Bovenmatige kilometervergoeding belast loon

Een vergoeding voor gereden zakelijke kilometers boven de vrijgestelde kilometervergoeding van € 0,19 is belast loon. De rechter waagt zich niet aan beoordeling van de redelijkheid en billijkheid van die wettelijke regel.

Een accountmanager/dierenartsbezoeker werkt sinds 1979 bij zijn werkgever. Hij heeft zelf een auto aangeschaft en rijdt zowel zakelijke als privékilometers. De werkgever vergoedt de zakelijke kilometers tegen € 0,31 per kilometer, waarbij hij € 0,12 als belastbaar loon aanmerkt en hierover loonheffingen afdraagt. In zijn aangifte inkomstenbelasting geeft de accountmanager € 5.673 aan als aftrekbaar bedrag aan scholingsuitgaven. In de omschrijving vermeldt hij dat het geen studiekosten zijn, maar de belaste kilometervergoeding. Het betreft geen inkomsten, maar gemaakte kosten om zijn werk te blijven verrichten. De inspecteur accepteert de aftrek van scholingsuitgaven niet.
De rechtbank overweegt dat de werkgever de kilometervergoeding boven de € 0,19 op grond van de Wet LB 1964 terecht als belastbaar loon aangemerkt. De stelling van de accountmanager dat de wet onbillijk is, kan hem niet baten. De rechtbank is niet bevoegd op grond van redelijkheid en billijkheid de juiste wetstoepassing achterwege te laten. De rechtbank moet volgens de wet rechtspreken en mag nooit de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Er is geen sprake van discriminatie tussen het geval van de accountmanager en werknemers met een leaseauto, omdat deze gevallen zowel feitelijk als juridisch niet aan elkaar gelijk zijn. Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting, waarbij aftrek in eerdere jaren wel is geaccepteerd kan de accountmanager niet baten. De aangiften over eerdere jaren zijn niet gecontroleerd en er is geen sprake van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur.
Het hof sluit zich bij de overwegingen van de rechtbank aan.
Bron: Hof Den Bosch 20-01-2017; Rb. Zeeland-West-Brabant 3-09-2015

Actieplan tegen zwangerschapsdiscriminatie

Het kabinet gaat samen met maatschappelijke organisaties zwangerschapsdiscriminatie verder terugdringen. Zo komt er extra controle en wordt er meer aandacht besteed aan een betere melding en registratie van zwangerschapsdiscriminatie. Ook krijgen aanstaande moeders en werkgevers extra voorlichting over hun de rechten en plichten rond zwangerschap.

Volgens het College voor de Rechten van de Mens heeft bijna de helft van de vrouwen in meer of mindere mate te maken met zwangerschapsdiscriminatie. Zo worden zwangere vrouwen soms afgewezen bij sollicitaties, wordt hun contract niet verlengd of kunnen ze geen promotie maken. Ook krijgen zwangere vrouwen soms openlijke kritiek of hebben ze problemen met hun werkgever rond het regelen en opnemen van verlof.
De afgelopen periode is er op initiatief van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met allerlei betrokkenen een actieplan gemaakt met dertien extra maatregelen om zwangerschapsdiscriminatie aan te pakken. Zo worden (aanstaande) moeders onder meer met een speciale app beter op hun rechten en plichten gewezen en er komt meer informatie over dit thema in de groeiboekjes van de consultatiebureaus en de GGD. Ook gaat het team Arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW gerichter toezicht houden op zwangerschapsdiscriminatie en werkgevers beter voorlichten.
Bij het maken en uitvoeren van het actieplan tegen zwangerschapsdiscriminatie zijn onder meer de Inspectie SZW, werkgeversorganisaties en vakbonden, de Koninklijke Organisatie van Verloskundigen (KNOV), de Vereniging Jeugdartsen Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde, het Voedingscentrum, het UWV en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen betrokken.
Bron: Min SZW 22-03-2017

Transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige ziekte

De regeling voor transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige ziekte gaat op de schop. Niet dat de werknemer dit zal merken – hij/zij behoudt gewoon recht op de vergoeding – maar de werkgever krijgt een compensatie via het UWV. Dit is een van de voorstellen uit een vorige week ingediend wetsvoorstel van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De kosten van die compensatie worden volgens het voorstel dan gedragen door alle werkgevers, via de uniforme premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds. De Raad van State heeft kritisch geadviseerd over dit voorstel. De Raad vraagt zich waarom niet is teruggegaan naar de situatie voor de Wet werk en zekerheid: geen vergoeding bij ontslag wegens langdurige ziekte. Nu wordt de oorzaak van het probleem voor werkgevers (cumulatie van de kosten van loondoorbetaling en transitievergoeding) niet aangepakt, maar slechts de kosten verdeeld over alle werkgevers. Ook verwacht de Raad van State hoge uitvoeringskosten.
Een ander voorstel uit het wetsvoorstel is dat geen transitievergoeding hoeft te worden betaald bij ontslag om bedrijfseconomische redenen, als in de cao een vervangende voorziening is opgenomen. Hier verwacht de Raad van State een toename aan procedures. Want wanneer is sprake van een vervangende voorziening. En wat als een cao niet algemeen verbindend is verklaard? In dat geval zou een werknemer die geen lid is van een vakbond die partij is bij de cao niet gehouden zijn aan die vervangende cao-bepalingen en aanspraak kunnen maken op de wettelijke transitievergoeding.
Bron: TK 2016-2017, 34 699, nrs. 2, 3 en 4

Statutair bestuurder aangemerkt als dga

Een statutair directeur die in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot de bv, waarin hij een minderheidsbelang had, kon niet aannemelijk maken dat hij feitelijk in een positie van ondergeschiktheid stond tot de bv. Het UWV had hem volgens de Centrale Raad van Beroep terecht aangemerkt als dga.

Een vennootschap gaat failliet en de curator ontslaat de statutair directeur die tevens 40% aandeelhouder is. De statutair directeur vraagt daarop bij het UWV een WW-uitkering aan. Hij meent dat hij daar recht op heeft omdat hij onder feitelijk gezag zou hebben gewerkt van de algemeen directeur. Het UWV betwist dit en weigert de uitkering.
Voor de Centrale Raad van Beroep (CRvB) staat niet meer ter discussie dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Wel moet volgens de CRvB op grond van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder (de Regeling) de arbeidsovereenkomst niet als dienstbetrekking worden aangemerkt.
Ter zitting heeft de statutair directeur zich vervolgens op het standpunt gesteld dat deze uitkomst in strijd is met een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Regeling een verdergaande beperking inhoudt van de bescherming van werknemers bij insolventie dan op grond van de Insolventierichtlijn mogelijk is. De CRvB komt echter tot de conclusie dat de groep van personen die op grond van de Regeling wordt uitgesloten van een insolventieuitkering in de regel overeenkomt met de groep die daar op grond van toepassing van de Insolventierichtlijn van kan worden uitgesloten.
De Regeling bepaalt tot slot dat het UWV bevoegd is een bestuurder niet als directeur-grootaandeelhouder aan te merken, indien deze door feiten en omstandigheden aantoont daadwerkelijk ondergeschikt te zijn aan de AVA. Daar de statutair directeur niet heeft aangetoond dat hij feitelijk in een positie van ondergeschiktheid tot de vennootschap stond, is volgens de CRvB geen aanleiding om hem niet als directeur-grootaandeelhouder aan te merken.
Bron: CRvB 15-03-2017

Gemiddelde pensioenleeftijd in 2016 niet gestegen

Voor het eerst in tien jaar is de gemiddelde leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan niet gestegen. In 2016 was de gemiddelde pensioenleeftijd 64 jaar en 5 maanden, net als in het jaar daarvoor.

