Het ministerie van Financiën is een project gestart om opmerkelijke belastingconstructies in kaart te brengen. Onderdeel hiervan is een internetconsultatie. Tot en met 31 januari 2023 kan iedereen bijdragen aan de inventarisatie van opmerkelijke belastingconstructies. Dat kan door het invullen van de vragenlijst op Internetconsultatie.nl. In het voorjaar van 2023 wordt bekend welke belastingconstructies aangepakt zullen worden. Het streven is om daarmee structureel € 550 miljoen binnen te halen vanaf 2027.

Er is sprake van een opmerkelijke belastingconstructie als een belastingplichtige zo min mogelijk belasting betaalt door het structureren, omvormen of verschuiven van transacties, inkomen, winst en vermogen. Bij dat soort constructies wordt er gebruikgemaakt van verschillen in belastingtarieven en -grondslagen, vrijstellingen of aftrekposten. In veel gevallen wordt gehandeld naar de letter van de wet, maar niet naar de geest van de wet.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 28-11-2022

Naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie EU heeft de minister van Financiën de Kamer van Koophandel (KvK) gevraagd tijdelijk geen informatieverstrekkingen uit het UBO-register te verzorgen.

Volgens het Hof van Justitie EU rechtvaardigt de Europese anti-witwasrichtlijn een ernstige inmenging in de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. Toegang van het publiek tot informatie over UBO’s kan bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van de anti-witwasrichtlijn. De bepaling in die richtlijn, op grond waarvan iedereen toegang moet krijgen tot UBO-informatie, gaat echter te ver en is volgens het Hof van Justitie EU ongeldig.

De minister treedt in overleg met de Europese Commissie om te bezien welke informatieverstrekkingen uit het UBO-register nog mogelijk zijn. De uitspraak van het Hof van Justitie EU heeft geen gevolgen voor de verplichting om UBO’s te registreren.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000285345; ECLI:EU:C:2022:912 | 21-11-2022

Een door een vennootschap aan haar aandeelhouder toegekend voordeel is een uitdeling van winst indien en voor zover aannemelijk is dat de vennootschap de aandeelhouder als zodanig heeft willen bevoordelen. De aandeelhouder moet zich van de bevoordelingsbedoeling bewust zijn geweest of had dat redelijkerwijs moeten zijn. Een winstuitdeling vormt een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang en is belast in box 2 van de inkomstenbelasting. Inkomen uit aanmerkelijk belang is een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Voor zover de partners geen andere verhouding hebben gekozen, wordt dit inkomensbestanddeel aan de belastingplichtige en zijn partner ieder voor de helft toegerekend.

Een vennootschap verstrekte in 2007 een lening van € 29 miljoen aan haar aandeelhouder door overdracht van een effectenportefeuille. De vennootschap droeg de vordering op de aandeelhouder over aan een buitenlandse dochtermaatschappij. In 2012 is de vordering ten titel van terugbetaling van kapitaal door de dochtermaatschappij overgedragen aan de vennootschap. De vordering bedroeg op dat moment ruim € 36 miljoen. De waarde van de effectenportefeuille was in de tussentijd gedaald tot € 19,6 miljoen. De dochtermaatschappij heeft vlak voor de overdracht een deel van de vordering ter grootte van € 16,6 miljoen kwijtgescholden.

Bij de aanslagregeling voor het jaar 2012 heeft de inspecteur de kwijtschelding aangemerkt als een uitdeling van winst aan de aandeelhouder en zijn echtgenote, ieder voor de helft. De vraag was of  ook de echtgenote zich van de bevoordelingsbedoeling bewust moest zijn geweest. Hof Den Haag is van oordeel dat dit niet het geval is. Voldoende is dat de aandeelhouder zich bewust moet zijn geweest van de bevoordeling. Omdat de echtgenoten geen andere verdeling van het inkomen uit aanmerkelijk belang hebben gekozen, heeft de inspecteur terecht bij ieder de helft van het bedrag van de winstuitdeling in aanmerking genomen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20222271, BK-19/00454 | 02-11-2022

De Belastingdienst brengt belastingrente in rekening als het opleggen van een aanslag door toedoen van de belastingplichtige te lang op zich heeft laten wachten. Daar staat tegenover dat belastingrente wordt vergoed als de Belastingdienst te lang heeft gedaan over het vaststellen van een aanslag met een uit te betalen bedrag. Bij de vermindering van een aanslag wordt de reeds betaalde belastingrente naar evenredigheid teruggegeven.

