Wanneer de redelijke termijn voor de behandeling van een procedure is overschreden, heeft de belanghebbende in de procedure recht op een vergoeding voor immateriële schade.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft een verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade afgewezen. Volgens het hof is de coronapandemie een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt. Het hof hanteerde een verlengingsperiode van vier maanden. Door de verlenging was de redelijke termijn niet overschreden.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. De uitbraak van het coronavirus mag niet in algemene zin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de redelijke termijn van berechting. De uitbraak van het coronavirus vormt alleen een bijzondere omstandigheid als de zitting was gepland in de periode waarin de gerechtsgebouwen in verband met dit virus waren gesloten. In de door het hof behandelde zaak was dit niet het geval.

De belanghebbende heeft op 18 juni 2019 hoger beroep ingesteld en het hof heeft op 22 juni 2021 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep met minder dan zes maanden overschreden. De belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022935, 21/03031 | 28-06-2022

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten aangenomen. Het wetsvoorstel verschuift de belastingheffing naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment kan de belastingplichtige over voldoende liquide middelen beschikken om de verschuldigde belasting te betalen. Het wetsvoorstel biedt werknemers de keuze om de belastingheffing plaats te laten vinden bij de uitoefening van het optierecht.

De Tweede Kamer heeft bij de stemming drie moties aangenomen. Hierin wordt de regering verzocht om te bezien welke belemmeringen er bestaan om winstdelingsregelingen breder toegankelijk te maken voor alle werknemers. Daarnaast wordt de regering verzocht om bij de monitoring van de effecten van het wetsvoorstel onderscheid te maken naar de omvang van bedrijven en om drie jaar na de inwerkingtreding een reflectietoets uit te voeren.

In de evaluatie moet onderscheid worden gemaakt tussen start-ups en scale-ups enerzijds en grotere bedrijven anderzijds.

Amendementen om de werking van het wetsvoorstel te beperken tot bedrijven met maximaal 100 werknemers of tot bedrijven die onvoldoende omzet genereren zijn verworpen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 35 929 | 27-06-2022

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de minister van SZW de inwerkingtreding per 1 januari 2023 van de Regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TSB) aangekondigd. Deze regeling biedt slachtoffers een eenmalige financiële tegemoetkoming en daarmee maatschappelijk erkenning van hun beroepsziekte. De regeling betreft aanvankelijk drie beroepsziekten, namelijk longkanker door asbest, allergische astma en chronische encephalopathie of schildersziekte.

Het aantal beroepsziekten, dat onder de TSB valt, zal geleidelijk aan groeien. De regeling gaat niet alleen gelden voor nieuw geconstateerde beroepsziekten, maar staat ook open voor aanvragers bij wie al langer geleden is vastgesteld dat zij lijden aan de betreffende beroepsziekten.

De voorwaarden voor opname van een stoffengerelateerde beroepsziekte in de regeling zijn:

  • de verwachte aantallen aanvragen kunnen binnen een redelijke termijn worden verwerkt;
  • er zijn voldoende medische en arbeidshygiënische experts beschikbaar en opgeleid voor het deskundigenpanel; en
  • er is een protocol beschikbaar aan de hand waarvan op individueel niveau kan worden vastgesteld dat een aanvrager de desbetreffende ziekte heeft en dat de ziekte is ontstaan door blootstelling op het werk aan de betreffende gevaarlijke stof.

Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer andere beroepsziekten worden toegevoegd aan de TSB. Daartoe moet niet alleen zijn voldaan aan de hiervoor vermelde voorwaarden. Ook moet de in te stellen adviescommissie van oordeel zijn dat de ziekte als ernstige beroepsziekte door blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan worden aangemerkt.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000140083 | 04-07-2022

Met ingang van 1 januari 2013 is het voor nieuwe gevallen niet meer mogelijk om te profiteren van aftrek van betaalde rente voor een aflossingsvrije hypotheek en om fiscaal vriendelijk te sparen voor de aflossing van de hypotheek in de vorm van een kapitaalverzekering eigen woning. Voor op 31 december 2012 bestaande gevallen geldt het oude regime. De uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning is onder voorwaarden vrijgesteld van belastingheffing.