Aan het begin van deze eeuw gingen werknemer gemiddeld nog rond 61 jaar met pensioen. Onder invloed van regelgeving en wetswijzigingen (onder meer afschaffing fiscale facilitering van VUR-regeling, introductie en later weer afschaffing Wet VPL, RVU-heffing) begon de gemiddelde pensioenleeftijd vanaf 2007 te stijgen. Het percentage werknemers die voor hun 65e met pensioen gaan is sindsdien gehalveerd. Sinds 2013 is vervolgens de AOW-leeftijd jaarlijks omhoog gegaan. Dit heeft ook de pensioenuitstroom beïnvloed.
Het percentage werknemers die op het moment van pensionering 65 jaar of ouder zijn, wordt steeds groter. In de afgelopen tien jaar is dit percentage verviervoudigd van 15% in 2006 tot 62% in 2016. In 2006 was het grootste aantal werknemers dat met pensioen ging nog 60 jaar oud. Vanaf 2011 zijn 65-jarigen de grootste groep pensioengangers. In 2016 bestond die groep uit 31.000 personen. De tweede grootste groep pensioengangers in dat jaar waren de 66-jarigen (8.000 personen). Hun aantal is vanaf 2014 sterker toegenomen. Het aandeel werknemers die tussen hun 60e en 63e verjaardag met pensioen gaan, daalde in de afgelopen jaren sterk. In 2008 vormde die groep nog de overgrote meerderheid uit van alle pensioengangers (61%). In 2016 is dat nog 15 procent.
In alle bedrijfstakken is tussen 2006 en 2016 de gemiddelde pensioenleeftijd gestegen. Het meest, met ruim vijf jaar, steeg de gemiddelde pensioenleeftijd in de bedrijfstak vervoer, opslag en communicatie. Werknemers in het openbaar bestuur en overheidsdiensten, onderwijs, en zorg gingen in 2016 het vroegst met pensioen (63 jaar en 7 maanden) . In de landbouw en visserij zijn werknemers gemiddeld het oudst als ze met pensioen gaan (67 jaar).
Bron: CBS 22-03-2017

Geen aftrek voorbelasting voor arbeidsongeschikte ondernemer

Een arbeidsongeschikt geraakte ondernemer, die geen omzet meer draait, brengt voorbelasting in aftrek, onder meer voor kosten voor aanpassing van zijn werkkamer. Volgens Hof Den Bosch was er echter geen sprake meer van (voorgenomen) economische activiteiten en was de man niet meer als ondernemer voor de btw aan te merken.

Een ondernemer dreef sinds 1982 in de vorm van een eenmanszaak een bouwadviesbureau aan huis. Zijn werkzaamheden bestonden uit het maken van calculaties, het geven van adviezen, bouwmanagement, projectleiding en ontwerpen. Sinds 2002 is de ondernemer aan een rolstoel gekluisterd en genereerd hij geen omzet meer. Over de jaar 2005 tot en met 2012 heeft hij wel aangiften omzetbelasting gedaan met uitsluitend teruggaven voorbelasting in de aangiftes opgenomen.
De inspecteur is van mening dat hij niet meer als ondernemer voor de omzetbelasting is aan te merken en dat de goederen en diensten waarvoor voorbelasting in aftrek is gebracht niet meer gebruikt zijn voor (voorgenomen) belaste handelingen. De man bestrijdt dit en stelt daarnaast dat de gemaakte kosten rechtstreeks verband houden met de economische activiteiten die hij voorheen verrichtte.
De man stelt dat hij in de jaren 2008 tot en met 2012 door middel van zijn eenmanszaak diensten, bestaande uit het verlenen van bouwadviezen, heeft verricht, welke een economische activiteit opleveren. Het hof komt echter tot het oordeel dat van zelfstandige economische activiteiten geen sprake meer was: de deelname aan het maatschappelijk verkeer van de eenmanszaak bestond in die jaren slechts uit het onderhouden van contacten met voormalige klanten en het door middel van aanpassing van zijn woning creëren van een werkkamer aangepast aan zijn handicap. Onvoldoende objectieve gegevens zijn verschaft om aan te kunnen nemen dat de in die jaren aangeschafte goederen en diensten zijn gebruikt voor (voorgenomen) economische activiteiten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de eenmanszaak vanaf het jaar 2005 geen omzet meer behaald heeft. Ook de stelling dat de uitgaven verband hielden met voorheen verrichte economische activiteiten vindt geen steun bij het hof. Onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd om aannemelijk te maken dat de in de jaren 2008 tot en met 2012 ingekochte goederen en diensten rechtstreeks voortvloeien uit de uitoefening van de economische activiteiten in voorafgaande jaren. Ook de kosten in 2008 voor het laten opstellen van een aangifte omzetbelasting voor het jaar 2007 haalt het niet, omdat de man niet heeft aangegeven welk omzetbelastingbedrag hiermee gemoeid is en evenmin aannemelijk heeft gemaakt of, en zo ja, in hoeverre deze kosten rechtstreeks voortvloeien uit (voorheen) verrichte economische activiteiten.
Bron: Hof Den Bosch 1-12-2016 (publ. 14-3-2017)

Teveel betaalde boeterente

Woningbezitters die na 14 juli 2016 boeterente hebben betaald omdat zij hun hypotheek vervroegd hebben afgelost of overgesloten, kunnen – als de berekening van de boeterente niet voldoet aan de nieuwe regels – mogelijk een vergoeding tegemoet zien.

