediend bij de Amerikaanse belastingdienst.

Het gaat om gegevens over betaalkaarten (debit of credit) uit de periode 2009 t/m 2016. Zodra de gegevens zijn ontvangen zal worden onderzocht of de tegoeden op de buitenlandse rekeningen waaraan de kaarten zijn gekoppeld, zijn opgenomen in de belastingaangifte van de betreffende kaarthouders. Is dat niet het geval, dan kunnen de zwartspaarders een boete van maximaal drie keer het totale verschuldigde belastingbedrag tegemoet zien.
In oktober 2015 zijn de Belastingdienst, de FIOD en het OM met een project gestart om op te treden belastingplichtigen met niet-aangegeven buitenlands vermogen die buitenlandse debet-creditcards gebruiken om uitgaven in Nederland te doen vanuit dat buitenlands vermogen. Het project is erop gericht de identiteit van de kaarthouders te achterhalen en te onderzoeken of er een Nederlands heffingsbelang aanwezig is. Nadat de identiteit van de kaarthouder is achterhaald wordt de keuze gemaakt of de zaak bestuurlijk dan wel strafrechtelijk afgedaan wordt.
Bron: US Department of Justice, 3-04-2017, persbericht; Belastingdienst.nl