De Wet homologatie onderhands akkoord treedt op 1 januari 2021 in werking. De wet maakt mogelijk dat een dreigend faillissement van een onderneming met levensvatbare activiteiten wordt voorkomen door het sluiten van een akkoord. De wet kent daarvoor twee procedures:

  1. een besloten akkoordprocedure buiten faillissement;
  2. een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.

De openbare akkoordprocedure buiten faillissement moet worden aangemeld bij de Europese Commissie om opgenomen te worden op bijlage A van de Insolventieverordening. Met de aanmelding is enige tijd gemoeid.

De rechtbank kan een onderhands akkoord tussen een onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders over herstructurering van bedrijfsschulden goedkeuren. Door goedkeuring van de rechtbank geldt het akkoord voor alle betrokken schuldeisers en aandeelhouders, ook al hebben zij niet ingestemd met het akkoord.

Voordat de rechter een beslissing neemt over verzoeken die in het kader van de totstandkoming van het akkoord aan hem worden voorgelegd, moet hij eerst vaststellen of hij rechtsmacht heeft om deze verzoeken in behandeling te nemen. Zodra de openbare akkoordprocedure is vermeld op bijlage A bij de Insolventieverordening, is in het kader van die procedure bepalend of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is in één van de lidstaten van de EU, met uitzondering van Denemarken. Is dit het geval, dan wordt op grond van de Insolventieverordening bepaald of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Zolang de openbare akkoordprocedure buiten faillissement nog niet op bijlage A van de Insolventieverordening is vermeld, dient de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft beantwoord te worden aan de hand van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Bron: Overig | wetswijziging | Staatsblad 2020, 415 | 02-11-2020

Mensen met een sterk wisselend inkomen in box 1 kunnen met een beroep op de middelingsregeling een vermindering van belasting verkrijgen. De inkomens over drie opeenvolgende kalenderjaren worden gemiddeld, waarna de belasting per jaar over het gemiddelde inkomen wordt berekend. Het verschil tussen de eerder berekende belasting en de herrekende belasting, verminderd met een drempelbedrag van € 545, wordt op verzoek teruggegeven. Een verzoek om toepassing van de middelingsregeling moet binnen 36 maanden nadat de laatste aanslag over de drie kalenderjaren van het middelingstijdvak definitief vaststaat bij de Belastingdienst worden ingediend. Als het verzoek later wordt ingediend hoeft de Belastingdienst het verzoek niet in behandeling te nemen. Kalenderjaren die eenmaal in een middeling zijn betrokken kunnen niet in een ander middelingsverzoek worden betrokken, tenzij een eerdere middelingsteruggaaf ongedaan is gemaakt.

Bron: Overig | publicatie | 10-11-2020

Uitgangspunt van de werkkostenregeling is dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen, ook als het gaat om kosten die 100% zakelijk zijn. Er is een vrije ruimte waarbinnen vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij gegeven kunnen worden. De vrije ruimte bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,2% (2021: 1,18%) over het meerdere. Is het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen aan uw werknemer hoger dan de vrije ruimte, dan moet u over het meerdere een zogenaamde eindheffing van 80% betalen.

Let op!  In 2020 bedraagt de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de loonsom 3%. Maak van deze extra ruimte gebruik!

Eindejaarsuitkeringen en bonussen zijn doorgaans bruto. Wellicht kunt u deze uitkeringen geheel of gedeeltelijk belastingvrij doen, bijvoorbeeld in de vorm van een vergoeding voor reiskosten.

Voor bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gelden aparte vrijstellingen, die niet ten laste komen van de vrije ruimte. Wanneer de vergoeding hoger is dan de daarvoor geldende norm, dan is het deel boven de norm belastbaar loon van de werknemer. Er zijn ook verstrekkingen die op nihil worden gewaardeerd. Daarvoor hoeft dus geen bedrag bij het loon geteld te worden.

Bron: Overig Wed, 11 Nov 2020 00:00:00 +0100

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een derde nota van wijziging op het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2021 naar de Tweede Kamer gestuurd. De nota bevat een tweetal wijzigingen. De eerste wijziging betreft de verlaging van de tegemoetkomingen in het kader van de Wet tegemoetkomingen loondomein. Deze verlaging dient ter dekking van de vertraagde verhoging van de AOW-leeftijd als onderdeel van het pensioenakkoord. Het hoge tarief van het lage-inkomensvoordeel (LIV) van maximaal € 2.000 is in verband daarmee met ingang van 2020 gehalveerd. Via deze nota van wijziging wordt het LIV-tarief per 2021 verder verlaagd. Het bedrag per verloond uur van het LIV wordt verlaagd van € 0,51 naar € 0,49. Het huidige maximum van € 1.000 per jaar wordt evenredig verlaagd naar € 960.

