Op grond van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting berekend over een parkeerduur van een uur. Er geldt een uitzondering voor het geval aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.

De parkeerverordening van de gemeente Diemen bepaalt dat aan de belastingplicht op aangewezen locaties alleen kan worden voldaan door de aanschaf van een dagkaart. De heffingsambtenaar heeft van iemand, die geen parkeerbelasting had voldaan, het dagtarief nageheven. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was de parkeertijd met minder dan een uur overschreden. Volgens de rechtbank Amsterdam is het opleggen van een naheffingsaanslag op basis van een vast dagtarief, ongeacht de duur van het parkeren, in strijd met de Gemeentewet.

De heffingsambtenaar voerde als subsidiair standpunt aan, dat nageheven zou kunnen worden op basis van de werkelijke parkeerduur. De rechtbank deelde dat standpunt niet. De gemeente heeft de keuze om te bepalen dat forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven of op basis van de werkelijke parkeerduur. Uit de parkeerverordening volgt niet dat de gemeente Diemen de keuze heeft gemaakt na te heffen op basis van de werkelijke parkeerduur.

De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Bron: Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLRBAMS20222525, AMS 21/4538 | 09-05-2022

Omdat een werknemer gedwongen werd opgenomen in een kliniek voor verslavingszorg, staakte de werkgever de loonbetaling. De werkgever was van mening dat de arbeidsovereenkomst tot een einde was gekomen. De werknemer heeft bij het UWV een aanvraag voor een ziektewetuitkering ingediend, die werd afgewezen. Tegen de afwijzing heeft de werknemer bezwaar gemaakt, dat door het UWV ongegrond is verklaard.

Meer dan een jaar na de door de werkgever aangehouden datum van beëindiging van het dienstverband maakte een advocaat namens de werknemer aanspraak op loondoorbetaling bij ziekte en uitbetaling van achterstallig loon. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan. De loonvorderingen heeft de kantonrechter afgewezen omdat het beroep van de werkgever op rechtsverwerking slaagde. De werknemer heeft te lang gewacht met het instellen van zijn loonvordering.

In hoger beroep voerde de werknemer aan dat de kantonrechter het beroep op rechtsverwerking ten onrechte heeft gehonoreerd. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is meer nodig dan het enkele tijdsverloop of het stilzitten van een partij. Er dient een bijzondere omstandigheid te zijn waardoor bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken of waardoor de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

Volgens het Hof Den Haag heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat het beroep op rechtsverwerking van de werkgever slaagt. De werknemer heeft geen bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van de loonbetaling of tegen het standpunt van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Namens de werknemer is in de bezwaarprocedure bij het UWV het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst geëindigd was. De werkgever was bij deze procedure betrokken. Na de afwijzing van het bezwaar door het UWV heeft de werknemer nog ruim vier maanden gewacht voordat hij aanspraak maakte op loon bij de werkgever, ondanks dat hij door een advocaat werd bijgestaan.

Naar het oordeel van het hof is sprake van bijzondere omstandigheden en van een handelwijze, die meer omvat dan het enkel stilzitten of laten verstrijken van de tijd door de werknemer. Onder deze omstandigheden mocht de werkgever er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de werknemer zijn aanspraak op loon niet meer geldend zou maken.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20221309, 200.280.802/01 | 18-07-2022

Voor de aanschaf of lease door particulieren van een elektrische personenauto kan subsidie worden verkregen. De staatssecretaris van I en W heeft bekendgemaakt dat het subsidieplafond voor 2022 is bereikt. Dat geldt zowel voor de subsidie voor nieuwe als voor gebruikte elektrische personenauto’s. Subsidieaanvragen voor 2022 kunnen nog worden ingediend, maar de kans is klein dat de subsidie zal worden verleend.

Bron: Overig | publicatie | Staatscourant 2022, 21559 | 10-08-2022

Een van de belastingen die gemeenten mogen heffen is de forensenbelasting. Dat is een belasting, die wordt geheven van mensen die in de gemeente de beschikking hebben over een gemeubileerde woning gedurende meer dan 90 dagen in een kalenderjaar en die in een andere gemeente hun hoofdverblijf hebben.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of een aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2020 terecht is opgelegd. De aanslag heeft betrekking op een recreatiewoning, waarvan vast stond dat deze vóór 10 juli 2020 niet geschikt was voor bewoning. Niet in geschil was dat de recreatiewoning vanaf 10 juli 2020 bestemd is voor de verhuur. De eigenaar en zijn gezin hebben in het jaar 2020 geen gebruik gemaakt van de recreatiewoning, anders dan nodig om deze voor verhuur gereed te maken. Volgens de heffingsambtenaar heeft de eigenaar de recreatiewoning vanaf 10 juli 2020 op meer dan 90 dagen tot zijn beschikking gehad.

