Digitale post toegestaan?

Volgens Rechtbank Overijssel moet een belastingplichtige expliciet akkoord gaan met het ontvangen van digitale post van een instantie via de Berichtenbox van MijnOverheid.nl.

Het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) heeft via de Berichtenbox van MijnOverheid.nl aan een belastingplichtige een aanslag waterschapbelastingen opgelegd. Omdat een belastingplichtige niet betaalde, is per post een aanmaning verstuurd en zijn aanmaningskosten in rekening gebracht. De belastingplichtige maakt bezwaar tegen de aanmaningskosten. Hij geeft aan de aanslag waterschapsbelasting niet te hebben ontvangen en pas bij ontvangst van de aanmaning er achter te zijn gekomen dat de aanslag was opgelegd.
Voor de rechtbank is het de vraag of het GBLT terecht aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Volgens de belastingplichtige heeft hij er bij MijnOverheid.nl uitdrukkelijk voor gekozen om de Berichtenbox niet te activeren. Vanwege de aanmaning heeft hij de aanslag (met uitzondering van de aanmaningskosten) in één keer moeten betalen en niet meer kunnen verzoeken om een betalingsregeling. Volgens het GBLT is uit onderzoek gebleken dat de belastingplichtige is aangemeld bij MijnOverheid.nl. Daarom is de aanslag in de persoonlijke elektronische Berichtenbox van MijnOverheid.nl bezorgd.
De rechtbank is van mening dat onvoldoende duidelijk is of de belastingplichtige bij de aanmelding op MijnOverheid.nl akkoord is gegaan met het ontvangen van digitale post van het GBLT. Uit de toelichting van het GBLT blijkt immers dat sinds november 2015 bij aanmelding/registratie in MijnOverheid.nl expliciet moet worden aangevinkt met welke organisaties men digitaal wil corresponderen. Het GBLT is pas sinds 15 november 2015 in de lijst zichtbaar als bestuursorgaan waarmee men digitaal kan corresponderen. Bij het inloggen na 15 november 2015 op MijnOverheid.nl wordt een lijst getoond met nieuwe organisaties waarmee via de elektronische weg kan worden gecorrespondeerd.
De belastingplichtige geeft aan MijnOverheid.nl op 15 november 2015 te hebben geactiveerd, maar het GBLT heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft geaccordeerd om van het GBLT digitale post te ontvangen. Op basis van het bovenstaande is de uitspraak op bezwaar volgens de rechtbank in strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank doet een tussenuitspraak waardoor het GBLT de mogelijkheid heeft het motiveringsgebrek binnen twee weken te herstellen. Om het gebrek te herstellen moet verweerder met bewijsstukken aannemelijk maken dat de belastingplichtige in MijnOverheid.nl akkoord is gegaan met het ontvangen van digitale post van GBLT.
Bron: Rb. Overijssel 04-04-2017

Administratieve gebreken, informatiebeschikking terecht afgegeven

Het bewaren van een papieren administratie in een schuur die onvoldoende tegen weersinvloeden is beschermd en het verzuimen van het maken van kopieën zijn onvoldoende om onder een informatiebeschikking uit te komen. Van een administratieplichtige mag worden verwacht dat hij of zij de digitale en papieren administratie op een deugdelijke manier bewaard en zo nodig kopieën maakt.

