Bij de Tweede Kamer is een initiatiefwetsvoorstel ingediend. Het voorstel heeft als doel de ongelijkheid in de belastingheffing tussen kapitaal en arbeid te verminderen. Dat wordt bewerkstelligd door het laten vervallen van enkele fiscale regelingen en het invoeren van een progressief tarief in box 2 van de inkomstenbelasting. Volgens het voorstel bedraagt het tarief in box 2 25,96% tot een belastbaar inkomen van € 58.989 en 40,59% voor het meerdere. 

De doorschuifregelingen voor aanmerkelijkbelangheffing bij overlijden en krachtens schenking vervallen in het voorstel.

Verder vervalt in de gebruikelijkloonregeling de zogenaamde doelmatigheidsmarge van 75%.

De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet wordt in het voorstel ook gewijzigd. Deze wordt beperkt tot overgedragen belangen van 25% of meer van het geplaatste kapitaal. Daarnaast wordt voorgesteld om verhuurd vastgoed aan te merken als beleggingsvermogen, waardoor het niet in aanmerking komt voor de faciliteit. De vrijstelling wordt verlaagd naar 25%. De huidige vrijstelling is 100% van de waarde van het ondernemingsvermogen tot ruim € 1 miljoen en 83% van het meerdere. Het vrijgestelde ondernemingsvermogen wordt gemaximeerd op € 1 miljoen.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 36 128 | 06-06-2022

Sinds 7 juni 2022 kunnen startende ondernemers de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) aanvragen voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022. De regeling is bestemd voor ondernemers in het mkb, die hun onderneming tussen 30 juni 2020 en 30 september 2021 hebben ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Een belangrijk verschil met de reguliere TVL is dat de starterssubsidie meetelt als omzet voor de inkomsten- en omzetbelasting. Aanvragen van de subsidie kan tot en met 2 augustus 17.00 uur. Een onderneming, die aan de subsidievoorwaarden voldoet, ontvangt minimaal € 1.500 en maximaal € 100.000 subsidie per kwartaal.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 01-06-2022

De Tweede Kamer heeft enkele moties aangenomen over het rechtsherstel in box 3.

De eerste motie betreft de vraag naar een onderzoek naar de gevolgen van de wetswijziging waardoor sinds 1 januari 2016 een rechterlijke uitspraak binnen een massaalbezwaarprocedure niet doorwerkt naar gelijke gevallen waarbij geen bezwaar is ingediend. In de motie wordt de regering opgeroepen het functioneren van de massaalbezwaarprocedure te onderzoeken en mogelijkheden tot verbetering daarvan te bezien.

De tweede motie betreft de vraag om een uitwerking van scenario’s om ook niet-bezwaarmakers rechtsherstel te bieden. De kamer roept de regering op in de verschillende scenario’s aandacht te geven aan het onderscheid tussen grote en kleine spaarders en de budgettaire consequenties daarvan in kaart te brengen.

Bron: Overig | publicatie | 32140 | 01-06-2022

Er geldt een vrijstelling van omzetbelasting voor het verzorgen van onderwijs door scholen en instellingen. Uitgezonderd van de vrijstelling is onderwijs met een vrijetijdskarakter of dat dient om vaardigheden in de persoonlijke levenssfeer te verwerven. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU moeten vrijstellingen, als uitzonderingen op de regel dat prestaties in beginsel belast zijn, strikt worden uitgelegd.

Een onderwijsinstelling bood naast haar reguliere onderwijsactiviteiten tegen vergoeding HOVO-cursussen aan. Dat is een vorm van cursorisch onderwijs binnen universiteiten en hogescholen voor iedereen vanaf vijftig jaar. Volgens de rechtbank is dat geen algemeen vormend onderwijs, omdat het onderwijs niet is gericht op de ontwikkeling van een persoon binnen de maatschappij, maar op de ontwikkeling van een persoon op zich. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, is aannemelijk dat de HOVO-cursussen gericht zijn op ontwikkeling in de privésfeer. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom de vrijstelling van omzetbelasting niet van toepassing op deze cursussen.