In de wetsgeschiedenis zijn voorbeelden opgenomen ter illustratie van de werking van de belastingrenteregeling. In geen van deze voorbeelden komt de situatie aan de orde waarin belastingrente wordt berekend over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere voorlopige aanslag al beschikte over het te betalen belastingbedrag.

Volgens de Hoge Raad leidt letterlijke toepassing van de belastingrenteregeling ertoe dat in een dergelijk geval belastingrente wordt berekend. Dat is een onacceptabel gevolg van de regeling. De wetgever heeft met de regeling van de belastingrente willen aansluiten bij de regeling van verzuimrente in de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling voorziet erin dat rente wordt berekend wanneer het bestuursorgaan of de burger in verzuim is. Een dergelijk verzuim ontstaat wanneer de schuldenaar niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. Het vergoeden van rente is bedoeld om het rentenadeel van de schuldeiser dat ontstaat door de te late betaling te compenseren.

De verzuimrenteregeling in de Algemene wet bestuursrecht is gebaseerd op de civielrechtelijke regeling van de compensatie van geleden renteschade. Beide regelingen gaan uit van een niet betaalde hoofdsom en van te compenseren renteschade. Daarvan is geen sprake gedurende de periode waarin de Belastingdienst beschikte over het verschuldigde belastingbedrag. Over die periode is geen belastingrente verschuldigd.

De Hoge Raad merkt op, dat dit niet verhindert dat belastingrente wordt berekend over de periode tussen de dagtekening van een aanslagbiljet en de uiterste datum van betaling, ook al is de aanslag voor het einde van de betaaltermijn betaald. Deze situatie is in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk aan de orde gekomen en aanvaard. De Hoge Raad neemt daarom aan dat de wetgever omwille van de uitvoerbaarheid een wat ruwe berekening van de renteschade heeft beoogd.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221673, 21/00170 | 17-11-2022

In de eerste Nieuwsbrief Loonheffingen 2023 van de Belastingdienst is vermeld dat de gerichte vrijstelling voor de onbelaste thuiswerkvergoeding in 2023 wordt verhoogd naar € 2,15 per thuisgewerkte dag. Eerder was meegedeeld dat de vrijstelling zou worden verhoogd tot € 2,13. In 2022 is het bedrag van de vrijstelling € 2,00 per dag.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 13-11-2022

De leeftijd waarop iemand recht heeft op een AOW-uitkering en de leeftijd waarop iemand recht op een AOW-uitkering begint op te bouwen, zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Op dit moment bedraagt de AOW-leeftijd 67 jaar en de aanvangsleeftijd 17 jaar. Afhankelijk van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd worden deze leeftijden aangepast.

Het CBS heeft recent de raming van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2028 en 2034 bekend gemaakt. In 2028 bedraagt de geschatte levensverwachting op 65-jarige leeftijd 21,05 jaar. In 2034 is dit 21,73 jaar. De AOW-leeftijd voor 2028 wordt op grond van deze prognose en de daarvoor geldende formule vastgesteld op 67 jaar en 3 maanden. De aanvangsleeftijd voor 2028 wordt vastgesteld op 17 jaar en 3 maanden.

De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare manier gekoppeld aan de levensverwachting, maar stijgt anders dan de AOW-leeftijd met stappen van een heel jaar. Op grond van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2034 blijft de pensioenrichtleeftijd in 2024 68 jaar. Wanneer de Wet toekomst pensioenen zoals beoogd per 1 juli 2023 in werking treedt, is de fiscale pensioenrichtleeftijd alleen nog van belang voor het dan geldende overgangsrecht.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000229421 | 08-11-2022

De Tweede Kamer heeft op 10 november 2022 het pakket Belastingplan 2023 aangenomen. Ook de al voor Prinsjesdag ingediende wetsvoorstellen Fiscale verzamelwet 2023 en Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie zijn aangenomen. Het wetsvoorstel overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens is aangehouden.