Iemand met een bestaande eigenwoningschuld en een kapitaalverzekering in box 3 heeft tot 1 april 2013 de tijd gehad om deze om te zetten in een kapitaalverzekering eigen woning in box 1. Door deze omzetting zonder fiscale gevolgen kon gebruik gemaakt worden van het overgangsrecht voor bestaande gevallen. De consequentie van de omzetting is dat de uitkering moet worden aangewend voor aflossing van de hypotheekschuld.

Volgens de staatssecretaris van Financiën hebben belanghebbenden voldoende gelegenheid gehad om hun kapitaalverzekering om te zetten naar een kapitaalverzekering eigen woning. De staatssecretaris ziet geen reden voor een pardonregeling voor belanghebbenden die hun kapitaalverzekering destijds niet hebben aangepast.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000159275; 2022Z03143/2022D08830 | 26-06-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft het beleidsbesluit met de vormgeving van het rechtsherstel in box 3 gepubliceerd. Rechtsherstel wordt geboden volgens de zogenoemde forfaitaire spaarvariant. Het wetsvoorstel met codificatie van het rechtsherstel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2023.

Het rechtsherstel ziet er als volgt uit. Uitgangspunt is het werkelijke vermogen volgens de aangifte van de belastingplichtige. Er wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van bezittingen en schulden. Vermogenscategorie 1 bevat de banktegoeden van de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar. Vermogenscategorie 2 bevat alle overige bezittingen op de peildatum. Vermogenscategorie 3 bestaat uit de schulden op de peildatum. Per vermogenscategorie gelden verschillende rendementen.

 

Vermogenscategorie 1

Vermogenscategorie 2

Vermogenscategorie 3

 2017

 0,25%

  5,39%

 3.43%

 2018

 0,12%

 5,38%

 3,20%

 2019

 0,08%

 5,59%

 3,00%

 2020

 0,04%

 5,28%

 2,74%

 2021

 0,01%

 5,69%

 2,46%

 2022

 Nog niet vastgesteld

 Nog niet vastgesteld

 Nog niet vastgesteld

Het totale rendement bestaat uit de som van de per vermogenscategorie bepaalde rendementen. Dit totale rendement wordt gedeeld door de rendementsgrondslag ter bepaling van het rendementspercentage door het in stap 2 berekende rendement te delen door de rendementsgrondslag. Het nieuwe inkomen in box 3 wordt berekend door het rendementspercentage te vermenigvuldigen met de grondslag sparen en beleggen, dat is de rendementsgrondslag verminderd met het heffingvrije vermogen.

Er volgt een teruggaaf van belasting wanneer het berekende inkomen in box 3 lager is dan het in de aanslag inkomstenbelasting voor het kalenderjaar wettelijk vastgestelde voordeel uit sparen en beleggen. Als het nieuw berekende voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het in de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde bedrag wordt de aanslag niet aangepast.

Als de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft gehad, wordt bij de toepassing van het rechtsherstel uitgegaan een verdeling bij helfte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aan iedere partner. Voor de verdeling van de extra uitgaven voor specifieke zorgkosten of extra aftrekbare giften als gevolg van een herrekening van het drempelinkomen door de toepassing van het rechtsherstel wordt aangesloten bij de in de aangifte gekozen verdeling van de uitgaven voor specifieke zorgkosten of de aftrekbare giften.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2022-0000180461 | 29-06-2022

De minister van LNV schrijft in een kamerbrief dat de definitieve indiening van het aangepaste Nationaal Strategisch Plan (NSP), de Nederlandse invulling van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB), mogelijk pas in september haalbaar is.