Sinds 14 juli 2016 gelden er nieuwe Europese regels met betrekking tot de berekening van boeterente die betaald moet worden bij vervroegde aflossing of het oversluiten van een bestaande of nieuwe hypotheek. De boeterente mag sindsdien niet hoger zijn dan het financiële nadeel van de hypotheekaanbieder.
Uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij tien aanbieders is gebleken dat niet alle hypotheekaanbieders zich aan deze regels hebben gehouden. Om tot een goede berekening te komen heeft de AFM vier uitgangspunten opgesteld waarmee wordt voldaan aan de gestelde normen. Behalve dat de boete niet meer mag bedragen dan het financiële nadeel van de aanbieder, moet de berekening ook transparant en eerlijk zijn. Aanbieders kunnen van deze uitgangspunten afwijken zolang de totale berekening transparant en eerlijk is en de boete niet hoger dan het financiële nadeel van de aanbieder.
Volgens de wettelijke norm moet een klant die van plan is vervroegd af te lossen, een berekening krijgen van de vergoeding voor het vervroegde aflossen (de boeterente).
Om woningbezitters te helpen duidelijkheid te krijgen over de berekening van de boeterente heeft de AFM een stappenplan en checklist opgesteld. Zowel de uitgangspunten, het stappenplan als de checklist zijn de vinden op de site van de AFM.
Bron: AFM 20-03-2017

Maak zakelijke kosten aannemelijk

Een ondernemer die kosten maakt voor zijn onderneming moet niet alleen bonnen voor die gemaakte kosten kunnen overleggen, maar ook kunnen onderbouwen waarom de gemaakte kosten zakelijk zijn.

Een ondernemer krijgt in 2008 een boekenonderzoek. De aanvaardbaarheid van de IB-aangiften 2003 tot en met 2005 en de btw-aangiften van 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2005 worden onderzocht. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek corrigeert de inspecteur de in de administratie in aftrek gebrachte verkoopkosten. Uit de administratie kan niet worden afgeleid in hoeverre deze kosten zakelijk zijn. Ook de IB-aangifte 2004 van de ondernemer wordt gecorrigeerd.
Voor het hof blijkt dat de opgevoerde verkoopkosten betrekking hebben op uitgaven voor etentjes met cliënten. Volgens de inspecteur zijn deze kosten niet zakelijk en hij vindt dat – gezien de omvang van de uitgaven en het aantal keren dat bij dezelfde restaurants wordt gegeten – het overgrote deel van de uitgaven als privé-uitgaven moet worden aangemerkt. En voor zover de kosten zakelijk zijn is de aftrekbeperking van toepassing. De ondernemer moet de zakelijkheid van de kosten aantonen. Hij geeft aan dat hij regelmatig bij cliënten eet en dit combineert met het uitwisselen van stukken en het voeren van gesprekken met de cliënten alsmede met potentiële cliënten. Daarmee heeft hij volgens het hof de zakelijkheid van de kosten niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft op geen enkele wijze gegevens verstrekt omtrent de vraag met wie hij heeft gegeten en wat het zakelijke element van de restaurantbezoeken betrof. Het hof gelooft wel dat hij op zakelijke gronden afspraken heeft gemaakt met potentiële of bestaande cliënten en daarvoor uitgaven heeft gedaan, maar omdat de onderbouwing van het zakelijke karakter ontbreekt, acht het hof niet aannemelijk dat voor het door de ondernemer ten laste van het resultaat gebrachte bedrag sprake is van zakelijke uitgaven.
Bron: Hof Den Bosch 12-01-2017

UWV voorziet groei arbeidsmarkt in de zorg

De afgelopen jaren zijn er veel banen verdwenen in de zorg. Inmiddels zijn er duidelijke tekenen dat de arbeidsmarkt weer aantrekt. Dit blijkt uit de Factsheet Zorg die UWV heeft uitgebracht tijdens de landelijke Week van Zorg en Welzijn van 13 tot en met 18 maart. UWV verwacht de sterkste groei in de thuiszorg. Ook de werkgelegenheid in de huisartsenzorg zal relatief sterk toenemen.