Aan een restauranthouder zijn na een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB 2008 tot en met 2012 en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 informatiebeschikkingen opgelegd in verband met gebreken in de administratie. Volgens de restauranteigenaar zijn deze informatiebeschikkingen onterecht opgelegd. De restauranteigenaar geeft aan de boeken zelf te hebben bijgehouden. Zakelijk en privé liepen hierbij door elkaar en voorraden werden niet bijgehouden. En in 2013 heeft het geautomatiseerde afrekensysteem het begeven zonder dat het mogelijk was de bestanden veilig te stellen. De in een Excel-sheet dagelijks vastgelegde omzetgegevens, contante ontvangsten, pin- en creditcardontvangsten en kleine uitgaven werden wel gearchiveerd. Doordat de ordners werden bewaard in een schuur waar regen en storm vrij spel hadden, zijn die overzichten bijna allemaal onleesbaar. De Excel-bestanden met kastransacties zoals afstortingen, privé-opnames en salarisbetalingen zijn allemaal naar de boekhouder gestuurd. Dit laatste kan als het kasboek worden beschouwd.
Volgens de inspecteur zijn de stortingen vanuit de kas naar de zakelijke bankrekening en diverse privéuitgaven echter niet verantwoord. Er zijn negatieve kassaldi en ook leidt de vermogensvergelijking voor de jaren 2009 tot en met 2012 tot een negatief netto privé. Verder kan er geen aansluiting worden gemaakt tussen de maandelijkse kassarapporten en de verantwoorde creditcardbedragen op de uitdraaien van de Excel-bestanden.
De rechtbank is van mening dat de informatiebeschikkingen terecht zijn opgelegd omdat niet aan de administratieverplichtingen van art. 52 AWR 1959 is voldaan. Volgens de rechtbank staat vast dat de primaire bescheiden als de dagelijkse en maandelijkse kassarapporten en dagafsluitingsrapporten van de pinbetalingen, de in- en verkoopfacturen, de bankafschriften en de onderliggende bescheiden grotendeels niet bewaard zijn gebleven, terwijl die bescheiden een wezenlijk deel van de administratie van een onderneming vormen. De restauranteigenaar heeft de gebreken in de administratie onvoldoende weersproken. De informatiebeschikkingen zijn terecht vastgesteld.
Bron: Rb. Noord-Holland 24-03-2017

Cao-lonen blijven achter bij inflatie

De cao-lonen waren in het eerste kwartaal van 2017 1,4% hoger dan in hetzelfde kwartaal van 2016. De toename bleef hiermee onder die van de consumentenprijzen (1,5%). Vooral bij de overheid namen de cao-lonen minder sterk toe.

Sinds de eerste helft van 2014 is de toename van de cao-lonen niet meer lager geweest dan de ontwikkeling van de inflatie. De stijging is ook minder dan alle kwartalen van 2016. In dat jaar kwam de gemiddelde stijging over het hele jaar uit op 1,9%.
Vergeleken met de particuliere (+1,6%) en de gesubsidieerde sector (+1,2%), namen de lonen bij de overheid met 0,5% minder toe. Dit komt voornamelijk doordat bij de lopende overheids-cao’s in het eerste kwartaal van 2017 een lagere loonsverhoging is afgesproken dan in dezelfde periode van vorig jaar. De stijging van de contractuele loonkosten bij de overheid valt juist hoger uit dan bij de andere sectoren door de verhoging van de werkgeverspremie voor het ABP.
De contractuele loonkosten (cao-lonen en werkgeverspremies) stegen met 1,6% in het eerste kwartaal van 2017. Sinds het begin van 2016 ligt de stijging van de contractuele loonkosten weer boven die van de cao-lonen. In 2017 komt dit doordat werkgevers meer bijdragen aan WAO- en WW-premies, en met name bij de overheid ook door de gestegen werkgeversbijdrage in pensioenpremies bij het ABP. Door de lagere werkgeversheffing Zorgverzekeringswet en premies bij verschillende sectorfondsen zijn de totale contractuele loonkosten minder toegenomen.
Bron: CBS 6-04-2017

Massaal bezwaar btw-correctie privégebruik auto

De staatssecretaris heeft vier proefprocedures over de correctie van vooraftrek van omzetbelasting met betrekking tot het privégebruik auto aangemerkt als massaal bezwaar.

In 2011 hebben jurisprudentie en een wijziging in de regelgeving inzake de correctie van vooraftrek van omzetbelasting geleid tot een grote stroom bezwaarschriften met betrekking tot het privégebruik auto. De ingediende bezwaarschriften werden automatisch aangemerkt als bezwaar tegen de btw-correcties in latere jaren. De staatssecretaris heeft vier proefprocedures over de correctie van vooraftrek van omzetbelasting met betrekking tot het privégebruik auto aangemerkt als massaal bezwaar. De procedures zijn in behandeling bij de Hoge Raad en de verwachting is dat binnen afzienbare tijd arrest wordt gewezen. Binnen zes weken nadat in deze procedures bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is beslist over de rechtsvragen, doet de inspecteur een collectieve uitspraak op bezwaar. De uitspraak wordt bekend gemaakt in de Staatscourant en op de website van de Belastingdienst.
Bron: MvF 29-03-2017

Hoge Raad handhaaft kortingsregeling 30%-regeling

Met ingang van 2012 komen tewerkstelling en verblijf binnen 25 jaar na vertrek uit Nederland op de looptijd van de 30%-regeling in mindering. Tot 2012 was deze periode 10 jaar. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat deze kortingsregeling niet in strijd is met internationale verdragen en de Hoge Raad laat deze uitspraak in stand.