De minister heeft inmiddels met de provincies en de waterschappen overeenstemming bereikt over een aantal wijzigingen in het NSP. Het indienen van het definitieve NSP zal naar verwachting meer tijd vergen, gezien de verwevenheid met andere trajecten en het benodigde detailniveau. De Europese Commissie heeft in gesprekken aangegeven meer inzicht te willen krijgen in de nationale maatregelen die Nederland voor de landbouw voorziet en de samenhang ervan met het GLB, zoals de link met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De goedkeuring van het NSP is daarmee ook mede afhankelijk van andere dossiers zoals het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, de derogatie en het nationale beleid. De minister streeft er nog steeds naar om in de zomer op hoofdlijnen van het NSP overeenstemming te bereiken met de Commissie. 

De verwerking van de uitkomsten van de onderhandeling en de technische details in het plan zal naar verwachting echter meer tijd in beslag nemen. Nadat deze verwerking heeft plaatsgevonden zal de Commissie, voorafgaand aan de definitieve indiening, de aanpassingen nog beoordelen. Daardoor bestaat meer zekerheid dat de Commissie het plan zal goedkeuren. De definitieve indiening van het aangepaste NSP zal daarom mogelijk pas in september haalbaar zijn. De formele goedkeuring van de Commissie zal daarna nog een aantal weken in beslag nemen.

Gezien dat het nieuwe GLB reeds op 1 januari 2023 ingaat, de regelgeving complex is en dat er dit jaar al keuzes gemaakt moeten worden, is het raadzaam tijdig informatie in te winnen en te bekijken hoe het nieuwe GLB op uw bedrijf inpasbaar is.

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | publicatie | 05-07-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft de Eerste Kamer gevraagd om het wetsvoorstel aanvullende fiscale koopkrachtmaatregelen 2022 met de grootst mogelijke spoed in behandeling te nemen. Het wetsvoorstel bevat btw-maatregelen, die vanaf 1 juli 2022 effect moeten hebben op de koopkracht van huishoudens. Daarnaast dient het wetsvoorstel ter codificatie van besluiten op het gebied van brandstofaccijnzen. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 21 juni 2022 aangenomen. Mocht een volledige behandeling van het wetsvoorstel voor de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2022 niet haalbaar zijn, dan komt de staatssecretaris met een beleidsbesluit om de btw-maatregel per 1 juli van kracht te laten worden.

Inmiddels is bekend geworden dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel op 28 juni jl. heeft aangenomen. Het wetsvoorstel is als hamerstuk, dat wil zeggen zonder hoofdelijke stemming, afgedaan.

De Wet aanvullende fiscale koopkrachtmaatregelen 2022 regelt de tijdelijke toepassing van het lage btw-tarief van 9% op energie met ingang van 1 juli 2022 en een verlaging van de accijns op benzine, diesel en lpg met 21% per 1 april 2022. Daarnaast bevat de wet een uitwerking van maatregelen die het effect van de stijgende energieprijzen voor het Caribisch deel van Nederland moeten matigen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000171851 | 20-06-2022

De minister van SZW heeft de per 1 juli 2022 geldende bedragen voor de kinderbijslag gepubliceerd. Het basisbedrag van de kinderbijslag wordt twee keer per jaar aangepast aan de ontwikkeling van het algemene prijsniveau. Dit gebeurt per 1 januari en per 1 juli.

Per 1 juli 2022 gelden de volgende bedragen:

Leeftijd kind Bedrag per kwartaal
 jonger dan 6 jaar  € 249,31
 6 tot 12 jaar  € 302,74
 12 tot 18 jaar  € 356,16
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | Staatscourant 2022, Nr. 16361 | 22-06-2022

De subsidieregeling SLIM (stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector) is op 1 januari 2020 in werking getreden. Ondernemers en samenwerkingsverbanden kunnen subsidie krijgen voor doorlichting van de onderneming voor het opstellen van opleidings- en ontwikkelplannen, loopbaanadviezen voor personeel of het bieden van praktijkleerplaatsen voor een (deel van een) mbo-opleiding. De regeling wordt uitgevoerd door het ministerie van SZW.