De tweede wijziging heeft betrekking op de Wajong. Het betreft een aparte regeling voor de groep in de Wajong 2010 die werkt en vanwege de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong niet de mogelijkheid heeft om in de voortgezette werkregeling te stromen. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij de behandeling van de Wet vereenvoudiging Wajong toegezegd deze aparte regeling door te voeren via een nota van wijziging op het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2021.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2020-0000144383, 35494 | 29-10-2020

Voor het privégebruik van een auto van de zaak moet een bijtelling bij het loon van de werknemer worden gedaan. De standaardbijtelling bedraagt 22% van de catalogusprijs van de auto. Voor auto’s die voor 2017 zijn aangeschaft of geleaset gelden andere percentages. Lagere bijtellingen gelden gedurende 60 maanden. Daarna geldt de standaardbijtelling. Voor auto’s van voor 2017 bedraagt de standaardbijtelling niet 22 maar 25%.

Bijtelling elektrische auto
De bijtelling voor een in 2020 nieuw aangeschafte elektrische auto bedraagt 8% over de eerste € 45.000 van de catalogusprijs. Voor het meerdere geldt de reguliere bijtelling van 22%. Per 1 januari 2021 gaat de bijtelling voor nieuwe elektrische auto’s omhoog naar 12% over de eerste € 40.000 en 22% over het meerdere. Deze bijtellingspercentages gelden voor in het kalenderjaar nieuw aangeschafte auto’s en gelden gedurende 60 maanden.

Overweegt u de aanschaf van een elektrische auto, investeer of lease dan nog in 2020 om gedurende 60 maanden het voordeel van de lagere bijtelling te hebben. Omdat de verlaagde bijtelling geldt voor een periode van 60 maanden vanaf de datum waarop de auto op kenteken is gezet, kunt u overwegen om een jong gebruikte elektrische auto, liefst van voor 2019, aan te schaffen. U profiteert dan niet van de verlaagde bijtelling over de volle 60 maanden, maar slechts over de resterende maanden.

Verklaring geen privégebruik
Als de werknemer op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé rijdt met de auto van de zaak kan de bijtelling achterwege blijven. De werknemer moet daarvan het bewijs leveren, bijvoorbeeld aan de hand van een kilometeradministratie. De werkgever kan de bijtelling achterwege laten als de werknemer een sluitende kilometeradministratie overlegt van de gereden kilometers of als de werknemer een verklaring van de Belastingdienst verstrekt dat er met de auto van de zaak niet meer dan 500 kilometer privé wordt gereden. De Belastingdienst geeft een dergelijke verklaring op verzoek van de werknemer af. Ook bij gebruik van een verklaring moet de werknemer bewijs kunnen leveren. Zonder bewijs waaruit blijkt dat de werknemer niet meer dan 500 privékilometers met de auto heeft gereden geldt gedurende het gehele jaar de bijtelling.

Bron: Overig | publicatie | 10-11-2020

Invorderingsrente wordt in rekening gebracht als de betaaltermijn van een belastingaanslag is verstreken. Belastingrente is bedoeld als prikkel om tijdig aangifte te doen of tijdig te verzoeken om een voorlopige aanslag.In antwoord op Kamervragen heeft de staatssecretaris van Financiën bevestigd dat de maatregel verlaging belastingrente na 1 oktober niet verder wordt verlengd. Vanaf die datum bedraagt de belastingrente 4%. Als onderdeel van het noodpakket banen en economie is de belastingrente tijdelijk verlaagd naar 0,01%. Deze verlaging gold aanvankelijk voor drie maanden. Bij de aankondiging van het coronapakket 2.0 is gezegd dat de verlaging wordt voortgezet tot 1 oktober 2020.

Anders dan de verlaging van de belastingrente is de verlaging van de invorderingsrente tot 0,01% wel verlengd, namelijk tot en met 31 december 2021.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000199173 | 02-11-2020

In een brief aan de Tweede Kamer schrijft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de openstelling van het vaststellingsloket voor de NOW-2 wordt uitgesteld van 15 november 2020 naar 15 april 2021. De aanleiding hiervoor is de werkbelasting van het UWV. Aanvragen voor vaststelling van de NOW-1 kunnen sinds 7 oktober jl. worden ingediend. Aanvragen van subsidie (dus niet de vaststelling daarvan) voor de NOW-3 is mogelijk vanaf 16 november. Naar verwachting kunnen de volgende tranches van de NOW-3 vanaf 15 februari respectievelijk 17 mei 2021 worden aangevraagd.

