De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft laten weten dat het vanaf 25 november mogelijk is om de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 aan te vragen. De TVL is een regeling voor mkb-ondernemers, die door de coronacrisis problemen hebben met het betalen van hun vaste lasten. De TVL geldt niet voor krediet- en financiële instellingen, holdings, huishoudens, publiek gefinancierde scholen en (internationale) overheidsinstellingen. Ondernemingen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Het aantal medewerkers bedraagt maximaal 250.
  • Het bedrijf stond op 15 maart 2020 ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
  • Het bedrijf heeft meer dan 30% omzetverlies in het vierde kwartaal van 2020 in vergelijking met het vierde kwartaal van 2019.
  • De vaste lasten bedragen minimaal € 3.000 in het vierde kwartaal van 2020. De omvang wordt bepaald aan de hand van het percentage vaste lasten dat bij de hoofdactiviteit hoort.
  • Het bedrijf heeft een ander vestigingsadres dan het privéadres van de ondernemer. Deze voorwaarde geldt niet voor horecaondernemingen en ambulante handel.

Verplicht gesloten horecagelegenheden krijgen over het vierde kwartaal eenmalig een opslag op de TVL als vergoeding voor het voorraadverlies. Voor ondernemers in en toeleveranciers van de evenementenbranche komt een aparte steunmodule voor het vierde kwartaal van 2020. Voorwaarde is dat deze ondernemers TVL hebben ontvangen in de periode van juni tot en met september 2020.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 24-11-2020

In de zogenaamde appreciatiebrief betreffende de ingediende amendementen en moties op het pakket Belastingplan 2021 heeft de staatssecretaris van Financiën het percentage van het eigenwoningforfait voor 2021 bekendgemaakt. De jaarlijkse indexering leidt tot een verlaging van het eigenwoningforfait met 0,05%-punt ten opzichte van 2020. Op grond van het Belastingplan 2019 wordt het eigenwoningforfait nog eens verlaagd met 0,05%-punt tot 0,5% van de WOZ-waarde.

In dezelfde brief heeft de staatssecretaris de hoogte van de tabelcorrectiefactor en van de arbeidskorting bekendgemaakt. De tabelcorrectiefactor is de factor waarmee de daarvoor in aanmerking komende bedragen worden aangepast. Voor 2021 bedraagt de tabelcorrectiefactor 1,016. De arbeidskorting wordt niet alleen aangepast met de tabelcorrectiefactor, maar ook aan de hand van de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Arbeidskorting 2021
Arbeidsinkomen van  tot  bedrag €   % van het meerdere boven bedrag kolom 1
 –  10.108   –  4,581%
 10.108  21.835  463  28,771%
 21.835  35.652  3.837  2,663%
 35.652  105.736  4.205  -6%
 105.736    –  –
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2020-0000222528 | 11-11-2020

De richtlijn (EU) 2019/1158 is bedoeld om het evenwicht tussen werk en privéleven en de gelijke behandeling van vrouwen en mannen te verbeteren. Dat gebeurt door de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen en door het verschil tussen vrouwen en mannen met betrekking tot inkomsten en loon weg te nemen. De richtlijn is in werking getreden op 2 augustus 2019 en moet door de lidstaten binnen drie jaar na die datum zijn verwerkt in wetgeving. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een wetsvoorstel ter wijziging van de Wet arbeid en zorg (Wazo) en de Wet flexibel werken (Wfw) ingediend bij de Tweede Kamer. In verband met de implementatietermijn en de inwerkingtredingsdatum heeft de minister de Kamer gevraagd om het wetsvoorstel met spoed te behandelen.

De richtlijn bevat een aantal maatregelen om werknemers beter in staat te stellen arbeid en zorg te combineren. Het gaat om de volgende maatregelen:

  1. De invoering van tien werkdagen betaald verlof voor vaders en de partner van de moeder vanwege de geboorte van het kind.
  2. De invoering van vier maandenouderschapsverlof per ouder, waarvan twee maanden niet overdraagbaar zijn op de andere ouder. De lidstaten mogen zelf bepalen wat het niveau van betaling of uitkering is voor de twee niet-overdraagbare maanden ouderschapsverlof.
  3. De invoering van vijf werkdagen al dan niet betaald zorgverlof per jaar.
  4. De invoering van een door de lidstaat te bepalen aantal dagen verlof wegens overmacht in verband met dringende familieomstandigheden wegens ziekte of ongeval.
  5. Invoering van de mogelijkheid om te verzoeken om een flexibele werkregeling voor zorgdoeleinden.
  6. De invoering van rechtsbeschermingsmaatregelen.