Als een gemeubileerde woning bestemd is voor de verhuur, maar ook door de eigenaar zelf wordt gebruikt, wordt de periode waarin eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten aangemerkt als beschikbaar voor eigen gebruik.

Volgens het hof mag een heffingsambtenaar alleen dan geen aanslag forensenbelasting opleggen aan een eigenaar die zijn woning vrijwel het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, als de eigenaar in het geheel geen gebruik maakt van zijn woning of als de som van het aantal dagen eigen gebruik en het aantal dagen waarop de woning wordt geacht door de eigenaar beschikbaar te zijn gehouden niet meer dan negentig is.

In 2020 is de recreatiewoning uitsluitend bestemd geweest voor de verhuur en heeft de eigenaar daarvan in het geheel geen gebruik gemaakt. Volgens het hof kan daarom niet worden gezegd dat de recreatiewoning in dat jaar door de eigenaar voor zichzelf en zijn gezin ter beschikking werd gehouden. Het hof heeft de aanslag forensenbelasting vernietigd.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20226513, 21/01455 | 25-07-2022

De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen bepaalt dat aangifte moet worden gedaan binnen een door de belastinginspecteur gestelde termijn. Een aangifte is tijdig ingediend als deze vóór het einde van de termijn door de inspecteur is ontvangen. Wanneer de aangifte te laat wordt ingediend vormt dat een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd.

De inspecteur heeft een belastingplichtige een aanmaning gestuurd om aangifte inkomstenbelasting te doen. De in de aanmaning gestelde termijn liep af op 17 november 2017. De aangifte is door de belastingdienst geregistreerd als op 21 november 2017 ontvangen. Dat betekent dat de aangifte te laat is ingediend.

De Algemene wet bestuursrecht kent een gematigde verzendtheorie voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Deze theorie houdt in dat een bezwaar- of beroepschrift als tijdig ingediend wordt aangemerkt als het binnen zeven dagen na het verstrijken van de termijn is ontvangen en aannemelijk is dat het voor het verstrijken van de termijn is verstuurd. Deze bepaling is niet van toepassing op het indienen van een aangifte. Omdat de belastingplichtige de afwezigheid van alle schuld niet heeft gesteld en deze ook niet is gebleken, heeft de inspecteur hem terecht een verzuimboete opgelegd.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20221285, BK-21/00935 | 04-07-2022

De waarde van onroerende zaken in Nederland wordt jaarlijks vastgesteld. Als peildatum voor de waarde geldt 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar. Dat is anders indien de onroerende zaak na de peildatum wordt gewijzigd of van bestemming verandert of een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een bijzondere omstandigheid. In dat geval wordt uitgegaan van de toestand op 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.

In een procedure over de WOZ-waarden van enkele winkelpanden was in geschil of de waardepeildatum verlegd diende te worden. De procedure betrof WOZ-beschikkingen van 2021, die uitgaan van de waarde op 1 januari 2020. De eigenaar van de winkelpanden meende dat in verband met de coronacrisis moest worden uitgegaan van de toestand op 1 januari 2021.

De coronacrisis en de in verband daarmee getroffen overheidsmaatregelen zouden invloed hebben gehad op de waarden van de onroerende zaken. De coronacrisis is wel een bijzondere omstandigheid, maar geen omstandigheid is die specifiek voor deze onroerende zaken geldt. Overigens volgt uit de wetsgeschiedenis dat overheidsmaatregelen, die de waarde kunnen beïnvloeden, geen grond zijn om de WOZ-waarde te bepalen per de toestandspeildatum in plaats van per de reguliere waardepeildatum. De rechtbank heeft het beroep van de eigenaar ongegrond verklaard.

Bron: Rechtbank Oost-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBOBR20222701, 21/2471, 22/513, 22/514, 22/515 en 22/516 | 30-06-2022

Op 1 augustus 2022 is de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in werking getreden. Met deze wet zijn Europese regels over de transparantie van arbeidsvoorwaarden omgezet in Nederlandse wetgeving.