Een Nederlander woont en werkt vanaf 1 april 1993 in het buitenland. Op 2 oktober 2012 schrijft hij zich weer in Nederland in. Op 18 december 2012 treedt hij in dienst bij zijn Nederlandse werkgever. De werknemer meent dat hij recht heeft op de 30%-regeling.
Hof Den Bosch oordeelt dat de 30%-regeling maximaal 8 jaar kan worden toegepast. Deze looptijd wordt gekort met perioden van eerdere tewerkstelling en eerder verblijf in Nederland, de zogenoemde kortingsregeling. Perioden van eerdere tewerkstelling en eerder verblijf in Nederland die meer dan 25 jaar voorafgaand aan de tewerkstelling zijn beëindigd worden niet in aanmerking genomen. De Hoge Raad heeft op grond van het Sopora-arrest van het Hof van Justitie geoordeeld dat de 30%-regeling en de kortingsregeling op zichzelf niet leiden tot een met het Handvest van de Grondrechten van de EU of het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) strijdige discriminatie en ook geen belemmering oplevert voor het vrije verkeer van werknemers in de zin van het VWEU. Dit is alleen anders indien de 30%-regeling aanleiding geeft tot een systematische en duidelijke overcompensatie. Hiervan is geen sprake volgens een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. Ook heeft de Hoge Raad eerder geoordeeld dat de kortingsregeling ook na verlenging niet van redelijke grond is ontbloot en binnen de aan de wetgever toekomende beoordelingsvrijheid blijft. Hof Den Bosch oordeelde dat de werknemer in deze zaak ter zitting en in de stukken geen feiten naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat voor de verlening van de periode geen objectieve en/of een onredelijke rechtvaardiging is gegeven. Hierdoor ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de bestaande jurisprudentie. Er is geen sprake van strijd met de non-discriminatiebepalingen uit het EVRM en het IVBPR. Er is ook geen sprake van strijd met het eigendomsrecht, gewaarborgd in artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat de door de werknemer aangevoerde middelen niet tot cassatie kunnen leiden en laat de uitspraak van het hof in stand.
HR 31-03-2017

KNV-chauffeurs wijzen eindbod Beroepsgoederenvervoer af; acties dreigen

De achterbannen van CNV Vakmensen en FNV die voorheen onder de KNV-cao vielen, hebben op een bijeenkomst in Utrecht op 1 april het eindbod van de werkgeversorganisaties TLN en VTT voor de cao beroepsgoederenvervoer afgewezen. De aanwezige vakbondsleden besloten dat ze binnenkort actie gaan voeren.

In de nieuwe cao worden de cao’s Goederenvervoer (KNV) en Beroepsgoederenvervoer (TLN) samengevoegd. Volgens de bonden is het eindbod vooral voor de chauffeurs die voorheen onder de KNV-cao vielen nadelig. De komende maand volgen meer informatiebijeenkomsten voor leden. Het is nog niet bekend hoe de stemming precies is in andere sectoren en of ook daar acties volgen.
Bron: FD 3-04-2017

WOZ-waarde toegestaan als heffingsmaatstaf

Een ondernemer gaat in bezwaar tegen een aanslag reclamebelasting. Zijn bezwaar richt zich tegen het feit dat voor die aanslag de WOZ-waarde van het winkelpand als uitgangspunt is genomen.

De ondernemer is gebruiker van een winkelpand. Aan het winkelpand is een openbare aankondiging aangebracht ter zake waarvan een aanslag reclamebelasting is opgelegd. De hoogte van het tarief is mede gebaseerd op de hoogte van de WOZ-waarde van het winkelpand. De ondernemer stelt dat deze heffing onverbindend is, omdat de heffingsmaatstaf hiermee afhankelijk is gesteld van het vermogen, hetgeen niet is toegestaan. De rechtbank stelt hem in het ongelijk. Uit de parlementaire geschiedenis leidt de rechtbank af dat gemeenten de waarde van de onroerende zaak als heffingsmaatstaf voor gemeentelijke belastingen kunnen hanteren. Omdat de Hoge Raad reeds heeft geoordeeld dat de WOZ-waarde een geoorloofde heffingsmaatstaf is voor de heffing van rioolrecht, is de rechtbank van oordeel dat dat zeker geldt voor een algemene belasting zoals reclamebelasting.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 23-02-2017

Wetsvoorstel beperkte gemeenschap aangenomen

De Eerste Kamer heeft op dinsdag 28 maart het initiatiefwetsvoorstel Beperking wettelijke gemeenschap van goederen, na stemming bij zitten en opstaan, met de kleinst mogelijke meerderheid (38 zetels) aangenomen.

Bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt de omvang van de wettelijke gemeenschap standaard beperkt. Voorhuwelijks (privé)vermogen, erfenissen en giften vallen niet meer in de gemeenschap, maar blijven tot het privévermogen van de echtgenoten behoren. Enkel hetgeen de beide echtelieden gedurende het huwelijk hebben opgebouwd zal standaard in de gemeenschap vallen.
De mogelijkheid om van het wettelijke standaard af te wijken blijft bestaan. De (aanstaande) echtgenoten kunnen voor of tijdens het huwelijk huwelijksvoorwaarden laten opmaken die een algehele gemeenschap regelen. Ook kan een schenker of erflater middels een insluitingsclausule regelen dat een schenking of nalatenschap in de algemene gemeenschap valt.
Bron: Eerste Kamer 29-03-2017

Minimumloon bij overeenkomst van opdracht

De Eerste Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel Van toepassing verklaring van de Wet minimumloon op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht.

Door deze wetswijziging gaat het wettelijk minimumloon ook gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht, tenzij het gaat om mensen die fiscaal als ondernemer worden beschouwd. De wetswijziging moet ‘oneigenlijk gebruik’ van de overeenkomst van opdracht tegengaan en oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen.
De Eerste Kamer nam ook een motie van het Kamerlid Rinnooy Kan (D66) aan waarin erop werd aangedrongen dat – behoudens voor fiscaal zelfstandigen – de bescherming van het minimumloon voor iedereen moet gelden, dus ook als er geen sprake is van een overeenkomst van opdracht (en ook geen arbeidsovereenkomst). Rinnooy Kan wil dat het wegcontracteren van de fictieve dienstbetrekking voor deze groep onmogelijk wordt gemaakt. Ook wordt er op aangedrongen dat er voor opdrachtgevers een eenvoudiger wijze van verificatie komt om vast te stellen of een opdrachtnemer aangemerkt kan worden als zelfstandige in fiscale zin en aldus niet valt onder de werking van de wet.
Bron: Eerste Kamer 28-03-2017

Nieuwe wetgeving Corporate Governance Code

Het kabinet is positief over de herziene Corporate Governance Code die in december 2016 is gepubliceerd. De nieuwe code legt meer nadruk op de waardecreatie van een organisatie op de lange termijn, benadrukt het belang van een transparant beloningsbeleid en onderstreept de meerwaarde van een aangename bedrijfscultuur. De wettelijke verankering van de code kan nu in gang worden gezet. De herziening is tot stand gekomen onder leiding van de Commissie Van Manen.

De herziene Corporate Governance Code vraagt onder meer aandacht voor de cultuur van een bedrijf, voor het belang van het benoemen van een lange termijnvisie die focust op duurzaamheid en voor een transparant beloningsbeleid. Daarnaast bevordert de code het verminderen van financiële bedrijfsrisico’s. Ook is in de nieuwe code meer aandacht voor diversiteit in de top van bedrijven.
De benoemingstermijn van de leden van de Raad van Commissarissen wordt tot in beginsel maximaal twee keer vier jaar beperkt.
De code kan rekenen op breed draagvlak binnen de sector. Zo zijn er meer dan 120 reacties binnengekomen en verwerkt van betrokken partijen zoals Vereniging van Effectenbezitters (VEB), Eumedion, Euronext, FNV en CNV, de Vereniging van Effecten Uitgevende Ondernemingen (VEUO) en VNO-NCW.
In overleg met het bedrijfsleven, zal het kabinet de herziene Code verankeren in de wet. Dit ter vervanging van de huidige Code Frijns die in 2008 is vastgesteld. Het wetsvoorstel dat dit vormgeeft zal binnenkort worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Na de wettelijke verankering zal de naleving van de Corporate Governance Code worden gemonitord door een ingestelde overheidscommissie. Beursgenoteerde bedrijven moeten dan in hun bestuursverslag rapporteren over de wijze waarop ze de Code naleven. Het is vervolgens aan de algemene vergadering om het bedrijf aan te spreken op de naleving ervan.
Bron: Min EZ 24-03-2017