Het aantal banen van werknemers in de zorg groeide gestaag tot 2012. Daarna volgde een periode van sterke krimp. Van 2012 tot 2016 nam het aantal banen van werknemers af met ruim 61.000, een daling van 5%. Aan deze krimp lijkt nu een einde te zijn gekomen. Voor de komende jaren gaat UWV uit van een banengroei van jaarlijks 1%. Het aantal banen blijft daarmee wel lager dan in het topjaar 2012.
De vacaturemarkt in de zorg groeit al vanaf 2013. Voor dit jaar gaat UWV uit van een groei tot 105.000 vacatures, dit zijn er 10.000 meer dan in 2016.
Met het aantrekken van de vacaturemarkt zijn er ook weer meer moeilijk vervulbare vacatures. Onder meer verzorgenden ig, verpleegkundigen, wijkverpleegkundigen, specialisten ouderengeneeskunde, verzekeringsartsen en psychiaters zijn zeer gewild. Deze beroepen bieden goede kansen op werk voor werkzoekenden. Het gaat om functies waarvoor een opleiding op tenminste mbo-niveau 3 of – in het geval van de medisch specialisten – universitair niveau wordt gevraagd. De overstap vanuit lagere niveaus is vaak lastig te maken.
Op de lagere beroepsniveaus, waar de laatste jaren veel banen verloren gingen, zijn de kansen nog steeds matig. Er zijn veel werkzoekenden ten opzichte van het aantal vacatures. Wel doet zich ook op dit niveau een stijging van het aantal vacatures voor.
Bron: UWV 14-03-2017

Tekort aan porti niet-verschoonbaar

Voor het indienen van een beroepschrift dient men binnen zes weken na de uitspraak beroep aan te tekenen. Naast tijdige toezending aan de juiste instantie, dient men de beroepschriften ook voldoende te frankeren.

Een echtpaar gaat in beroep tegen een rechtbankuitspraak. De uitspraak betrof de aan hen opgelegde aanslagen IB 1991 en 1992. Op vrijdag 30 januari 2015 doet de man in één enveloppe vier pro forma hoger beroepschriften naar Hof Den Haag op de post. PostNL heeft de envelop aan de man geretourneerd: niet alleen was een onjuist postbusnummer (dat van de Raad van State) vermeld, ook was de envelop onvoldoende gefrankeerd. Op 9 februari stuurt de man nogmaals de vier pro forma hoger beroepschriften aan het hof, nu met een correcte adressering en met een portokaart bijgevoegd. Deze stukken zijn op 16 februari 2015 door het hof ontvangen.
Voor Hof Den Haag is de vraag aan de orde of er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding nu de beroepschriften in eerste instantie binnen de termijn zijn verstuurd. Het hof stelt dat bij verzending per post de indiener van een beroepschrift verantwoordelijk is voor de verzending. Hieronder valt ook het zorgdragen voor voldoende frankering en een correcte adressering. Vaststaat dat op de envelop een onjuist postbusnummer is vermeld.
De man stelt dat de envelop en de vier beroepschriften tezamen 20 gram wegen, maar dit redt hem niet. De postkamer van het hof wordt er bij gehaald en na weging blijkt het poststuk tot echt zwaarder (26 gram) te zijn. De envelop is dus onvoldoende gefrankeerd. Op maandag 2 februari 2015 heeft PostNL het poststuk naar het echtpaar geretourneerd, en het daar 5 of 6 februari 2015 is aangekomen. Het is niet aannemelijk dat de envelop bij de Raad van State is bezorgd; een stempel van de Raad van State op de envelop ontbreekt. Kortom, de beroepschriften zijn niet tijdig ingediend. De man probeert het nog bij de Hoge Raad, maar die verklaart de aangevoerde klachten niet-ontvankelijk.
Bron: HR 10-03-2017