In de kern zijn de regels over arbeidsvoorwaarden op vier onderdelen aangepast. Zo mag in de arbeidsvoorwaarden voortaan alleen een nevenwerkzaamhedenbeding worden opgenomen als daarvoor een geldige reden is. De kosten van voor werknemers verplichte opleidingen zijn voor rekening van de werkgever. Verder krijgen werknemers het recht om de werkgever te vragen om een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Tot slot komt er een uitgebreidere informatieverstrekkingsplicht aan de werknemer.

Nevenwerkzaamheden alleen weigeren als er een goede reden is

In arbeidsovereenkomsten staat vaak een nevenwerkzaamhedenbeding. Dat houdt in dat de werkgever probeert te voorkomen dat een werknemer naast zijn dienstverband andere werkzaamheden of activiteiten verricht. Dit was niet wettelijk geregeld. De nieuwe wet bepaalt dat een nevenwerkzaamheden alleen mogen worden verboden als de werkgever daar een geldige reden voor heeft. Redenen kunnen zijn dat vertrouwelijke informatie (over het bedrijf) moet worden beschermd, belangenconflicten worden voorkomen of dat de gezondheid en veiligheid van medewerkers worden gewaarborgd. Hierbij kan worden gedacht aan het overschrijden van de maximale arbeidstijd door het verrichten van nevenwerkzaamheden. De werkgever moet de afwijzing van de verzoek van een werknemer om nevenwerkzaamheden te verrichten motiveren. Een absoluut verbod op nevenwerkzaamheden is niet langer toegestaan.

Studiekosten voor rekening van de werkgever

Een studiekostenbeding regelt wie de studiekosten van de werknemer betaalt. Voor opleidingen die verplicht zijn (op grond van de wet of een cao), is zo’n beding niet meer mogelijk. Die kosten zijn altijd voor rekening van de werkgever. De kosten mogen niet worden verrekend met het loon. Moet de werknemer deze toch betalen, dan kan hij ze terugvorderen. De werknemer moet de opleiding ook onder werktijd kunnen volgen. Dat betekent dat het loon tijdens de studie wordt doorbetaald, want opleidingstijd is arbeidstijd. Verplichte opleidingen zijn opleidingen op het gebied van veiligheid en arbeidsvoorwaarden, maar ook die voor het bijhouden van de vakbekwaamheid. Voor niet-verplichte opleidingen mag het studiekostenbeding wel nog worden gebruikt.

Werknemer krijgt recht op voorspelbaar arbeidspatroon

Wanneer is sprake van een onvoorspelbaar werkpatroon? Als de werkgever in overwegende mate de werktijden bepaalt, zoals bij een nuluren- of oproepovereenkomst. Een wisselend rooster is niet onvoorspelbaar. De nieuwe wet schrijft voor dat de werkgever een referentiekader (dagen en uren) moet afspreken waarbinnen de werknemer kan worden opgeroepen. Is er geen referentiekader of wordt de werknemer opgeroepen buiten dit kader, dan mag de werknemer de oproep naast zich neerleggen.

Een werknemer, die een half jaar in dienst is, kan één keer per jaar een verzoek indienen bij de werkgever voor een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Als daarvoor mogelijkheden zijn, moet de werkgever met het verzoek instemmen. Als de werkgever het verzoek afwijst, moet hij dat gemotiveerd doen en schriftelijk aan de werknemer meedelen. De werkgever moet altijd tijdig op het verzoek van de werknemer reageren. Als een werkgever met meer dan tien mensen in dienst niet binnen een maand reageert, wordt het werk aangepast zoals de werknemer had gevraagd. Werkgevers met minder dan tien werknemers hebben hier drie maanden de tijd voor.

Wanneer een werknemer op voorspelbare tijdstippen werkt, moet de werkgever de duur van de normale arbeidstijd per week of dag aan de werknemer laten weten. Dat geldt ook voor regelingen voor overwerk en de vergoedingen daarvoor en voor regelingen over het ruilen van diensten of het krijgen van een ander rooster.

Is het werkpatroon onvoorspelbaar, dan moet de werkgever de werknemer informeren over de dagen en uren waarop hij kan worden verplicht om te werken, de minimale termijn voorafgaand aan de oproeping en het aantal zeker betaalde uren.