In hoger beroep voert de instelling aan dat de voordrachtenvrijstelling van toepassing is. Deze vrijstelling geldt voor voordrachten, die strekken tot bevordering van wetenschap of algemene ontwikkeling en worden verzorgd door publiekrechtelijke lichamen, stichtingen of verenigingen.

Volgens Hof Amsterdam kan een reeks hoorcolleges worden aangemerkt als het geven van ‘een voordracht’. Voor de toepassing van de voordrachtenvrijstelling is niet van belang of het een enkele voordracht of een reeks van voordrachten betreft. Het feit dat een aantal cursussen qua onderwerp en inhoud overeenkomsten vertoont met het reguliere en van btw vrijgestelde onderwijs maakt niet dat de voordrachtenvrijstelling niet zou kunnen worden toegepast. Volgens het hof is niet van belang dat in een aantal gevallen cursusmateriaal ter voorbereiding op de in de voordrachten behandelde stof wordt aangeboden. Het cursusmateriaal is bedoeld om de voordrachten toegankelijker en aantrekkelijker te maken. De mogelijkheid voor cursisten om vragen te stellen tijdens de hoorcolleges ontneemt daaraan niet het karakter van een voordracht.

Het hof is van oordeel dat de HOVO-cursussen zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van de voordrachtenvrijstelling.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20214424, 20/00707 | 06-12-2021

Op een werkgever en een arbeidsongeschikte werknemer rust de wettelijke plicht om de re-integratie van de werknemer in het arbeidsproces te bevorderen. Wanneer de werknemer blijvend arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk, ligt het op de weg van de werkgever om passende arbeid aan te bieden. Wanneer de werkgever daarin niet kan voorzien, is het aan hem om passende arbeid bij andere werkgevers te zoeken. Indien bij een andere werkgever passende arbeid is gevonden, blijft desondanks de arbeidsovereenkomst tussen de oorspronkelijke werkgever en de werknemer in stand.

De vraag in een procedure was of een arbeidsongeschikte werkneemster door in het kader van re-integratie in het tweede spoor elders in dienst te treden haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De werkneemster werd begeleid door een jobcoach bij haar sollicitatieactiviteiten. Die begeleiding heeft geleid tot een dienstbetrekking elders voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één maand, ingaande op 1 november 2021. De werkneemster heeft haar werkgever daarvan pas op de hoogte gesteld nadat deze het loon had uitbetaald over de maand november. De werkgever reageerde daarop met de mededeling dat hij de dienstbetrekking met ingang van 1 december 2021 als beëindigd beschouwde.

De kantonrechter is van oordeel dat het enkel aanvaarden van een functie elders in het kader van het tweede spoor niet zonder meer als een beëindigingshandeling van de werknemer kan worden gezien. Dat geldt ook als het gaat om een ‘harde’ arbeidsovereenkomst bij die andere werkgever voor een vaste periode. Dat volgt uit de wetsgeschiedenis. De kantonrechter merkt verder op dat opzegging door een werknemer niet snel moet worden aangenomen. Het moet gaan om een duidelijke en ondubbelzinnige op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte wilsverklaring. In dit geval heeft de werkgever nagelaten om vast te stellen of de werkneemster daadwerkelijk de arbeidsovereenkomst heeft willen opzeggen. Omdat de werkneemster uiteindelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2021, heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld de transitievergoeding aan de werkneemster te betalen.

De kantonrechter veroordeelde de werkgever ook tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De werkgever heeft voor het einde van de wachttijd van twee jaar arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwd en daarbij geen opzegtermijn in acht genomen. Dat bij een juiste opzegging geen loon over die opzeggingstermijn verschuldigd zou zijn geweest doet aan de verplichting tot betaling en de berekening van de gefixeerde schadevergoeding niet af.

Bron: Rechtbank Midden-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20221183, 9660060 ME VERZ 22-11 A/45353 | 29-03-2022

Hof Den Bosch heeft onlangs uitspraak gedaan over de toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing met het Verenigd Koninkrijk. De procedure betrof een inwoonster van het Verenigd Koninkrijk, die in 2017 inkomen uit Nederland heeft genoten.