Hoogte subsidie

Voor het mkb bedraagt de subsidie maximaal € 25.000 per aanvraag. Voor landbouwbedrijven geldt een maximum van € 20.000. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten voor middelgrote bedrijven en 80% voor een kleinbedrijf. De subsidiabele kosten moeten ten minste € 5.000 bedragen. Aanvragen is mogelijk van 1 tot en met 30 september 2022.

Voor samenwerkingsverbanden geldt een minimumbedrag aan subsidiabele kosten van € 210.000. De subsidie voor een samenwerkingsverband bedraagt maximaal € 500.000 en maximaal € 200.000 per samenwerkingspartner.

Grootbedrijven in de horeca of recreatie kunnen maximaal € 200.000 subsidie aanvragen. Voor grootbedrijven in de landbouw geldt een maximum van € 20.000 per aanvraag.

Wijzigingen

De minister van SZW heeft de regeling per 1 juni 2022 gewijzigd om een aantal knelpunten daarin op te lossen. Zo was het niet mogelijk om de in een tijdvak niet benutte middelen door te schuiven naar een volgend tijdvak. Dat is nu zodanig gewijzigd dat doorschuiven van middelen binnen het kalenderjaar mogelijk is. Naar verwachting zal daardoor het subsidiebudget beter kunnen worden benut.

In de SLIM-regeling is opgenomen dat samenwerkingsverbanden en grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector subsidie kunnen aanvragen in de maand juni. Het aanvraagtijdvak voor deze doelgroep is met een maand verlengd naar juni en juli. Ook de behandelwijze van aanvragen van deze groep is gewijzigd. Aanvankelijk werd de volgorde van behandeling bepaald door loting. Dat gebeurt nu op volgorde van binnenkomst. Aanvragen kunnen daardoor direct in behandeling worden genomen. De volgorde van behandeling van aanvragen door het mkb blijft bepaald worden door loting.

Door de wijziging van de SLIM-regeling is er nu een grondslag voor de verstrekking van persoonsgegevens, die via de subsidieregeling zijn verkregen, aan de externe partij die het kennis- en ondersteuningsprogramma verzorgt. Dat maakt het mogelijk om de aanvragers op de hoogte te stellen van de ondersteuningsmogelijkheden en van passende informatie te voorzien. Voor de uitwisseling van contactgegevens is een verwerkersovereenkomst opgesteld. Over het beheer en gebruik van de contactgegevens zijn afspraken gemaakt, die passen binnen de kaders van de privacywetgeving.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr.2022-0000102668, Staatscourant 2022 nr. 13075 | 17-05-2022

Op 2 augustus 2022 treedt de Wet betaald ouderschapsverlof in werking. Deze wet wijzigt de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enkele andere wetten om te voldoen aan een Europese richtlijn.

Ouders hebben recht op 26 weken ouderschapsverlof in de eerste acht levensjaren van hun kind. Dat verlof is in principe onbetaald, tenzij werkgever en werknemers daar andere afspraken over hebben gemaakt. Door de Wet betaald ouderschapsverlof worden de eerste negen van de 26 weken ouderschapsverlof betaald, mits het verlof wordt opgenomen in het eerste levensjaar van het kind. In het geval van adoptie of pleegzorg bestaat het recht op een uitkering gedurende de eerste negen weken van ouderschapsverlof tot één jaar na opname van het kind in het gezin, mits het kind jonger is dan acht jaar.

Het UWV betaalt in die periode een uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon van de ouder, tot een maximum van 70% van het maximum dagloon voor toepassing van de sociale zekerheidswetgeving.

De invoering van betaald ouderschapsverlof volgt op de invoering van extra geboorteverlof. Sinds 1 januari 2019 krijgen partners vijf werkdagen vrij direct na de geboorte van hun kind. Vanaf 1 juli 2020 kunnen zij daarnaast nog vijf weken betaald verlof opnemen in de eerste zes maanden na de geboorte van hun kind.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | Staatsblad 2021, 592 | 06-12-2021