Voor Nederland betekent dit het volgende.

De Wazo voorziet in geboorteverlof dat wat betreft duur en uitkeringshoogte voldoet aan de Europese minimumnorm voor vaderschapsverlof: eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met 100% loon en vijfmaal de wekelijke arbeidsduur met 70% van het (maximum)dagloon. De Nederlandse wetgeving moet worden uitgebreid met niet-verzekerde werknemers met een arbeidsovereenkomst, zoals directeuren-grootaandeelhouder en werknemers die huishoudelijke arbeid verrichten. Zij hebben wel recht op verlof, maar momenteel niet op een uitkering tijdens het aanvullend geboorteverlof omdat voor deze groep geen Aof-premie wordt afgedragen. De Wazo wordt aangepast, zodat deze groep werknemers een uitkering krijgt van 70% van het wettelijk minimumloon, naar evenredigheid van de arbeidsduur. Niet-verzekerde werknemers zonder arbeidsovereenkomst hebben geen recht op een uitkering.

De lidstaten hebben al verplicht een regeling voor vier maanden ouderschapsverlof, waarvan ten minste één maand niet overdraagbaar is op de andere ouder. In Nederland hebben beide ouders recht op 26 weken ouderschapsverlof. Deze weken zijn niet overdraagbaar van de ene ouder op de andere. Op dit punt hoeft de regeling niet te worden aangepast. Wel wordt een wettelijke betalingsverplichting ingevoerd voor negen weken (in plaats van twee maanden) ouderschapsverlof.

In de Wazo is bepaald dat een werknemer recht heeft op twee weken kortdurend zorgverlof en zes weken langdurend zorgverlof. De Nederlandse regeling heeft een ruimere werkingssfeer dan de richtlijn voorschrift. Aanpassing van de Wazo is niet nodig.

In de Wazo is bepaald dat een werknemer recht heeft op calamiteiten- en ander kort verzuimverlof wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens onder andere onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen en wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Met deze voorzieningen is voldaan aan de minimumvereisten van de richtlijn.

De richtlijn bepaalt dat werknemers met kinderen tot ten minste 8 jaar oud en mantelzorgers moeten kunnen verzoeken om flexibele werkregelingen voor zorgdoeleinden. De Wet flexibel werken (Wfw) voorziet in de mogelijkheid voor werknemers om een verzoek te doen voor al dan niet tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur, de werktijden of de arbeidsplaats. De Wfw geldt echter niet voor werkgevers met minder dan tien werknemers. Dat wordt nu aangepast.

De richtlijn bevat bepalingen om de werknemer te beschermen tegen benadeling als hij gebruik maakt van de rechten die de richtlijn aan hem toekent of daartoe een aanvraag indient. De bepalingen omtrent de arbeidsrechtelijke bescherming uit de richtlijn komen overeen met de rechtspraktijk maar worden, voor zover nodig, expliciet in de wetgeving opgenomen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2020-0000137981 | 27-10-2020

Vooruitlopend op de Eindejaarsregeling 2020 heeft de staatssecretaris een besluit met een goedkeuring voor de uitvoering van de 30%-regeling gepubliceerd. De goedkeuring heeft betrekking op een ongewenst gevolg van de invoering van het aanvullend geboorteverlof per 1 juli 2020. Dit verlof kan in de eerste zes levensmaanden van het kind worden opgenomen tegen 70% van het loon, betaald door het UWV. Het kan voorkomen dat een werknemer door de opname van geboorteverlof niet langer voldoet aan het looncriterium voor de 30%-regeling. Om dit ongewenste gevolg weg te nemen zal de Uitvoeringsregeling Loonbelasting worden aangepast. Adoptieverlof en pleegzorgverlof worden aan de bepaling van de Uitvoeringsregeling toegevoegd.

De goedkeuring houdt in dat voor toepassing van het looncriterium van de 30%-regeling bij het opnemen van aanvullend geboorteverlof, pleegzorgverlof of adoptieverlof mag worden uitgegaan van het loon dat de werknemer zou hebben genoten zonder opname van dit verlof. De goedkeuring geldt met ingang van 1 juli 2020.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2020-204883, Staatscourant 2020 nr. 57112 | 04-11-2020

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de premiepercentages voor de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw), het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf), het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo), het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) en de opslag op de basispremie Aof voor de kinderopvangtoeslag voor 2021 vastgesteld. Daarnaast heeft de minister het maximumpremieloon vastgesteld.