In dat jaar verbleef zij een aantal maanden in Nederland. Voor de toepassing van de Wet IB 2001 is zij aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Het inkomen uit Nederland bestond uit het loon uit dienstbetrekking in Nederland, de AOW-uitkering en de ANW-uitkering. Op grond van de Wet IB 2001 is Nederland bevoegd om over dat inkomen belasting te heffen.

Het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (VK) wijst Nederland aan als land dat mag heffen over het loon uit dienstbetrekking. De dienstbetrekking is in Nederland uitgeoefend en het loon is betaald door een werkgever, die in Nederland is gevestigd. Als het VK belasting zou heffen over het loon uit deze dienstbetrekking moet het VK een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verlenen op grond van het belastingverdrag.

De belastingheffing over de AOW- en de ANW-uitkering is toegewezen aan het Verenigd Koninkrijk. Volgens het belastingverdrag hoeft Nederland deze uitkeringen alleen vrij te stellen voor zover zij in het VK belast worden. Deze uitkeringen worden in het Verenigd Koninkrijk slechts belast voor zover zij daarheen zijn overgemaakt of daar worden ontvangen. Uit de door de belanghebbende overgelegde stukken bleek dat de uitkeringen niet in het VK zijn belast. Dat heeft tot gevolg dat Nederland die uitkeringen niet hoeft vrij te stellen van belastingheffing.

Bij het vaststellen van de aanslag is de inspecteur uitgegaan van premieplicht voor de volksverzekeringen gedurende de maanden mei tot en met juli 2017. In die maanden verbleef de belanghebbende in Nederland en verrichtte zij hier werkzaamheden. Op grond van een Europese verordening is de werkstaat bevoegd om premies te heffen in het geval een inwoner van een lidstaat van de EU werkzaamheden verricht op het grondgebied van een andere lidstaat. Volgens het hof heeft de inspecteur het premie-inkomen terecht gesteld op een tijdsevenredig deel van het maximale premie-inkomen, aangezien dat lager is dan het wereldinkomen over 2017 van de belanghebbende.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20221197, 21/00614 | 12-04-2022

In een procedure over de naheffing van douanerechten was de vraag of de ingediende aangiften konden worden gewijzigd. Het betrof aangiften van een vergunninghouder voor de douaneregeling bijzondere bestemming. De verleende vergunning bevatte een maximale hoeveelheid goederen die onder deze regeling kon worden aangegeven. De vergunninghouder heeft deze hoeveelheid overschreden, met het opleggen van een naheffingsaanslag tot gevolg.

Volgens het Douanewetboek van de EU kan binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van een douaneaangifte op verzoek van de aangever worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen. Wijziging van de aangifte is alleen mogelijk als dat voor het voldoen aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling noodzakelijk is. Onder de desbetreffende douaneregeling moet worden verstaan de douaneregeling waarvoor de aangifte is gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder door het doen van meerdere aangiften goederen onder de douaneregeling bijzondere bestemming heeft gebracht. De in de vergunning bijzondere bestemming opgenomen hoeveelheid werd door deze aangiften nog niet overschreden. Evenmin is gebleken dat niet aan de voorwaarden van de douaneregeling is voldaan. Volgens de rechtbank gaat het niet om het nakomen van de verplichtingen van de douaneregeling ‘brengen in het vrije verkeer’ maar om de verplichtingen van de douaneregeling ‘bijzondere regeling bijzondere bestemming’.

Niet in geschil was dat alle met deze aangiften aangegeven goederen hun bijzondere bestemming hebben bereikt. Nu aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling is voldaan en daarmee het douanetoezicht is beëindigd zijn de goederen definitief in het vrije verkeer gebracht. Dat betekent dat de aangiften niet meer kunnen worden gewijzigd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20223715, HAA 20/6479 | 28-04-2022

De staatssecretaris van Financiën gaat niet in cassatie tegen een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden over het niet belasten van een verhoging van een WIA-uitkering bij hulpbehoevendheid. Volgens het hof leidt het belasten van de verhoging tot een individuele en buitensporige last vanwege invloed op andere regelingen. Daardoor bleef van de verhoogde uitkering weinig over om de kosten van langdurige hulpbehoevendheid te kunnen betalen. Het hof is van oordeel dat wanneer minder dan 10% van de verhoogde uitkering resteert sprake is van een buitensporige last.