De minister deelt in de brief verder mee, dat bij terugvordering van bedragen, die onder de NOW-1 zijn betaald, een ondergrens van € 500 zal worden gehanteerd. In voorkomende gevallen krijgt de werkgever wel een terugvorderingsbeschikking voor een lager bedrag, maar hoeft hij dat niet terug te betalen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2020-0000142747 | 25-10-2020

De staatssecretarissen van Financiën hebben in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat het versoepelde uitstelbeleid van de Belastingdienst is verlengd tot 1 januari 2021. Dit beleid was per 1 oktober geëindigd, waardoor het uitstel uiterlijk op 31 december 2020 afliep. Ondernemers kunnen nu tot 1 januari een verzoek om uitstel op grond van het versoepelde beleid indienen. De verlenging geldt zowel voor ondernemers die niet eerder om uitstel hebben verzocht als voor ondernemers die dat nogmaals willen doen. Na afloop van de uitstelperiode komen de ondernemers in aanmerking voor de aflossingsregeling van 36 maanden voor de openstaande belastingschuld, mits zij aan de voorwaarden voldoen van het beleidsbesluit.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000212840 | 02-11-2020

Vermogensbestanddelen van een particulier vallen in beginsel in box 3 van de inkomstenbelasting. Er geldt een uitzondering voor de eigen woning. Deze valt in box 1. De inkomsten uit de eigen woning bestaan uit een percentage van de WOZ-waarde van de woning, verminderd met aftrekbare kosten zoals de betaalde rente van de financiering van de woning. De wet IB 2001 stelt als voorwaarde voor de kwalificatie als eigen woning dat de woning aan de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden als hoofdverblijf ter beschikking staat. Een woning behoudt de kwalificatie eigen woning tijdens een periode van leegstand als de woning in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande drie jaren een eigen woning was en de woning bestemd is voor verkoop. Op verzoek van een belastingplichtige kan een woning, die ten minste een jaar de eigen woning is geweest, maar die tijdelijk niet als hoofdverblijf dient, als eigen woning worden aangemerkt. Voor deze zogenaamde uitzendregeling gelden als voorwaarden dat de woning in die periode niet aan derden ter beschikking is gesteld en dat de belastingplichtige geen andere eigen woning heeft. De voorwaarde, dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, houdt in dat de woning niet wordt verhuurd en dat niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken. Dit geldt voor elke vorm van terbeschikkingstelling aan derden en dus voor gedeelten van de woning, ongeacht de hoogte van de vergoeding. Wel is in de jurisprudentie toegestaan dat een kraakwacht in de woning verblijft, mits deze geen vergoeding betaalt voor het gebruik van de woning. Er geldt geen uitzondering voor (vrijgestelde) kamerverhuur. Op grond van een goedkeurend besluit kan de uitzendregeling worden toegepast als kinderen in de woning blijven wonen. De goedkeuring geldt zolang het gaat om kinderen jonger dan 27 jaar die direct voorafgaand aan de uitzending tot het huishouden van de belastingplichtige behoorden. De kinderen mogen voor het gebruik van de woning geen huur betalen.

Wanneer niet aan de voorwaarden is voldaan, is geen sprake van een eigen woning. Dat betekent dat de woning en de daarop betrekking hebbende financieringsschuld van box 1 naar box 3 gaan. Het gevolg daarvan is dat de betaalde rente niet langer aftrekbaar is van het inkomen in box 1.

Volgens de Hoge Raad is de uitzendregeling niet van toepassing in de situatie waarin tijdens het verblijf van de ouders in het buitenland een dochter na het afronden van haar studie als uitwonend student tijdelijk terugkeerde naar de woning van haar ouders. De dochter behoorde niet meer tot het huishouden van haar ouders. Ongeacht eventuele financiële afhankelijkheid moet iemand, die als uitwonend student haar studie heeft afgerond, worden gezien als maatschappelijk zelfstandig. Wie maatschappelijk zelfstandig is, vormt geen onderdeel van het huishouden van de ouder(s). Het feit dat de terugkeer van de dochter slechts tijdelijk was, onderstreept dat zij niet weer deel is gaan uitmaken van het huishouden van de ouders.

Het verschil tussen het gebruik van de woning door een niet tot het huishouden behorend kind en een kraakwacht is gelegen in de specifieke beheertaak van de kraakwacht met betrekking tot de woning. Het gebruik van de woning door een kraakwacht wordt toegerekend aan de woningeigenaar.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20201667, 19/05223 | 22-10-2020

De afspraken die Duitsland en Nederland hebben gemaakt over de behandeling van grensarbeiders ten tijde van de coronacrisis zijn verlengd tot en met 31 december 2020. De afspraken betreffen de fiscale kwalificatie van thuiswerkdagen die het gevolg zijn van de coronacrisis en een tijdelijke vrijstelling in Nederland van enkele Duitse socialezekerheidsuitkeringen. De vrijstelling geldt voor het Kurzarbeitergeld, het Insolvenzgeld en het Arbeitslosengeld.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | Staatscourant 2020 nr. 56447 | 26-10-2020