De AOW-premie verandert niet en blijft 17,9%. Ook de Anw-premie verandert niet. Deze bedraagt in 2021 0,1%.

Voor het AWf worden twee premiepercentages vastgesteld. De lage premie bedraagt in 2021 2,7%. De hoge premie bedraagt 7,7%. De lage premie geldt voor schriftelijke arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd of de beroepsbegeleidende leerweg, voor het loon van werknemers tot 21 jaar met niet meer dan 48 verloonde uren per 4 weken of 52 verloonde uren per maand en voor uitkeringen. De hoge premie geldt voor alle andere contracten.

De Ufo-premie bedraagt in 2021 0,68%.

De basispremie Aof is voor 2021 vastgesteld op 7,03%.

De opslag op de basispremie Aof voor de kinderopvangtoeslag blijft 0,5%.

Het maximumpremieloon is voor 2021 vastgesteld op € 58.311.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | Staatscourant 2020 nr. 58959 nr. 2020-0000120656 | 12-11-2020

De Tweede Kamer heeft de wetsvoorstellen, die gezamenlijk het pakket Belastingplan 2021 vormen, aangenomen. Ook het wetsvoorstel Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling is aangenomen. Bij de stemming over het Belastingplan zijn enkele amendementen aangenomen.

  • De BIK wordt voor het investeringsbedrag tot € 5 miljoen verhoogd van 3 naar 3,9%. Voor het deel van het investeringsbedrag boven € 5 miljoen is de BIK verlaagd van 2,44 naar 1,8%.
  • De vrijstellingen in de schenkbelasting voor kinderen en voor overige verkrijgers worden voor het jaar 2021 eenmalig verhoogd met € 1.000. De vrijstelling voor een schenking aan een kind bedraagt in 2021 € 6.604. De vrijstelling voor schenkingen aan anderen dan kinderen komt in 2021 uit op € 3.244.
  • Een ouders heeft recht op kinderopvangtoeslag als de partner is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van drie maanden of langer. In het wetsvoorstel werd uitgegaan van een straf of maatregel voor de duur van één jaar of langer.
  • Onder de doelmatigheidsgrens van het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen worden toeslagen niet teruggevorderd. Deze grens is verhoogd € 48 naar € 98. Deze verhoging wordt gefinancierd door verhoging van de percentages van het drempelinkomen voor de zorgtoeslag met 0,03%-punt.
  • Voor wooncoöperaties geldt het verhoogde tarief van de overdrachtsbelasting van 8% niet wanneer zij huizen van woningcorporaties overnemen.
  • Met ingang van 1 april 2021 geldt een aanvullende voorwaarde voor de toepassing van de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting. De te verkrijgen woning mag niet duurder zijn dan de woningwaardegrens van € 400.000. Er is een extra antimisbruikbepaling opgenomen voor elkaar binnen twaalf maanden opvolgende verkrijgingen met betrekking tot dezelfde woning door dezelfde persoon of zijn rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht of erfrecht.
  • De in het wetsvoorstel Wet differentiatie overdrachtsbelasting opgenomen horizonbepaling is geschrapt. Dit betekent dat de startersvrijstelling niet automatisch vervalt per 1 januari 2026.

Daarnaast heeft de Tweede Kamer meerdere moties aangenomen.

Bron: Ministerie van Financiën Thu, 12 Nov 2020 00:00:00 +0100

Het onderscheid tussen werken als zelfstandige en als werknemer is van belang voor de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Daarnaast is het onderscheid tussen de arbeidsovereenkomst en andere arbeidsrelaties van belang voor de rechten en bescherming van de zelfstandige of werknemer en voor de risico’s en kosten van de opdrachtgever of werkgever.