In deze zaak resteerde na de korting op diverse inkomensafhankelijke regelingen zelfs minder dan 5% van de verhoogde uitkering. De staatssecretaris vindt de door het hof gekozen oplossing om de verhoging niet te belasten beleidsmatig niet de meest gelukkige.

In zijn toelichting op het afzien van beroep in cassatie kondigt de staatssecretaris aan dat hij in overleg met de collega’s van SZW en VWS zal zoeken naar een evenwichtige regeling. Tot een definitieve oplossing is gevonden zal de Belastingdienst in vergelijkbare zaken op deze manier een tegemoetkoming bieden.

Bron: Ministerie van Financiën | jurisprudentie | nr. 2022-0000136637, ECLINLGHARL20222743 | 22-05-2022

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft de subsidieregeling voor de aanschaf van zero-emissievrachtwagens gepubliceerd. De subsidieregeling heeft de naam AanZET gekregen.

De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de voertuigclassificatie en de omvang van de onderneming die de vrachtwagen aanschaft. Ondernemingen worden verdeeld naar omvang in de categorieën groot, middelgroot en klein. In alle gevallen bedraagt de subsidie een percentage van de verkoopprijs, met inachtneming van een maximumbedrag aan subsidie. De percentages variëren niet alleen naar omvang van de onderneming, maar ook naar voertuigcategorie. Non-profitinstellingen worden gelijkgesteld aan kleine ondernemingen. Het subsidieplafond voor 2022 is € 13,5 miljoen. De regeling loopt van 9 mei 2022 tot en met 8 mei 2027. De regeling wordt uitgevoerd door RVO.nl.

Overzicht subsidies

Omvang onderneming Voertuigclassificatie % Maximumbedrag
 Groot  N2  12,5  € 17.800
 Middelgroot    19  € 26.800
 Klein en non-profit    25  € 35.700
 Groot  N3 bakwagenchassis, maximaal 18 ton  15  € 43.600
 Middelgroot    21,5  € 63.700
 Klein en non-profit    28,5  € 84.000
 Groot  N3 bakwagenchassis boven 18 ton  16,9  € 56.700
 Middelgroot    24,3  € 81.500
 Klein en non-profit    31,7  € 106.300
 Groot  N3 oplegger-trekker  20  € 72.700
 Middelgroot    28,5  € 102.300
 Klein en non-profit    37  € 131.900
Bron: Overig | besluit | IENW/BSK-2021/329303, Staatscourant 2022, Nr. 11166 | 24-04-2022

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over het zo snel mogelijk onder het nultarief van de btw brengen van groente en fruit. In het coalitieakkoord is afgesproken om te bezien of het nultarief mogelijk is voor groente en fruit. Het invoeren van het nultarief voor specifieke voedingsmiddelen is volgens de staatssecretarissen van VWS en Financiën complex vanwege de vraag waar de grens voor de toepassing ligt. Dit geldt ook als het criterium ‘onbewerkt’ wordt toegevoegd. Wanneer is sprake van een bewerking? Bij deze afbakeningsvragen speelt het fiscale neutraliteitsbeginsel een rol. Het neutraliteitsbeginsel verzet zich ertegen dat soortgelijke goederen voor de btw ongelijk worden behandeld.

De vragenstellers herinneren eraan dat ten tijde van de coronacrisis het nultarief op mondkapjes zeer snel kon worden ingevoerd. Volgens de staatssecretarissen is het niet mogelijk om de toepassing van het nultarief op onbewerkte groente en fruit voor 1 juli 2022 te regelen.

Een plan van aanpak voor het invoeren van het nultarief op groente en fruit wordt voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 3354972-1028005-VGP | 11-05-2022