Wel zijn in de ingediende voorstellen enkele wijzigingen aangebracht.

  • De toepassing van een verlaagd tarief van de energiebelasting en de uitzondering van de opslag duurzame energie- en klimaattransitie voor laadpalen voor elektrische voertuigen is verlengd tot 1 januari 2025.
  • De accijns op rooktabak wordt per 1 april 2023 en per 1 april 2024 verder verhoogd. Het tarief per 1 april 2023 komt uit op € 216,64 en per 1 april 2024 op € 266,98 per kilogram rooktabak.
  • Het algemene tarief van de kansspelbelasting wordt verder verhoogd met 0,2 procentpunt tot 29,5%.  
  • Met ingang van 1 januari 2024 wordt de eerste schijf in de energiebelasting voor aardgas in tweeën gedeeld. De nieuwe eerste schijf loopt van 0 tot 1.200 m3. De nieuwe tweede schijf loopt van 1.200 tot 170.000 m3. Ook de eerste schijf in de energiebelasting voor elektriciteit wordt per 1 januari 2024 opgedeeld. De eerste schijf loopt dan tot 2.900 kWh. De tweede schijf loopt van 2.900 tot 10.000 kWh.
  • De voorgestelde verhoging van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken per 1 januari 2023 gaat niet door. Dat geldt ook voor de verhoging van het laagste tarief van de bieraccijns per 1 januari 2023.
  • De anti-peildatumarbitragebepaling uit de Overbruggingswet box 3 wordt in 2024 geëvalueerd.
  • De voorgestelde verruiming van het lage-inkomensvoordeel (LIV) voor 2024 is vervallen.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 36203 e.v. | 09-11-2022

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën het percentage van het eigenwoningforfait en de hoogte van de arbeidskorting voor 2023 bekendgemaakt.

Eigenwoningforfait

Het eigenwoningforfait wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de ontwikkeling van het indexcijfer van de woninghuren en de ontwikkeling van de woningwaarden. Deze indexering leidt tot een verlaging van het forfait met 0,05%-punt ten opzichte van 2022. Op grond van het Belastingplan 2019 wordt het forfait met ingang van 1 januari 2023 beleidsmatig verlaagd met 0,05%-punt, waardoor het uitkomt op 0,35%.

Arbeidskorting

De tabelcorrectiefactor voor 2023 bedraagt 1,063. De wettelijke indexering van de arbeidskorting wordt niet alleen door de tabelcorrectiefactor bepaald, maar ook door de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. De arbeidskorting voor het jaar 2023 ziet er als volgt uit.

Arbeidsinkomen

Arbeidskorting

Maximum bedrag

 tot € 10.740

 8,231% van het arbeidsinkomen

 € 884

 € 10.740 tot en met € 23.201

 € 884 plus 29,861% van het meerdere arbeidsinkomen

 € 4.605

 € 23.202 tot en met € 37.691

 € 4.605 plus 3,085% van het meerdere arbeidsinkomen

 € 5.052

 € 37.691 tot en met € 115.294

 € 5.052 min 6,51% van het meerdere arbeidsinkomen

 n.v.t.

 vanaf € 115.295

 nihil

 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000275758 | 09-11-2022

De minister van VWS heeft de bedragen van het bijdrageloon en het bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor 2023 vastgesteld op € 66.956. Dit bedrag is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen voor 2023. De premie voor de Zvw voor inhoudingsplichtigen is vastgesteld op 6,68%. In 2022 is dit 6,75%. In andere gevallen bedraagt de premie 5,43%. In 2022 geldt een percentage van 5,55 van het bijdrage-inkomen.

Bron: Overig | besluit | 3442107-1036921-Z, Staatscourant 2022, Nr. 30233 | 13-11-2022

Ondernemers, die hun btw-aangifte over 2022 willen corrigeren of die een balanspost btw willen aangeven, kunnen berekening van belastingrente voorkomen door dit vóór 1 april 2023 te doen. Voor een suppletieaangifte moet u gebruik maken van een speciaal formulier op de website van de Belastingdienst. Bedragen van minder dan € 1.000 kunnen in de eerstvolgende reguliere aangifte omzetbelasting worden verwerkt.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022