In de zesde voortgangsbrief aan de Tweede Kamer geven de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën een overzicht van de stand van zaken ten aanzien van de maatregelen op het gebied van werken als zelfstandige. De pilot van de webmodule, waarmee kan worden vastgesteld wat de aard van een arbeidsverhouding is, gaat naar verwachting op 11 januari 2021 van start en zal in ieder geval zes maanden duren. In de zomer van 2021 kan de pilot worden geëvalueerd. Daarna volgt een beslissing over het vervolg van de webmodule en over het tijdstip waarop de handhaving in het geval van verkapte dienstverbanden gefaseerd zal worden gestart. Dat laatste zal niet eerder zijn dan per 1 oktober 2021. Dit betekent overigens niet dat de Belastingdienst en de Inspectie SZW in de tussentijd geen toezicht houden. De Belastingdienst kan tot die datum alleen correcties aanbrengen en/of boetes opleggen bij kwaadwillendheid of als aanwijzingen niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd.

De doelstelling van de pilot van de webmodule is te onderzoeken of op deze manier de aard van een arbeidsrelatie kan worden verduidelijkt en of opdrachtgevers kunnen worden geholpen bij het vormgeven van de arbeidsrelatie. De webmodule geeft in de pilotfase een indicatie van de arbeidsrelatie. De volgende uitkomsten zijn mogelijk:

  1. Opdrachtgeversverklaring: de opdracht kan buiten dienstbetrekking worden verricht, bijvoorbeeld door een zzp‘er.
  2. Indicatie dienstbetrekking: er zijn sterke aanwijzingen dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking.
  3. Geen oordeel mogelijk: op grond van de gegeven antwoorden is niet duidelijk of sprake is van werken buiten dienstbetrekking of van werken in dienstbetrekking.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2020-0000153321 | 15-11-2020

Als u verwacht in 2021 een veel lager inkomen in box 1 te hebben dan in 2020, kan het aantrekkelijk zijn om de hypotheekrente van het eerste halfjaar van 2021 vooruit te betalen en in 2020 tegen een hoger belastingtarief in aftrek te brengen.

Bron: Overig | publicatie | 10-11-2020

De Wet homologatie onderhands akkoord treedt op 1 januari 2021 in werking. De wet maakt mogelijk dat een dreigend faillissement van een onderneming met levensvatbare activiteiten wordt voorkomen door het sluiten van een akkoord. De wet kent daarvoor twee procedures:

  1. een besloten akkoordprocedure buiten faillissement;
  2. een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.

De openbare akkoordprocedure buiten faillissement moet worden aangemeld bij de Europese Commissie om opgenomen te worden op bijlage A van de Insolventieverordening. Met de aanmelding is enige tijd gemoeid.

De rechtbank kan een onderhands akkoord tussen een onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders over herstructurering van bedrijfsschulden goedkeuren. Door goedkeuring van de rechtbank geldt het akkoord voor alle betrokken schuldeisers en aandeelhouders, ook al hebben zij niet ingestemd met het akkoord.

Voordat de rechter een beslissing neemt over verzoeken die in het kader van de totstandkoming van het akkoord aan hem worden voorgelegd, moet hij eerst vaststellen of hij rechtsmacht heeft om deze verzoeken in behandeling te nemen. Zodra de openbare akkoordprocedure is vermeld op bijlage A bij de Insolventieverordening, is in het kader van die procedure bepalend of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is in één van de lidstaten van de EU, met uitzondering van Denemarken. Is dit het geval, dan wordt op grond van de Insolventieverordening bepaald of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Zolang de openbare akkoordprocedure buiten faillissement nog niet op bijlage A van de Insolventieverordening is vermeld, dient de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft beantwoord te worden aan de hand van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Bron: Overig | wetswijziging | Staatsblad 2020, 415 | 02-11-2020

Mensen met een sterk wisselend inkomen in box 1 kunnen met een beroep op de middelingsregeling een vermindering van belasting verkrijgen. De inkomens over drie opeenvolgende kalenderjaren worden gemiddeld, waarna de belasting per jaar over het gemiddelde inkomen wordt berekend. Het verschil tussen de eerder berekende belasting en de herrekende belasting, verminderd met een drempelbedrag van € 545, wordt op verzoek teruggegeven. Een verzoek om toepassing van de middelingsregeling moet binnen 36 maanden nadat de laatste aanslag over de drie kalenderjaren van het middelingstijdvak definitief vaststaat bij de Belastingdienst worden ingediend. Als het verzoek later wordt ingediend hoeft de Belastingdienst het verzoek niet in behandeling te nemen. Kalenderjaren die eenmaal in een middeling zijn betrokken kunnen niet in een ander middelingsverzoek worden betrokken, tenzij een eerdere middelingsteruggaaf ongedaan is gemaakt.

Bron: Overig | publicatie | 10-11-2020