Informatieverplichting aan werknemers uitgebreid

Tot slot moet de werkgever de werknemer binnen een week nadat het dienstverband is begonnen, informatie verstrekken over de normale werk- en rusttijden. Na een maand moet de werknemer informatie krijgen over het opleidingsbeleid en de procedures bij ontslag, zoals de opzegtermijn. Dit alles moet schriftelijk worden medegedeeld. De werkgever kan die informatie opnemen in een arbeidsovereenkomst, cao of een reglement. Voldoet een werkgever niet tijdig aan deze informatieverplichting, dan kan hij aansprakelijk zijn als de werknemer daardoor schade lijdt.

De in de nieuwe wet opgenomen regelingen zijn direct ingegaan. Dit betekent dat bestaande nevenwerkzaamheden- en studiekostenbedingen, die in strijd met deze wet zijn, niet meer gelden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | 35962, Staatsblad 2022, 277 | 05-07-2022

De Successiewet kent de volgende partnerregeling voor twee ongehuwde personen. Zij dienen gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting:

  • beiden meerderjarig te zijn;
  • op hetzelfde woonadres te zijn ingeschreven;
  • een in een notarieel samenlevingscontract vastgelegde wederzijdse zorgverplichting te hebben;
  • geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn; en
  • niet met een ander aan de voorwaarden voor partnerschap te voldoen.

De voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven.

De vraag in een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was hoe met deze uitzondering op de voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract moet worden omgegaan.

Aan de eis dat de erfgenaam en de erflaatster gedurende ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres waren ingeschreven was voldaan. Toch paste de Belastingdienst de partnervrijstelling voor de erfbelasting niet toe, omdat in de periode van vijf jaar de erflaatster een andere partner had gehad, namelijk haar inmiddels overleden echtgenoot.  

Volgens het hof was na het overlijden van de echtgenoot geen sprake meer van een zogenoemde meerrelatie. Vanaf dat moment konden enkel de erfgenaam en de erflaatster elkaars partners zijn. Het hof stelde vast dat aan alle voorwaarden is voldaan, behalve aan de voorwaarde van het samenlevingscontract. Door het voldoen aan de voorwaarde voor de uitzondering is dit tekort goedgemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis leidt het hof af dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat de vijfjaarstermijn pas begint op het moment dat aan alle andere voorwaarden is voldaan. De wet bepaalt dat aan de voorwaarden moet worden voldaan gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden. Het hof is van oordeel dat de erfgenaam in deze situatie recht heeft op toepassing van de partnervrijstelling.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20225910, BK-ARN 21/00852 | 11-07-2022

De kantonrechter heeft een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst ingewilligd. Het verzoek was gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten van de betreffende werkneemster. De werkneemster heeft meerdere keren geweigerd de bedrijfsarts te bezoeken tijdens ziekte. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit weigeren een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Door geen gehoor te geven aan de uitnodigingen voor het spreekuur heeft de werkneemster het de bedrijfsarts onmogelijk gemaakt zich een oordeel te vormen over de vraag of de werkneemster als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is. Voor de werkgever was het daardoor sinds de ziekmelding niet mogelijk om te bepalen of de werkneemster recht had op loondoorbetaling.

Volgens de kantonrechter was het handelen van de werkneemster wel verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar. Dat betekent dat de werkneemster recht heeft op de transitievergoeding omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever eindigt.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT20225771, 9721631 \ VZ VERZ 22-1960 | 09-06-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft een aanvulling op het Besluit rechtsherstel box 3 gepubliceerd. De aanvulling heeft betrekking op binnenlandse belastingplichtigen met buitenlandse bezittingen en schulden, die recht hebben op een voorkoming van dubbele belasting. De systematiek van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb 2001) sluit niet volledig aan bij de berekeningswijze van het Besluit rechtsherstel box 3. De staatssecretaris heeft daarom in afwijking van het Bvdb 2001 het volgende goedgekeurd.

  • De voorkomingsbreuk wordt vermenigvuldigd met de belasting die verschuldigd is over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
  • Onder het forfaitaire rendement van de rendementsgrondslag in het buitenland wordt verstaan het rendement van de buitenlandse bezittingen, verminderd met het rendement van de buitenlandse schulden. De verschillende rendementen worden bepaald met toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
  • Het noemerinkomen van de voorkomingsbreuk wordt bepaald op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.

Deze goedkeuring geldt uitsluitend voor situaties waarin toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3 resulteert in een verlaging van het voordeel uit sparen en beleggen.

Voor toepassing van deze goedkeuring hoeven belastingplichtigen, die daarvoor in aanmerking komen, geen verzoek in te dienen.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2022-199150, Staatscourant 2022, Nr. 20318 | 31-07-2022